Missen breuk niet verwijtbaar

Klaagster vindt dat verweerder haar had moeten verwijzen voor het maken van een röntgenfoto.
De huisarts heeft klaagster kort nadat zij was gevallen bezocht. Zij is toen goed onderzocht en daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake was van een breuk. Het advies van pijnstilling en koelen van de pijnlijke plek en terugkomen als de klachten niet minder zouden worden, was voldoende zorgvuldig. Vanwege de goede stand van de breuk, die achteraf werd vastgesteld, is het bovendien maar de vraag of het maken van een foto tot een operatie zou hebben geleid. Toen de huisarts klaagster drie weken later terug zag, was er wel aanleiding om haar te verwijzen: er was sprake van aanhoudende klachten en een veranderd looppatroon met een beenlengteverschil. Zij werd toen ook verwezen. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240153
Categorieën: Diagnose | Verwijzing

Niet verwijzen voor maken van een foto niet verwijtbaar

Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar niet heeft verwezen voor het maken van een foto. Had zij dit wel gedaan, waren de gevolgen voor klaagster anders geweest zijn dan nu. Klaagster heeft mogelijk blijvend letsel.
De huisarts heeft klaagster op het spreekuur gezien en onderzocht. Zij had toen al een week klachten na een val. De commissie vindt dat van een huisarts mag worden verlangd dat deze extra alert is als een patiënt na een week met aanhoudende pijnklachten en aangespoord door de fysiotherapeut wordt teruggezien. Uit het dossier blijkt dat de huisarts zich dit ook heeft gerealiseerd en klaagster zorgvuldig heeft onderzocht. Klaagster gaf ook aan dat het beter ging. De commissie vindt het niet verwijtbaar dat de huisarts klaagster niet heeft verwezen voor het maken van een foto. Vanwege de goede stand van de breuk, die achteraf werd vastgesteld, is het ook maar de vraag of het tot een operatie zou hebben geleid als klaagster wel naar het ziekenhuis was verwezen voor het maken van een foto. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240154
Categorieën: Verwijzing

Huisarts en POH-GGZ hebben voldoende gedaan

Klager verwijt de huisarts dat hij en zijn praktijkondersteuner te weinig voor klager hebben gedaan. Uit het medisch dossier blijkt echter dat zowel verweerder als de POH-GGZ in de periode van drie jaar van alles hebben geprobeerd om klager de juiste behandeling te laten krijgen. Zij hebben zelf mogelijkheden aangedragen en zijn ook op de door klager zelf (of zijn familie) aangedragen mogelijkheden ingegaan. Waar dat mogelijk was, heeft de huisarts steeds voor een verwijzing gezorgd. Bij diverse instellingen kon klager niet in behandeling worden genomen vanwege klagers complexe verslavings- en psychiatrische problematiek. Dat valt de huisarts niet te verwijten. Uit het medisch dossier blijkt ook dat klager zelf diverse mogelijkheden heeft afgewezen en met een lopende behandeling gestopt is. Daarnaast werden door klager gewenste behandelingen niet door zijn zorgverzekeraar vergoed. Naar het oordeel van de commissie hebben zowel huisarts als zijn POH-GGZ veel moeite gedaan om klager te helpen. Dat dit niet heeft geleid tot de door klager gewenste klinische opname, is teleurstellend voor klager, maar valt de huisarts niet te verwijten. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240157
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Huisarts is zorgvuldig omgegaan met door klager gewenste verwijzingen

Klager is ontevreden over een verwijzing naar een centrum voor chronische vermoeidheid. De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing, maar ook door haar keuze dat zij dit zelf zou doen. De commissie is van oordeel dat het goede zorgverlening is als wordt afgesproken dat één arts de regie voert, zeker als het gaat om meerdere verwijzingen en betrokken zorgverleners. Er was ook geen sprake van spoed, omdat het ging om klachten die klager al langere tijd had.
Dat de assistente van de huisarts klager onheus heeft bejegend, is niet feitelijk vast komen te staan.
Ook is de commissie van oordeel dat de huisarts klager steeds serieus heeft genomen, dit blijkt ook uit het medisch dossier. Het is de taak van de huisarts, als poortwachter, te beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en welke niet en de regie te voeren. Verweerster heeft dit naar het oordeel van de commissie zo zorgvuldig mogelijk proberen te doen. Alle drie de klachtonderdelen zijn ongegrond.

Datum uitspraak: 17-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240150
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie | Bejegening/communicatie

Niet verwezen, maar patiënt kwam zelf ook niet meer terug

Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar klachten als gevolg van een val in 2019 niet serieus heeft genomen; er zijn geen foto's gemaakt en klaagster is niet verwezen naar een specialist.
De huisarts heeft klaagster één keer gezien in 2019. Uit het medisch dossier volgt dat hij klaagster heeft onderzocht. Verweerder zag geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van breuken. Wel was er sprake van blauwe plekken. Verweerder sprak een afwachtend beleid af.
Drie dagen later is klaagster naar een andere arts gegaan. Deze arts heeft geen ander beleid ingesteld en heeft klaagster ook niet verwezen. Ook achteraf zijn er nooit breuken geconstateerd. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt om welke reden zij verwezen had moeten worden voor het maken van foto’s of naar welke specialist zij verwezen had moeten worden. Klaagster heeft er vervolgens zelf voor gekozen niet terug te komen bij verweerder. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2025
Datum publicatie: 18-06-2025
Referentie: 20240121
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Medisch dossier doorslaggevend

Klager heeft vijf klachtonderdelen ingediend tegen de huisarts. De commissie is van oordeel dat alle vijf de klachtonderdelen ongegrond zijn.

1. Klager verwijt verweerder dat hij hem ten onrechte terug heeft verwezen naar de neurochirurg, terwijl de behandeling bij de neurochirurg al was afgesloten.
Uit het medisch dossier blijkt dat klager inderdaad in eerste instantie is terug verwezen naar de neurochirurg. Dit was naar het oordeel van de commissie niet verwijtbaar, nu uit de brief van de neurochirurg niet blijkt dat de behandeling was afgesloten. Klager stelt dat hij tot vier keer toe terug is verwezen naar de neurochirurg. Dit blijkt echter niet uit het medisch dossier.
2. Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd nieuwe heupklachten te behandelen.
Dat klager zich gewend heeft tot verweerder met heupklachten, blijkt niet uit het medisch dossier. Daarmee zijn er geen feiten vast komen te staan waaruit blijkt dat hetgeen klager stelt juist is.
3. Klager verwijt verweerder dat hij onterecht een naam van een fysiotherapeut heeft vermeld op een verwijzing.
Een digitale verwijzing, via het verwijssysteem, is alleen mogelijk indien de naam van een zorgaanbieder wordt ingevuld. Toen klager dit niet wilde, is een handmatige blanco verwijzing gemaakt, zodat daarmee voldaan is aan klagers wens.
4. Klager verwijt verweerder dat hij hem onheus heeft bejegenend.
Klager en verweerder spreken elkaar tegen. Voor de commissie is niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. De commissie is wel van oordeel dat het beter was geweest als verweerder klager even mee had genomen naar de spreekkamer, echter dit is onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren.
5. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft willen bemiddelen bij het vinden van een nieuwe huisarts.
Uit het medisch dossier en uit de brief van de praktijkmanager blijkt dat aan klager wel hulp aangeboden is bij het vinden van een andere huisarts.

Datum uitspraak: 01-04-2025
Datum publicatie: 17-06-2025
Referentie: 20240107
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch | Bejegening/communicatie

Klager heeft verschillende klachten over een arts in opleiding

Arts in opleiding tot arts (AIOS) is geen zorgaanbieder in Wkkgz

Klager heeft naast klachten over de huisarts-praktijkhouder, ook klachten over de AIOS (arts in opleiding tot specialist). Onder de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) is de huisarts-opleider/praktijkhouder de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor het handelen van de AIOS.

Is klager wel ontvankelijk?

De commissie oordeelt dat klager ontvankelijk is in zijn klachten. Hij heeft de klacht binnen de verjaringstermijn van 5 jaar ingediend bij de klachtenfunctionaris en aansluitend bij de geschillencommissie.

Reden verwijzing MRI niet aanwezig

Klager vindt dat de AIOS te lang heeft gewacht met het maken van een MRI voor zijn schouder- en armklachten. De commissie oordeelt dat er geen reden was om klager te verwijzen voor het maken van een MRI. Bij neurologische klachten is het beleid om af te wachten zolang de pijn houdbaar is en er geen forse uitvalsverschijnselen zijn. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Aantekeningen in het medisch dossier onvoldoende

In het medisch dossier staat niet goed beschreven welke (neurologische) klachten klager precies had. De commissie oordeelt dat de AIOS beter had moeten doorvragen op de klachten van klager. Ook mist de commissie in het medisch dossier uitleg over wat voor neurologisch onderzoek er is gedaan. De commissie is van oordeel dat de AIOS dat zorgvuldiger had moeten doen en verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Overleg tussen huisarts-praktijkhouder en AIOS

Klager vindt dat er overleg had moeten zijn tussen de AIOS en de huisarts-praktijkhouder over zijn situatie. De huisarts-praktijkhouder vindt dat er voldoende overleg is geweest. De commissie heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Klager heeft zijn klacht ook niet verder onderbouwd. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Aanpassingen in medisch dossier

De commissie wijst dit klachtonderdeel af omdat het niet door klager is onderbouwd.

De schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen verband tussen de schade die klager zegt te hebben gelden en het handelen van de huisarts-praktijkhouder.

Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 08-04-2025
Referentie: 20230112
Categorieën: Niet ontvankelijk | Verwijzing | Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Medisch dossier

Huisarts verwijst niet bij hoofdpijn en wazig zien aan één kant

Klaagster verwijt de huisarts dat hij tekortgeschoten is in de medische zorg voor klaagster en dat hij klaagster onheus heeft bejegend.

Op 23 november 2022 vindt een consult plaats waarbij vermeld wordt dat klaagster wazig ziet met haar linkeroog. Volgens de richtlijnen is dit een alarmsymptoom bij hoofdpijnklachten. Ook op 29 november 2022 en 20 december 2022 heeft klaagster nog steeds hoofdpijn, pijn aan haar ogen en is zij misselijk. Klaagster wordt uiteindelijk in januari 2023 verwezen, er blijkt sprake van een cyste in hoofd.

Hoofdpijn met wazig zien, zeker als dit aan één zijde is, is een alarmsymptoom. Verweerder had naar het oordeel van de commissie al op 23 november 2022 nader onderzoek in moeten zetten. Dat er sprake is van onheuse bejegening door verweerder is niet vast komen te staan.

Er wordt een schadevergoeding toegewezen van € 2.000, 00 en klaagsters advocaatkosten worden vergoed.

Datum uitspraak: 07-11-2024
Datum publicatie: 01-04-2025
Referentie: 20240063
Categorieën: Verwijzing

Geen te late verwijzing

Klager verwijt de huisarts dat hij niet tijdig heeft verwezen naar een revalidatiecentrum. In de verwijsbrief van de neuroloog staat “overweeg aanmelding voor pijn-revalidatie”. De commissie is van oordeel dat dit geen verplichting of dwingend advies is van de neuroloog. De commissie vindt het te begrijpen dat de huisarts wilde wachten of spontaan herstel zou optreden. Klager kwam pas bijna een jaar later terug in verband met de pijnklachten. De huisarts heeft klager toen wel verwezen voor revalidatie.

Klager vindt ook dat de huisarts zijn medisch dossier geweigerd heeft over te dragen. Dit dient binnen een redelijke termijn te gebeuren. Er is overgedragen na iets meer dan een maand, waarin ook de kerstperiode viel. Dit is geen onredelijk lange termijn.

De huisarts heeft bij klager voorgesteld te wachten met overgaan naar een nieuwe huisarts, totdat klagers letselprocedure die liep, was afgerond. Dit voorstel is gedaan om klager te helpen en niet om klager te weerhouden over te stappen naar een andere huisarts.

De commissie verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 17-10-2024
Datum publicatie: 22-01-2025
Referentie: 20240028
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Geen bewijs dat medische informatie is kwijtgeraakt

Klager is door de huisarts verwezen naar een ziekenhuis in het buitenland. Digitaal is dat niet mogelijk, daarom is de verwijzing per post gegaan. Klager stelt dat de huisarts bij deze brief ook zijn medisch dossier heeft opgestuurd en dat de brief is kwijtgeraakt. Met een verwijsbrief wordt geen medisch dossier meegestuurd, maar alleen die informatie die van belang is voor de arts waarnaar wordt verwezen.

Er is alleen de eigen verklaring van klager dat de verwijsbrief nooit zou zijn aangekomen, terwijl klager wel een afspraak heeft gehad. Klager heeft zijn stelling niet bewezen, dit had eenvoudig gekund door bijvoorbeeld een verklaring van de arts waarnaar klager verwezen was. Om die reden verklaart de commissie de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 13-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230117
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Verwijzing naar de neuroloog niet eerder nodig

In april 2020 werd klaagster verwezen naar de neuroloog vanwege rugklachten. Er zou een MRI worden gemaakt. Deze ging niet door omdat klaagster bang was om de MRI in te gaan. De neuroloog vond het verantwoord om af te wachten. In augustus 2020 kwam klaagster voor het eerst op het spreekuur bij de huisarts. Op basis van de klachten die zij had, was het naar het oordeel van de commissie niet nodig om op dat moment een MRI te maken. Bij een hernia zonder ernstige uitvalsverschijnselen, wordt er afgewacht. Klaagster is daarna nog een aantal keren bij de huisarts geweest. Het ging afwisselend goed en minder goed met haar. Toen zij in oktober 2020 op het spreekuur kwam, zag de huisarts een afwijking van de wervelkolom. Klaagster is toen direct verwezen naar het ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat zij uitgezaaide borstkanker met breuken in de wervelkolom had. De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20240004
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

Huisarts mag vertrouwen op de diagnose van de specialist

Bij de dochter van klaagster werd door de neuroloog de diagnose ‘functionele bewegingsstoornis’ gesteld. De commissie oordeelt dat de huisarts hierop mocht vertrouwen. Er waren geen aanwijzingen dat klaagsters dochter opnieuw moest worden verwezen naar de neuroloog. Toen zij in het ziekenhuis werd opgenomen, werd er nog steeds uitgegaan van de eerder gestelde diagnose. Pas na 6 maanden opname, bleek dat de dochter van klaagster de ziekte van ‘Huntington’ had. De commissie is van oordeel dat de huisarts dat niet kan worden verweten. De klacht is ongegrond.

Een eerdere opname in ziekenhuis was niet nodig

De commissie is van oordeel dat er geen reden was om de dochter van klaagster eerder op te nemen in het ziekenhuis. De huisarts heeft contact gehad met allerlei instantie om goede zorg voor klaagsters dochter te regelen. Toen zij wel werd opgenomen in het ziekenhuis, was dat omdat zij niet meer thuis kon blijven. De klacht is ongegrond.

Meer contact was niet nodig

De dochter van klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis. Namens de praktijk heeft een andere huisarts contact opgenomen met klaagster. Klaagster heeft ook nog gesproken met de praktijkondersteuner. De huisarts besloot om die reden niet ook nog contact op te nemen met klaagster. De commissie begrijpt het besluit van de huisarts. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt afgewezen door de commissie.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230155
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Bejegening/communicatie

Geen te late verwijzing

Klager klaagt als nabestaande van zijn echtgenote. Hij verwijt de huisarts dat hij niet eerder verwezen heeft bij hoestklachten. Klagers echtgenote overleed aan een longtumor.
Verweerder heeft een longfoto laten maken, toen de patiënt met hoestklachten bij hem op het spreekuur kwam. Daarop waren geen afwijkingen zichtbaar. Omdat verweerder het toch niet vertrouwde vond vervolgens een longfunctieonderzoek plaats. Toen dit afwijkend was, heeft verweerder verwezen naar de longarts. Deze verwijzingen zijn sneller ingezet dan de richtlijnen voorschrijven.

De afspraak bij de longarts duurde twee maanden, er waren lange wachttijden door corona. Het was beter geweest als de huisarts had geprobeerd de afspraak eerder te laten plaatsvinden. Dit is niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat het niet zeker was dat een snellere afspraak zou lukken en omdat er al lange wachttijden waren. Bovendien leek het waarschijnlijk dat er sprake was va COPD, omdat de medicijnen hiervoor werkten. De klacht is ongegrond.
Ook de overige klachten van klager worden ongegrond verklaard, deze gingen over bejegening en beroepsgeheim.

Datum uitspraak: 14-05-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230104
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie | Beroepsgeheim/privacy

Geen verwijzing zonder consult

Klager wilde een verwijzing naar een pijncentrum. Hij had een lange voorgeschiedenis van rugklachten, waar ondanks veel onderzoek geen oplossing voor was gevonden.
De huisarts wilde klager eerst zelf zien voor zij een verwijzing maakte. De commissie is van oordeel dat dat terecht was. Een blanco verwijzing zonder eigen onderzoek is niet volgens de poortwachtersfunctie van de huisarts. Het is aan de huisarts om te beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en welke niet en de regie te voeren. Verweerster heeft dit naar het oordeel van de commissie zo zorgvuldig mogelijk proberen te doen.

Datum uitspraak: 13-06-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230116
Categorieën: Verwijzing

De huisarts komt zijn belofte niet na

De huisarts had met klager afgesproken dat er een e-mail zou worden doorgestuurd naar een oud medewerker van de praktijk. Klager kreeg geen reactie en vroeg meerdere malen aan de huisarts waarom de medewerker nog niet had gereageerd. De huisarts beloofde telkens het nogmaals aan de oud medewerker te vragen. Achteraf bleek dat de huisarts de e-mail nooit had doorgestuurd. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet professioneel heeft gehandeld. Hij heeft klager niet de waarheid verteld. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Mantelzorger vroeg om hulp

Tijdens een consult gaf klager aan dat hij als mantelzorger overbelast was. De huisarts stuurde hem een link van ‘alzheimer-nederland.nl’. Ook vermeldde de huisarts dat als hij nog iets voor klager kon betekenen, klager dat moest aangeven. Een paar maanden later liet klager weten dat hij zich door de huisarts in de steek gelaten voelde. Klager en zijn moeder hadden inmiddels een casemanager dementie toegewezen gekregen. De commissie is van oordeel dat de huisarts wat actiever had kunnen reageren. Klager had echter ook wat duidelijker om hulp kunnen vragen. Klager vroeg pas maanden later aan de huisarts of hij psychologische hulp kon krijgen. Hij werd toen direct door de huisarts verwezen naar de psycholoog. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Referentie: 20230125
Categorieën: Bejegening/communicatie | Verwijzing

Geen aanwijzingen voor onderzoek of verwijzing naar specialist

De moeder van klager was bekend met nierproblemen. Klager vindt dat de huisarts haar beter had moeten controleren. De commissie is van oordeel dat klagers moeder volgens de NHG-Richtlijn nierschade, is gecontroleerd. Er waren geen aanwijzingen dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Ook niet dat zij naar de specialist verwezen had moeten worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onderzoek na valincidenten niet nodig

Klager vindt dat de huisarts onderzoek had moeten doen nadat zijn moeder (88 jaar) meerdere malen was gevallen. Volgens de huisarts had dit te maken met de verdere achteruitgang van zijn moeder. De moeder van klager had tegen de huisarts gezegd dat zij niet meer naar het ziekenhuis wilde voor onderzoek of behandeling. De commissie is van oordeel dat de huisarts voldoende reden had om geen nader onderzoek te doen of om klagers moeder te verwijzen naar de specialist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onduidelijkheid over reden van overlijden

Klager vindt dat de huisarts onduidelijk is geweest over de reden van overlijden van zijn moeder. Er is geen onderzoek na overlijden geweest (obductie). De exacte reden van overlijden is dan niet bekend. De huisarts heeft aan klager uitgelegd waaraan zijn moeder ‘waarschijnlijk’ is overleden. De commissie is van oordeel dat dit voldoende is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Referentie: 20230166
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Geen sprake van te laat handelen

Klaagster verwijt de huisarts dat zij onvruchtbaar is geworden vanwege te laat en fout medisch handelen.

Uit het medisch dossier van klaagster blijkt dat toen klaagster verzocht om een SOA-test in verband met een verkrachting een aantal maanden daarvoor, deze is uitgevoerd. Dit had niet eerder gekund, omdat de huisarts niet eerder wist van de verkrachting. De huisarts heeft klaagster daarna verwezen voor een gynaecologische echo en naar een gynaecoloog. Daarmee heeft zij de gynaecologische zorg voor klaagster overgedragen.

Niet is vastgesteld dat klaagster onvruchtbaar is geworden door te laat en fout medisch handelen door de huisarts. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Referentie: 20230113
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Coldspray geen juiste verdoving bij perianaal abces

Klager vindt dat er op de huisartsenpost sprake is geweest van onjuist handelen. De huisarts heeft een perianaal abces heeft geopend, is daarbij ‘doorgeschoten’ naar onderliggend weefsel met blijvende pijnklachten als gevolg vindt klager. Ook was de verdovingsmethode met coldspray niet juist.

Uit het medisch dossier blijkt dat de huisarts uitging van een perianaal abces. Dat maakt dat de huisarts klager volgens de richtlijnen had moeten verwijzen naar een chirurg, tenzij hij zichzelf bevoegd en bekwaam achtte én kon zorgen voor een adequate verdoving. Dit, omdat er mogelijk ook sprake kan zijn van fisteling. Dat de huisarts zich bekwaam achtte is naar het oordeel van de commissie niet vast te stellen. Daarbij is een verdoving met een coldspray geen verdoving zoals in de richtlijnen is beschreven. Er had sprake moeten zijn van een regionale verdoving dan wel narcose.

Klager heeft een schadevergoeding gevorderd van € 13.320,18. Er wordt € 250,00 aan immateriële schadevergoeding toegewezen. Indien klager verwezen zou zijn naar een chirurg, dan zou hij zijn geopereerd en zou er waarschijnlijk een grotere en diepere incisie zijn gemaakt, met het oog op mogelijke fisteling. Ook is niet vastgesteld dat de blijvende pijnklachten van klager zijn veroorzaakt door de incisie die de huisarts maakte. Wel was de verdoving niet juist. Dat heeft gezorgd voor onrust en onnodige pijn. Daarvoor vindt de commissie een immateriële schadevergoeding van € 250,00 passend.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230164
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20230020 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Niet verwezen na verhoogde PSA-waarde

Bij klager is in 2019 een PSA-waarde van 5,6 geconstateerd. Op grond van de geldende richtlijnen had klager verwezen moeten worden naar een uroloog, dat is niet gebeurd. De huisarts erkent dat ook. Indien een dergelijke waarde bepaald wordt, dient ook actie te worden ondernomen bij een afwijkende uitslag. Dat is niet gebeurd. De klacht van klager is daarmee gegrond.

Er is een tussenuitspraak gewezen, klager is in de gelegenheid gesteld de door hem gevorderde schadevergoeding beter te onderbouwen. Nadien is een schikking getroffen. De commissie heeft daarom geen uitspraak over de schadevergoeding gedaan.

Datum uitspraak: 10-10-2023
Datum publicatie: 07-03-2024
Referentie: 20230020
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Niet direct verwezen naar neuroloog

Klaagster verwijt verweerder dat haar moeder niet direct een consult kreeg nadat er sprake was van uitvalsverschijnselen.

De commissie is van oordeel dat de huisarts te laat in actie is gekomen. Op dinsdag werd aangegeven dat er sprake was van uitvalsverschijnselen aan de linkerkant. Pas op vrijdag, na aandringen, vindt een huisbezoek plaats. Vervolgens wordt pas de maandag erna overlegd met de neuroloog, die moeder diezelfde dag nog wil zien. Er werd toen vastgesteld dat er sprake was van een hersenstaminfarct. Op grond van de richtlijnen dient er echter bij neurologische uitvalsverschijnselen een ambulance gebeld te worden/er binnen 24 uur overleg te zijn met de neuroloog. De klacht van klaagster is gegrond.

De commissie heeft klaagster in de gelegenheid gesteld de gevorderde schadevergoeding te onderbouwen, waarna een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Er is op de zitting een schikking getroffen.

Datum uitspraak: 04-01-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230044
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Huisarts verwijdert verdacht plekje in het gezicht (Tussenuitspraak)

Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar niet heeft verwezen naar een dermatoloog. Verweerster heeft een plekje in het gezicht van klaagster niet zorgvuldig behandeld. Klaagster vindt dat zij daardoor een verminking heeft.
De klacht van klaagster is gegrond.
Op grond van de NHG Standaard Verdachte Huidafwijkingen (het stroomschema) moet er verwezen worden als er een verdenking is op een basaalcelcarcinoom als deze zich in de H-zone van het gezicht bevindt. De H-zone is de zone in het gezicht in de vorm van een H. Dat betekent dat de huisarts klaagster had moeten verwijzen en niet zelf de aandoening had mogen verwijderen.
Er wordt nog geen uitspraak gedaan over de gevorderde schadevergoeding, klaagster mag dit eerst beter onderbouwen.

Datum uitspraak: 04-10-2023
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230033
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Te laat verwezen naar het ziekenhuis/contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht/het dossier onvoldoende bijgehouden

Van de 10 klachtonderdelen die klager heeft ingediend bij de geschillencommissie, zijn er drie gegrond verklaard.

Te laat verwezen naar het ziekenhuis
Klager had last van een branderig gevoel bij het plassen en buikpijn. De huisarts deed een urine onderzoek en stelde de diagnose urineweginfectie. De commissie is van oordeel dat de huisarts op basis van de NHG-standaard Urineweginfecties, niet de diagnose urineweginfectie had mogen stellen. Hij had een uitvoeriger onderzoek moeten doen. De leeftijd van klager en dat er bloed bij de urine zat, waren al voldoende reden voor een uitgebreider onderzoek. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. De commissie merkt hierbij wel op dat met een eerdere verwijzing naar het ziekenhuis, de darmkanker en uitzaaiingen niet voorkomen hadden kunnen worden.

Contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht
Klager heeft een klacht ingediend bij de praktijk. Hij was ontevreden over de gang van zaken. De huisarts heeft de contacten hierover als consult in rekening gebracht bij de zorgverzekeraar van klager. De commissie is van oordeel dat dit niet had mogen gebeuren. Alleen contacten die met de zorg te maken hebben, mogen in rekening worden gebracht. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Het dossier onvoldoende bijgehouden
De commissie oordeelt dat de huisarts zijn dossier niet goed heeft bijgehouden. Een goed bijgehouden dossier is wettelijk verplicht en is noodzakelijk voor een goede zorgverlening. Daarbij moet de huisarts verantwoording kunnen afleggen over zijn handelen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

De overige 7 klachten: ten onrechte voorschrijven van een herhaalrecept voor antibiotica, niets gedaan met melding rectaal bloedverlies, geen ambulance besteld, onvoldoende overleg, onvoldoende nazorg en klachten over de interne klachtenprocedure, zijn ongegrond verklaard.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 gevraagd. Klager vindt dat hij niet op tijd is verwezen naar het ziekenhuis en dat hij daardoor zieker is geworden. Ook dat hij als gevolg hiervan zijn werk niet meer kan uitvoeren. Dat acht de commissie niet bewezen. Wel is de commissie van oordeel dat klager het vertrouwen in de zorg kwijt is geraakt omdat hij zich niet gehoord heeft gevoeld. Op basis van redelijkheid en billijkheid wordt klager een immateriële schadevergoeding van € 500,00 toegewezen.

Datum uitspraak: 23-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230051
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier | Organisatorisch

Voldoende onderzoek en vangnetadvies door huisarts

Klager klaagt als echtgenoot van de patiënt. Hij vindt dat de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost naar de familie had moeten luisteren. In de avonduren nam de zoon van de patiënt contact op met de huisartsenpost. De patiënt voelde zich al een paar dagen niet lekker. De afgelopen 2 dagen hield zij niets binnen en was afwezig. In het verleden had de patiënt een ernstig natriumtekort (hyponatriëmie) gehad. Als gevolg hiervan werd zij opgenomen op de IC afdeling. De patiënt werd uitgenodigd op de huisartsenpost. Zij werd uitgebreid onderzocht door de dienstdoende huisarts. Ook werd er neurologisch onderzoek gedaan. Er was geen sprake van neurologische uitval. Er werd een (voorlopige) diagnose ‘buikgriep’ gesteld. Daarnaast kreeg de patiënt het advies om bij verslechtering of nieuwe bijkomende klachten, opnieuw contact op te nemen met de huisartsenpost. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. Zij verklaart de klacht ongegrond. De patiënt/familie heeft zich pas 2 dagen later weer gemeld bij de huisartsenpost. De commissie oordeelt dat er toen wel aanvullend onderzoek nodig. De patiënt werd verwezen naar het ziekenhuis.

De commissie wijst de schadevergoeding af nu de klacht van klager ongegrond is verklaard.

Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Afspraken afgezegd?

Klager verwijt de huisarts dat zij geplande afspraken met de praktijkondersteuner GGZ heeft afgezegd en dat zij vond dat klager een andere huisarts moest zoeken.

Uit het medisch dossier blijkt dat met klager besproken is dat de problemen van klager te ingewikkeld waren voor de praktijkondersteuner. Een verwijzing naar een specialist zou beter zijn voor hem. Er zijn geen afspraken afgezegd. Er is juist een plan gemaakt met als doel een verwijzing. Ook is niet gezegd dat klager een andere huisarts moest zoeken, hij is zelf naar een andere huisarts gegaan. De klacht van klager is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230009
Categorieën: Verwijzing | Beëindiging arts - patiëntrelatie

Niet serieus genomen?

Niet serieus genomen?

Klager verwijt de huisarts dat hij zijn klachten niet serieus heeft genomen omdat de huisarts bij alle lichamelijke klachten dacht dat er een psychische oorzaak was. Dit, omdat klager een vluchteling is die veel heeft meegemaakt.

Uit het medisch dossier blijkt dat er in 2021 47 consulten waren, waarbij ook klagers lichamelijke klachten zijn onderzocht. Hij is ook verwezen naar verschillende specialisten. De huisarts moet wel beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en regie voeren dat niet alles door elkaar gaat lopen. De commissie is van oordeel dat de huisarts dit zo goed mogelijk heeft gedaan. Daarbij werden ook de lichamelijke klachten van klager onderzocht. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230010
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier

Klager is ontvankelijk in zijn klachten

Een beroep op niet ontvankelijkheid wordt afgewezen door de commissie. De redenen waarom een geschil niet ontvankelijk is, staan vermeld in geschillenreglement van skge. Deze redenen zijn hier niet van toepassing.

De commissie wijst de klachten van klager af omdat ze niet zijn onderbouwd

Klager heeft verwijsbrieven bij de huisarts opgevraagd. Hij zegt dat hij niet alle verwijsbrieven heeft ontvangen. De verwijsbrieven die hij wel heeft gehad, zijn niet compleet. De commissie is van oordeel dat klager had moeten aantonen welke brieven hij mist en/of niet compleet zijn. De commissie kan nu niet beoordelen of klager de (complete) brieven niet heeft gehad. De commissie acht de klacht ongegrond.

Klager is naar de praktijk gegaan om kopieën van zijn verwijsbrieven op te halen. De huisarts had dit bezoek aan de praktijk in rekening gebracht. Hij heeft de rekening vervolgens teruggedraaid. Klager zegt dat hij hier geen bewijs van heeft ontvangen. Klager heeft zijn klacht niet met bewijs onderbouwd. De commissie is van oordeel dat de klacht daarom ongegrond is.

Datum uitspraak: 04-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230099
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier | Niet ontvankelijk

Verwezen voor verkeerde been?

Klaagster vindt dat de huisarts een onjuiste verwijzing heeft gemaakt, hierdoor is zij in het ziekenhuis onderzocht aan haar linkerbeen, terwijl zij klachten had aan haar rechterbeen. Klaagster vindt daarom dat verweerder de rekening voor deze onderzoekskosten moet betalen.

In de verwijzing staat: "Geachte collega, graag uw verdere diagnostiek Reden + context verwijzing ivm spataderen." De verwijzing is daarmee niet slechts voor het linkerbeen, maar voor spataderen in het algemeen. Dat een deel van het medisch dossier bij de verwijzing is meegestuurd waarin staat dat er klachten in “voornamelijk het linkerbeen,” zijn, maakt dit niet anders.

Ook had klaagster tijdens het onderzoek in het ziekenhuis zelf kunnen aangeven dat het ging om haar rechterbeen. Welk onderzoek wordt uitgevoerd is aan de specialist, niet aan de huisarts. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230080
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Klager is pas na vier maanden teruggegaan naar de huisarts

Klager was door een collega huisarts voor pijn in zijn rug verwezen naar de fysiotherapeut. De klachten gingen niet weg. Er kwamen nieuwe klachten bij. De fysiotherapeut verwees klager terug naar de huisarts. Hij had nu ook pijn in zijn rechter bovenbuik en in zijn nek- en schouders. Klager maakte opnieuw een afspraak bij de huisarts. Klager vindt dat de huisarts hem op dat moment beter had moeten onderzoeken. Dan was de diagnose eerder gesteld. Ook had hij meer kans gehad op een betere behandeling.

De commissie heeft het medisch dossier bestudeerd. De commissie is van oordeel dat de huisarts klager goed heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek stelde de huisarts de – voorlopige – diagnose ‘klachten van de spieren’. De commissie begrijpt dat de huisarts klager heeft terugverwezen naar de fysiotherapeut. De huisarts had klager het advies gegeven om terug te komen als de klachten niet overgingen. Dit noteerde zij in het medisch dossier van klager. Klager zegt dat de huisarts dit niet zo tegen hem heeft gezegd. Klager heeft dit echter niet aangetoond. De commissie gaat uit van wat er in het medisch dossier staat genoteerd.

Klager is pas 4 maanden later teruggegaan naar de huisarts. De commissie is van oordeel dat er toen voldoende reden was voor een uitgebreider onderzoek. Klager werd naar het ziekenhuis verwezen. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie acht de klacht ongegrond.

De schadevergoeding die klager had ingediend wordt afgewezen omdat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230071
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Geen nieuwe verwijzing

Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet wilde verwijzen naar een specialist in het ziekenhuis.

Uit het medisch dossier bleek dat klaagster al bij meerdere specialisten was geweest voor dezelfde klachten: 3 orthopeden en een neurochirurg. Door al deze specialisten was geen verklaring voor haar pijnklachten gevonden. De commissie is van oordeel dat het niet nodig was dat de huisarts nog een vijfde keer verwees. Dat de huisarts klaagsters fysiotherapeut vertelde dat er al vaker verwezen was, vindt de commissie terecht. De fysiotherapeut is ook een behandelaar, die moet weten welke behandelingen al hebben plaatsgevonden, zodat ook hij op een juiste wijze kan behandelen. En om onnodig verder onderzoek te voorkomen.

Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 22-11-2023
Referentie: 20220118
Categorieën: Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

Niet gekeken naar oorzaak bloedarmoede

De patiënt vindt dat de huisarts haar eerder had moeten verwijzen vanwege bloedarmoede.

Aan de patiënt werden ijzertabletten voorgeschreven omdat er sprake was van bloedarmoede. Dit gebeurde in mei 2019 voor het eerst door een neuroloog. In januari en februari 2020 gebeurt dit door de huisarts opnieuw. Er werd niet gekeken naar de oorzaak van de bloedarmoede. Dit had de huisarts volgens de commissie wel moeten doen. De patiënt wordt uiteindelijk in september 2020 naar een internist verwezen omdat zij nog steeds bloedarmoede heeft. De patiënt blijkt dan darmkanker te hebben.

De commissie is van oordeel dat het niet alleen aan de huisarts ligt dat deze diagnose is gemist, ook andere artsen waren hiervoor verantwoordelijk. De regie in de zorg voor deze patiënt had beter gekund.

De patiënt vraagt om schadevergoeding. De commissie heeft haar eerst om een betere uitleg gevraagd van de volgens haar geleden schade. Nadat de patiënt dit gedaan heeft, besluit de verzekeraar van de huisarts
€ 25.000,00 te betalen. Er hoeft dan geen uitspraak over de schadevergoeding meer te komen, omdat er bij de geschillencommissie niet meer dan € 25.000 toegewezen kan worden.

Datum uitspraak: 28-03-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Referentie: 20220115
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Diverse verwijten over inadequaat handelen

In deze klacht komt een aantal verwijten samen die te maken hebben met inadequaat handelen. Op een aantal onderdelen is klager niet ontvankelijk verklaard, omdat de gebeurtenissen meer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden. In de overgebleven klachtonderdelen verwijt klager aan verweerder:

Klachtonderdeel 3: dat het steeds verkeerd gaat met de aanvraag van herhaalrecepten
Op basis van de onderliggende stukken en het medisch dossier oordeelt de commissie dat verweerder misschien niet altijd adequaat heeft gehandeld. Aan de medicijnen die klager gebruikt zijn grote risico’s verbonden, en dit vergt veel zorgvuldigheid . De commissie oordeelt dat er onvoldoende reden is om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

Klachtonderdeel 4b: dat hij vergeten was om een verwijzing voor de reumatoloog te maken
Op basis van het journaal stelt de commissie vast dat klager op 2 juni 2021 een verzoek heeft gedaan aan verweerder voor een verwijzing naar de reumatoloog. Dit verzoek heeft hij op 16 juni 2021 herhaald. Onweersproken is dat verweerder dit toen meteen in orde heeft gemaakt, wat blijkt uit een verwijsbrief van verweerder. De commissie acht een termijn van twee weken in dit geval niet onredelijk en verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 5: dat hij inadequaat heeft gehandeld toen klager zich meldde, na een operatieve ingreep aan zijn enkel, met klachten die voelden als een ontsteking
In de NHG-richtlijn Artritis staat het volgende: ‘Verwijs met spoed (dezelfde dag) bij een vermoeden van een bacteriële artritis.’ Op grond van deze richtlijn had verweerder klager direct moeten verwijzen naar het ziekenhuis, in plaats van eerst zelf een kweek af te nemen. Bovendien gebruikte klager methotrexaat, wat een reden is om extra alert te zijn op infecties. Ook valt op dat in het journaal geen melding wordt gemaakt van koorts; een van de mogelijke symptomen van een (bacteriële) infectie. Alles overziende acht de commissie dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 6: dat hij geen second opinion heeft geregeld bij een orthopeed
Vast staat dat klager op 14 juni 2022 aan verweerder verzocht om een orthopeed te zoeken voor een second opinion. Onweersproken is dat klager zelf heeft aangegeven dat verweerder dit niet meer voor hem hoefde te regelen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder zich voldoende ingezet voor klager en acht zij dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 20-04-2023
Datum publicatie: 12-07-2023
Referentie: 20220137
Categorieën: Medicijnen | Verwijzing | Niet ontvankelijk | Onderzoek/Behandeling

Klager voelt zich niet serieus genomen

Klager verwijt verweerder:

Klachtonderdeel 1: dat hij de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen.
Tijdens een bespreking van de bloeduitslag, waarbij afwijkende lever- en glucosewaarden werden gevonden, spreekt verweerder met patiënte af om na 3 weken het bloedonderzoek te herhalen en om bij aanhoudende klachten een echo van de buik te maken. De commissie oordeelt dat verweerder op basis van deze laboratoriumuitslagen en van eerdere consulten, geen afwachtend beleid had moeten voeren en direct een aanvullend echo-onderzoek had moeten doen. Zij acht dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 2: dat hij patiënte heeft verwezen naar een gevaarlijke behandelaar.
De commissie kan verweerder volgen in zijn beslissing om patiënte te verwijzen naar polikliniek [naam behandelcentrum]. Naar het oordeel van de commissie is deze behandelaar een reguliere zorgaanbieder waar dermatologen, flebologen en chirurgen samenwerken en indien nodig voor (verdere) behandeling verwijzen naar het ziekenhuis. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3: dat de assistente van verweerder een spoedafspraak heeft geweigerd.
De commissie begrijpt dat patiënte zich zorgen maakte, maar vindt het aanvaardbaar dat zij twee dagen later een afspraak kreeg, en niet diezelfde dag nog. Patiënte was vlak daarvoor nog beoordeeld op de spoedeisende hulp, waarbij zij reeds Fraxiparine voorgeschreven had gekregen. Tegen die achtergrond oordeelt de commissie dat verweerder voldoende zorgvuldig gehandeld heeft en acht zij dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 4: dat hij het medisch dossier van patiënte achteraf heeft aangepast en niet alles in het medisch dossier noteerde.
De commissie oordeelt dat verweerder heeft gehandeld conform het NHG-referentiemodel & NHG–Tabellen; de episoderegels moeten worden aangepast bij gewijzigde gezondheidsinformatie. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 5: dat hij nooit excuses heeft aangeboden aan patiënte en klager.
Verweerder heeft verschillende pogingen gedaan om in contact te komen met patiënte, maar dat dit niet gelukt is, kan verweerder niet worden verweten. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 30-05-2023
Datum publicatie: 10-07-2023
Referentie: 20230011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Intake/triage | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (tussenuitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (einduitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 13-04-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Liever naar de chirurg in het buitenland

Een paar maanden na een maagverkleiningsoperatie in het buitenland, meldt klaagster zich bij de huisarts met pijnklachten in haar bovenbuik, misselijkheid en overgeven. Klaagster stelt dat zij niet adequaat is geholpen door de huisarts. Bovendien eist zij dat de huisarts een notitie uit het dossier verwijdert, waarin staat dat klaagster naar een vriend in het buitenland ging, in plaats van naar haar behandelend chirurg in dit land.

Wanneer klaagster zich meldt, nodigt de huisarts haar diezelfde dag nog uit voor het spreekuur. Er volgt een lichamelijk onderzoek, en de huisarts neemt contact op met de dienstdoende arts-assistent chirurgie van het ziekenhuis om mogelijke complicaties uit te sluiten. Klaagster wordt doorverwezen naar het ziekenhuis voor een beoordeling, en de chirurg adviseert om bij aanhoudende klachten een faeces-onderzoek te doen. Wanneer klaagster opnieuw contact zoekt met de huisartsenpraktijk, stelt de huisarts voor om, conform dit advies, materiaal voor een faeces-onderzoek op te komen halen. Diezelfde middag laat klaagster weten dat zij geen vervolgonderzoeken meer wenst en dat zij voor verdere behandeling naar haar chirurg in het buitenland gaat.

Naar het oordeel van de commissie had klaagster nog andere opties dan deze drastische beslissing. Zij had opnieuw contact kunnen opnemen met de huisarts of met de huisartsenpost. De commissie is van oordeel dat de huisarts redelijk en bekwaam heeft gehandeld en verklaart de klacht van klaagster ongegrond. Voor wat betreft de notitie in het dossier, kan de commissie niet meer achterhalen wat er destijds besproken is. Puur omdat de feiten niet vastgesteld kunnen worden (en dus niet op basis van geloofwaardigheid), acht de commissie ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 30-04-2023
Referentie: 20220126
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing | Bejegening/communicatie

Heeft andermans informatie geleid tot onnodig onderzoek?

Klager verwijt zijn voormalige huisarts dat zij voor de behandeling van zijn liesbreuk aan het ziekenhuis informatie van een andere patiënt heeft verstrekt. Hij meent dat als gevolg van de onjuiste informatie diverse onderzoeken zijn uitgevoerd die niet noodzakelijk waren.
De commissie stelt vast dat klager verwezen is voor een liesbreukoperatie, en treft in de verwijzing ook andere informatie aan, waaronder de zinsnede “menstruatie nu niet.” Hoe deze informatie hier terecht is gekomen, is voor de commissie niet na te gaan. Verweerster beschikt niet meer over het medisch dossier, aangezien haar praktijk is beëindigd. Klager heeft geweigerd een afschrift van zijn medisch dossier op te vragen bij zijn huidige huisarts, hoewel het zijn patiëntrecht is om dit te doen. Nu hij dit weigert, draagt hij ook zelf de consequentie van die keuze.

Omdat de commissie niet beschikt over het medisch dossier, kan zij ook niet nagaan of hierin informatie over een andere patiënt is beland. Evenmin kan de commissie nagaan om welke reden het ziekenhuis heeft besloten om aanvullende onderzoeken te doen. De commissie acht het zeer onwaarschijnlijk dat klager enkel door de tekst in de verwijsbrief onderzoeken heeft ondergaan die hij bij een juiste tekst niet zou hebben gekregen. Klager werd immers duidelijk verwezen voor een liesbreuk. De behandelend specialist neemt vervolgens een eigen anamnese af en beslist wat het beleid zal zijn en welke eventuele vervolgonderzoeken noodzakelijk zijn. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220082
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Verwijzing

Heeft de huisarts voortvarend genoeg gehandeld?

Klaagster meent dat de huisarts niet voortvarend genoeg heeft opgetreden rondom haar verwijzing. Zij heeft diverse fysieke klachten waarvoor tot op heden geen aanwijsbare oorzaak is gevonden. In het dossier dat de kinderarts overdroeg aan de huisarts (toen klaagster 18 jaar werd) stond nergens aangegeven dat klaagster met voorrang gezien zou moeten worden. Toch meent klaagster dat de huisarts daarin meer initiatief had moeten tonen.

Soms kan een ernstige lijdensdruk bij een patiënt reden zijn om met spoed te verwijzen. Uit het journaal blijkt dat de huisarts zich diverse keren heeft ingespannen om voor klaagster de verwijzingen naar de gewenste specialisten mogelijk te maken. Hij heeft haar casus toegelicht en bepleit. Dat hij daarbij niet voortvarend genoeg zou hebben gehandeld en dat hij onjuiste informatie zou hebben verstrekt, is de commissie niet gebleken. De commissie verklaart de klacht van klaagster daarom ongegrond.

Datum uitspraak: 23-02-2023
Datum publicatie: 06-04-2023
Referentie: 20220064
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Klaagster eist schadevergoeding rondom overlijden dochter

Dochter van klaagster is overleden. De klacht dat de huisarts onvoldoende naar deze patiënt heeft geluisterd en haar te laat heeft doorverwezen, werd eerder al gegrond verklaard. Nu eist klaagster een vergoeding voor de immateriële en materiële (uitvaart- en grafkosten) schade die zij geleden heeft. Zij stelt dat adequate behandeling achterwege is gebleven doordat de ziekte van de patiënt te laat werd onderkend, en dat waarmee het overlijden voorkomen had kunnen worden.

De vraag die zich dan voordoet: zou de patiënt bij voldoende luisteren en eerder verwijzen niet zijn overleden? Naar het oordeel van de commissie is dit onvoldoende komen vast te staan. Daarmee is de materiële schade, die enkel bestaat uit kosten gerelateerd aan het overlijden, niet toewijsbaar. De immateriële schadevergoeding voor het leed van de nabestaanden wordt evenmin toegewezen, eveneens omdat niet kan worden vastgesteld dat het overlijden het gevolg is van de handelswijze van de huisarts.

Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 02-02-2023
Referentie: 20190131
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Verkeerde diagnose, zonder kennisname van voorgeschiedenis

Klager vindt dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, zonder kennisname van het medisch dossier over klagers voorgeschiedenis. Deze arts achtte de diagnose ACS (acuut coronair syndroom) onwaarschijnlijk, aangezien patiënt in de voorafgaande 24 uur hierop al was onderzocht en er niets gevonden was. Echter, de ernst van de klachten, gecombineerd met vegetatieve verschijnselen, had naar oordeel van de commissie wel moeten leiden tot een nieuwe beoordeling van patiënt en een heroverweging van de diagnose. Er had overleg gevoerd kunnen worden met een cardioloog, dan wel een visite afgelegd kunnen worden. De commissie acht de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 24-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220071
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Klacht over de snelheid van handelen van de huisarts

Klager verwijt de huisarts dat deze een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ernst van de situatie. Klager stelt dat de huisarts niet snel genoeg een visite heeft afgelegd en dat hij een ambulance had moeten bestellen met hogere urgentie. Bovendien heeft de huisarts geen pijnstilling gegeven, toen klager daarom vroeg.

Nadat klager voor de tweede maal naar de praktijk had gebeld, heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. Gezien de verergering van de klachten heeft verweerder - naar het oordeel van de commissie - zorgvuldig gehandeld door dit huisbezoek af te leggen binnen de tijd die ervoor staat als er geen spoedindicatie is gesteld. Met betrekking tot de pijnstilling lichtte verweerder ter zitting toe dat hij had verwacht dat de ambulance sneller ter plekke zou zijn en dat klager dan in de ambulance per infuus pijnstilling zou krijgen. Ook wilde verweerder verdere behandeling niet in de weg zitten. De commissie achtte deze motivatie, mede gelet op de NHG behandelrichtlijn en gegeven de situatie, te verdedigen. De commissie acht de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-12-2022
Datum publicatie: 18-01-2023
Referentie: 20220057
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen

Had foto of scan tot een andere diagnose geleid?

Klaagster heeft diverse keren verzocht om een foto of scan, en verwijt verweerster dat zij de focus uitsluitend op de rug heeft gelegd. Uit het journaal maakt de commissie op dat de patiënt vaak is gezien en dat zijn klachten serieus zijn genomen. De patiënt gaf pijn aan op steeds wisselende plekken, hetgeen een duidelijke diagnose lastig maakte. Klaagster vroeg om het maken van een foto, maar volgens de NHG-standaard aspecifieke rugpijn was daar op dat moment strikt genomen geen indicatie voor. In het contact erna is er wel een foto aangevraagd.

Voor de commissie staat niet vast dat de inzakkingsfractuur die de patiënt bleek te hebben, een verklaring was voor zijn klachten. De pijn die de patiënt aangaf, zat immers anatomisch niet op de plek waar de inzakkingsfractuur te zien was op de foto. Een eerdere foto zou het beloop ook niet anders hebben gemaakt, omdat er toen nog geen sprake was van ernstige buikpijn bij obstipatie, waarvoor de patiënt uiteindelijk werd opgenomen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220072
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

Verwijten moeten ook onderbouwd worden

Deze klacht bestaat uit verschillende onderdelen, waarin klaagster onder andere aangeeft dat zij door de huisarts onheus bejegend en gediscrimineerd wordt, onvoldoende zorg ontvangt, niet wordt verwezen en geen inzage in haar dossier krijgt. In haar verweerschrift doet de huisarts haar best om de klacht te ontrafelen en te beantwoorden. Klaagster heeft ervoor gekozen om niet in te gaan op de concrete feiten en weerleggingen uit het verweerschrift. Klaagster heeft daarmee geen nadere onderbouwing gegeven met verwijzing naar specifieke gebeurtenissen, feiten en/of data waaruit zou blijken dat verweersters handelen onzorgvuldig zou zijn geweest.

Het is aan klaagster om haar verwijten niet alleen te stellen, maar ook te onderbouwen. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. De commissie heeft ook in het medisch dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden voor gegrondheid van de klachtonderdelen. Daarmee is de klacht van klaagster ongegrond en wordt de bijgaande schadevergoeding niet toegekend.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220059
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20220023 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet op tijd is verwezen naar de KNO-arts. Hij had hier ieder consult om gevraagd, omdat hij last had van oorsuizingen en gehoorproblemen. Hij stelt verweerder hiervoor aansprakelijk.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG-Standaard Otitis externa (uitwendige gehoorgangontsteking).
Vast staat is dat er in de periode mei 2021 tot en met november 2021 meerdere contactmomenten zijn geweest tussen klager en verweerder. Klager en verweerder hebben een verschillende lezing over wat er tijdens de consulten is besproken. Het journaal vermeldt op 28 mei 2021 dat klager zich op het spreekuur van verweerder presenteerde met pijnklachten in het linkeroor. Bij lichamelijk onderzoek stelde verweerder vast dat er sprake was van een uitwendige gehoorgangontsteking (otitis externa). Op 14 juni 2021 kwam klager retour op het spreekuur omdat de klachten niet weg waren. Verweerder nam conform de standaard een kweek af en schreef ofloxacine voor. De uitslag van de kweek was op 17 juni 2021 bekend: een pseudonomas aeruginosa bacterie. Daarna was er op 1 juli en 6 juli weer contact. Verweerder nam contact op met de KNO-arts voor advies. De KNO-arts adviseerde dexagenta (een ontstekingsremmer met antibiotica) voor te schrijven. Op 2 augustus 2021 waren de klachten verdwenen. Klager meldde zich pas weer op 28 oktober 2021, waarbij hij – volgens het journaal - voor het eerst aangaf gehoorproblemen en oorsuizingen te hebben. Verweerder heeft klager 2 weken later, op 11 november 2021 verwezen naar de KNO-arts.
De commissie gaat bij het beoordelen van het handelen van verweerder uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de consulten opgesteld en is een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Op grond van het (wat summiere) journaal en de onderliggende stukken, oordeelt de commissie dat verweerder, op geleide van de klachten van klager, conform de richtlijn otitis externa, zijn behandelbeleid heeft afgestemd. Niet is komen vast te staan dat hij daarin tekort is geschoten en klager op een eerder moment had moeten verwijzen naar de KNO-arts. De stelling van klager dat hij door ‘otitis externa’ gehoorschade heeft overgehouden, is naar het oordeel van de commissie niet juist. Gehoorschade is geen neveneffect van otitis externa. Het ‘tijdelijk’ iets minder horen, is wel passend bij dit beeld. Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld, zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekaam huisarts. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 24-11-2022
Datum publicatie: 20-12-2022
Referentie: 20220023
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20220035 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De voorzitter van de geschillencommissie heeft op grond van artikel 8 lid 12 Reglement Geschillencommissie Huisartsen, waarin bepaald is dat als uit het vooronderzoek blijkt dat voldoende informatie beschikbaar is om tot een uitspraak te komen dan wel dat het geschil kennelijk ongegrond is, besloten een eindbeslissing te geven.
Klager wil een verklaring van verweerster, waarin zij aangeeft dat klager, indien hij opnieuw in de gevangenis dan wel een andere instelling komt, geen kant-en-klare voeding mag eten, maar alleen verse voeding, dan wel dat verweerster een arts zoekt die een verklaring heeft voor klagers ondervoedingsproblematiek. Verweerster heeft klager uitgelegd dat zij, als behandelend arts, een dergelijke verklaring niet af mag geven. Verweerster heeft gehandeld volgens de KNMG-richtlijn "Omgaan met medische gegevens", door klager te adviseren een onafhankelijk arts in te schakelen. Daarnaast heeft zij klager gewezen op de NVWA en het Nederlands Voedingscentrum. Ook heeft verweerster klager verwezen naar een MDL-arts. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarmee als goed hulpverlener gehandeld.

Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220035
Categorieën: Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

20220024 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over de houding van verweerder tijdens het consult, vindt dat verweerder tekortgeschoten is in zijn onderzoek en diagnosestelling, vindt dat hij verwezen had moeten worden naar de Spoedeisende Hulp en vervoerd had moeten worden per ambulance. De commissie is van oordeel dat zowel het onderzoek, als de verslaglegging van het consult onvoldoende was. De commissie is daarnaast van oordeel dat verweerder klager ofwel direct had moeten verwijzen naar een SEH, dan wel had moeten verwijzen voor een spoedfoto in een ziekenhuis waar ook een SEH aanwezig is. Op die manier had klager minder lang hoeven wachten, was hem eerder adequate pijnstilling toegediend en was hij direct op de juiste plek geweest waardoor hij niet nogmaals vervoerd hoefde te worden. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

De door klager gevorderde schadevergoeding betreft een vergoeding wegens te lang onnodig pijn lijden. Dit betreft derhalve een vordering wegens immateriële schade (smartengeld). Naar het oordeel van de commissie staat voldoende vast dat in het geval klager rechtstreeks door verweerder naar de SEH was verwezen, eerder adequate pijnstilling was toegediend, zoals deze pijnstilling ook daadwerkelijk later op de SEH middels morfine is gebeurd. Als gevolg van deze delay in de behandeling heeft klager ongeveer anderhalf uur langer pijn geleden dan bij een directe verwijzing het geval zou zijn geweest. Overigens is gesteld noch gebleken dat deze delay heeft geleid tot een belemmering of vertraging in de genezing. Hoewel de commissie niets wil afdoen aan de onnodig geleden pijn van klager, is deze beperkt in de tijd geweest. Niettemin vindt de commissie een bedrag wegens smartengeld op zijn plaats. De commissie acht in dit geval een bedrag van € 100,00 redelijk en billijk en in overeenstemming met de jurisprudentie in min of meer vergelijkbare gevallen. Daarnaast veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van het door klager betaalde griffierecht van € 100,00.

Datum uitspraak: 20-09-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220024
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220033 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij eerder had moeten ingrijpen bij klagers oorklachten en ontstekingsremmers had moeten voorschrijven.

Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na het consult opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Uit het medisch dossier volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster is gesproken over (acute) doofheid. Dat is uitgevraagd door verweerster. Er is juist gezegd dat klager alles harder hoorde. Dat is iets anders dan doofheid. Het onderzoek dat verweerster uitvoerde paste bij de klachten die klager aangaf. Het ingezette beleid, de differentiaaldiagnose en het gegeven terugkomadvies klopt naar het oordeel van de commissie ook met hetgeen uit de anamnese en het onderzoek bleek. Indien er sprake is van “sudden deafness”, plotselinge doofheid, moet er inderdaad acuut opgetreden worden. Er is echter door klager ten tijde van het consult niet aangegeven dat hij klachten had die op een dergelijke diagnose wezen. Er was dan ook voor verweerster geen reden om klager op dat moment te verwijzen of te starten met ontstekingsremmers. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 12-10-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220033
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20220032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij herhaaldelijk heeft geweigerd klager te verwijzen, onnodige medicijnen heeft voorgeschreven, niet aan serieuze oplossingen voor de behandeling van klagers gezondheidsproblemen heeft gedacht, onvoldoende heeft afgestemd met specialisten, het verband tussen laag testosteron en gewichtstoename en omeprazol belachelijk heeft gemaakt, met een vleugje racisme heeft gereageerd, ten onrechte de diagnose carpaal- en cubitaalsyndroom heeft geduid als klachten van de spieren/hyperventilatie en zich op een vreemde medeplichtige wijze heeft gedragen.

Klager heeft in de overgelegde stukken geen nadere onderbouwing gegeven met verwijzing naar specifieke gebeurtenissen, feiten en/of data waaruit zou blijken dat verweerders handelen onzorgvuldig zou zijn geweest. Het is aan klager om zijn verwijten te onderbouwen. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan verweerder niet adequaat reageren en kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Uit het medisch dossier dat is overgelegd, waaronder een groot aantal specialistenbrieven, heeft de commissie niet opgemaakt dat door verweerder onzorgvuldig zou zijn gehandeld. Klager wordt serieus genomen, er wordt naar hem geluisterd, hij wordt daar verwezen waar dat nodig is en verweerder reageert op klagers e-mails. Bij klager is daarmee serieus onderzoek gedaan naar die veelheid aan klachten. De commissie heeft ook in het medisch dossier geen aanknopingspunten voor gegrondheid van de klachtonderdelen kunnen vinden. Daarmee is de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220032
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20220014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de dienstdoende huisarts van [naam huisartsenpost] dat haar moeder, nadat zij van de trap was gevallen op haar hoofd en linkerzij, niet is doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp voor nader onderzoek.
De lezingen over de ernst van de val en de heftigheid waarmee de moeder de klachten presenteerde, lopen uiteen. Voor de commissie is de initiële klacht van klaagster en hetgeen de dienstdoende huisarts hierover heeft vermeld in het waarneembericht uitgangspunt. De eerste en meest zwaarwegende vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts in de nacht van 1 op 2 november 2021, terecht heeft mogen constateren dat er bij de moeder geen sprake was van een kans op intracranieel letsel en dat doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp niet nodig was. Bij haar beoordeling heeft de commissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG richtlijn Hoofdtrauma. De criteria in deze ‘richtlijn’ moeten afzonderlijk dan wel in samenhang met elkaar, een reden zijn voor verder neurologisch onderzoek, dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp, waarbij het uiteindelijk gaat om het totaalbeeld dat wordt gevormd van de patiënt. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts gerechtvaardigd de conclusie mogen trekken dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor nader (neurologisch) onderzoek dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp op dat moment. De tweede vraag die de commissie zich gesteld ziet is of de dienstdoende huisarts de breuk aan de linkerschouder en linkerenkel had moeten diagnosticeren. Bij onderzoek aan de linkerschouder en linkerknie constateerde de dienstdoende huisarts dat hier waarschijnlijk sprake was van een kneuzing. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts zorgvuldig gehandeld, door de moeder op geleide van haar klachten te onderzoeken en te adviseren om bij aanhoudende pijnklachten, de volgende dag (dit zou dan circa 4 uur na het bezoek op de huisartsenpost zijn) contact op te nemen met de eigen huisarts voor eventueel nader onderzoek.
De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts van verweerster heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in de gegeven omstandigheden en acht de klacht van klaagster ongegrond. De commissie hecht eraan om hierbij de opmerking te maken, dat het maar de vraag is of de moeder op dat moment (om 04.00 uur) had moeten worden doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp, indien de dienstdoende huisarts wel de breuken zou hebben geconstateerd.

Datum uitspraak: 21-09-2022
Datum publicatie: 25-10-2022
Referentie: 20220014
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220002 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost dat hij op 31 oktober 2020, de diagnose acute appendicitis heeft gemist en als gevolg hiervan niet juist heeft gehandeld. De commissie stelt voorop dat het missen van een diagnose niet doorslaggevend is voor een gegrond verklaring van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 voldoende onderzoek heeft gedaan en op grond van zijn waarnemingen bij het onderzoek tot de gestelde diagnose ‘mogelijke reactie op kip of reflux’ had kunnen komen. Het waarneembericht vermeldt op 31 oktober 2020 het volgende: “temp 36.7 tensie 150/80mmhg pols 70reg ec abd; np / wt/ soepele buik maar drukpijnlijk in epigastrio. geen defense”. Naar het oordeel van de commissie waren er op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek, geen klinische verschijnselen aanwezig van een ‘acute buik’. Er was op basis van de bevindingen zoals hiervoor genoemd geen grond voor een onmiddellijke verwijzing naar het ziekenhuis dan wel voor het doen van nader onderzoek. Het is te betreuren dat klager een aantal dagen later met een acute appendicitis is opgenomen in het ziekenhuis, maar daarmee is nog niet gezegd dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 deze aandoening had kunnen onderkennen en nader onderzoek had moeten verrichten. Daarbij heeft de dienstdoende huisarts klager geadviseerd terug te komen bij toenemende klachten of naar zijn eigen huisarts te gaan. Klager heeft zich pas weer op 3 november 2020 gemeld bij de huisartsenpost. Er was op dat moment sprake van een geheel ander klinisch beeld, nu waren er wel verschijnselen van een mogelijke ‘acute buik’ en naar het oordeel van de commissie voldoende reden om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in vergelijkbare omstandigheden en verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Referentie: 20220002
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210108 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat hij op 13 en 16 augustus 2021: 1. geen passende en adequate zorg heeft ontvangen in verband met klachten aan zijn voeten in combinatie met ernstige corona klachten; 2. niet de juiste medicatie heeft gehad voor de pijn aan zijn voeten; 3. niet is doorverwezen naar het ziekenhuis; 4. niet serieus is genomen door verweerster.
De klachten worden in verband met de overzichtelijkheid in samenhang met elkaar besproken. Bij de beoordeling van de klachten houdt de commissie rekening met de context (Covid-19 crisis) waarin dit zich afspeelt. Er was (en is nog steeds) niet veel bekend over de klachten die corona met zich meebrengt. De commissie is van oordeel dat verweerster – gezien bovengenoemde omstandigheden maar ook los daarvan - heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie oordeelt dat het geen onlogische keuze is geweest van verweerster om naproxen (een pijnstiller en ontstekingsremmer), naast pregabaline, voor te schrijven om de coronaklachten te verminderen en daarmee wellicht ook de, in samenhang met corona, toenemende pijn aan de voeten van klager te verlichten. Het voorschrijven van ‘zwaardere medicatie’ is in dit geval geen passende oplossing omdat er 2 gezondheidsproblemen naast elkaar speelden namelijk de corona en de neuropathie. Vast staat dat verweerster op maandag 16 augustus 2021 om 12.15 uur op huisbezoek is geweest bij klager. De saturatie was op dat moment 95 %. Een saturatie van 95 % is naar het oordeel van de commissie geen reden voor opname in het ziekenhuis, ook niet in combinatie met corona. Er waren geen andere aanwijzingen waardoor opname zou zijn geïndiceerd. Toen verweerster klager diezelfde middag terugbelde, was klager erg boos en wilde haar niet meer als huisarts. Dat klager later die dag werd opgenomen in het ziekenhuis, kan naar het oordeel van de commissie verweerster niet worden verweten, corona kan leiden tot een plotselinge verergering van de klachten en zelfs tot een spoedopname in een ziekenhuis. Dat klager voor de pijn aan zijn voeten is opgenomen in het ziekenhuis is niet gebleken. De commissie oordeelt dat verweerster op 13 en 16 augustus 2021 zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 23-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210108
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20210106 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat er door verweerster onzorgvuldig is gehandeld met betrekking tot haar klachten. Klaagster stelt dat zij al drie jaar lang klachten had en dat verweerster meer door had moeten pakken.

De commissie heeft er begrip voor dat het ziekteverloop voor klaagster zeer ingrijpend is geweest. Dat wil echter niet zeggen dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld. De ingediende klacht over verweersters behandeling moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan verweerster bekend was en bekend kon zijn omtrent de aard en de ernst van klaagsters ziekte.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster steeds adequaat gehandeld op de klachten waarmee klaagster zich presenteerde. Na de eerste verwijzing naar de gynaecoloog, waar klaagster zelf geen gebruik van maakte, heeft het bijna anderhalf jaar geduurd voordat klaagster opnieuw kwam met klachten. Verweerster heeft haar toen vrij snel opnieuw verwezen naar de gynaecoloog, hetgeen de juiste handelwijze was. Ook naar het oordeel van de commissie was er toen nog geen reden er een spoedverwijzing van te maken. Het is vervelend voor klaagster dat het lang duurde voor een afspraak bij de gynaecoloog plaatsvond en dat er toen ook niks gevonden werd, dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster. Toen ook een afspraak bij de uroloog lang duurde heeft verweerster in de tussentijd de urine van klaagster onderzocht, waaruit geen afwijkingen bleken en klaagster alvast verwezen voor het laten maken van een buikecho. Ook dit had verweerster naar het oordeel van de commissie niet anders kunnen doen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210106
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210052 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft geluisterd naar de klachten van klaagster en dat zij klaagster ondanks het klachtenbeeld naar huis heeft gestuurd en niet heeft verwezen voor nader onderzoek.

De commissie stelt vast dat hetgeen klaagster stelt, niet overeenkomt met wat in het journaal van verweerster is genoteerd. Klaagster geeft aan dat ze niet werd onderzocht en alleen een coronatest kreeg. Later geeft klaagster aan dat zij wel is gezien door verweerster maar dat alleen in haar keel is gekeken en naar haar longen is geluisterd. In het journaal is echter verder onderzoek genoteerd. Klaagster stelt dat zij naar huis gestuurd is terwijl zij heel ziek was en nauwelijks kon lopen. Ook dit komt niet overeen met wat in het journaal is genoteerd, namelijk dat klaagster trap heeft gelopen en niet ziek oogde. Ook is genoteerd dat zij bij een negatieve coronatest gezien kon worden bij haar eigen huisarts op het spreekuur. Uit niets blijkt dat klaagster ten tijde van het consult symptomen had die wezen op het bestaan van een bloedprop in klaagsters hals, dan wel van symptomen die wezen op een CVA. Een verwijzing voor verder onderzoek was dan ook niet geïndiceerd.

Hetgeen klaagster stelt in haar klacht en hetgeen verweerster stelt is tegengesteld aan elkaar. Hetgeen klaagster stelt, wordt niet nader onderbouwd en wordt door verweerster weersproken. Daarbij wordt hetgeen verweerster stelt onderbouwd door het journaal. Datgene wat ten grondslag gelegd wordt aan een klacht moet onomstotelijk vast komen te staan wil de klacht gegrond verklaard kunnen worden. Dat is in deze niet het geval is. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210052
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20210061 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klagers zijn van mening dat klaagster, 16 jaar, niet behandeld had moeten worden door de POH-GGZ.
Dat de POH-GGZ niet bekwaam zou zijn, is de commissie niet gebleken. Binnen de huisartsenzorg is het gebruikelijk dat een patiënt bij psychische problemen gezien wordt door een POH-GGZ om een beter beeld van de klachten te krijgen, de mogelijk nodige behandeling vast te stellen en verdere begeleiding te verlenen. Het is aan de POH-GGZ om in te schatten van welke problematiek sprake is en de ernst ervan, voordat er eventueel wordt verwezen naar GGZ. Klaagster stelt dat zij al bij aanvang van de gesprekken heeft gezegd dat zij suïcidale gedachten had. Verweerster ontkent dit. Nu klaagster en verweerster elkaar tegenspreken, is voor de commissie niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. Nu beiden het medisch dossier niet hebben ingebracht, kan de commissie de juistheid van de stelling van klaagster niet toetsen. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is.

Klagers zijn van mening dat er onterecht een melding gedaan is bij Veilig Thuis.
Verweerster geeft aan dat zij op 8 maart 2021 Veilig Thuis heeft gebeld voor advies. Dat is een mogelijkheid binnen stap 2 van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De commissie maakt niet op uit hetgeen verweerster stelt in haar verweer dat er sprake was van een verdenking van huiselijk geweld of mishandeling. Wel was er sprake van psychische problemen bij klaagster en van “een opvoedingsklimaat” dat moeilijk was. Ook wilde verweerster klager betrekken bij de gesprekken die met de POH-GGZ plaatsvonden. Dat een medewerker van Veilig Thuis vervolgens op de praktijk kwam en deelnam aan een gesprek met klaagster, haar moeder en verweerster was niet conform de stappen uit de Meldcode. Verweerster stelt dat zij verrast was dat er direct een medewerker kwam van Veilig Thuis. Verweerster is echter verantwoordelijk voor hoe het gesprek op de praktijk verliep en had zelf de regie kunnen houden, door aan te geven dat zij alleen een adviesgesprek wilde. De stappen van de Meldcode zijn niet op de juiste wijze doorlopen. Veilig Thuis heeft kennelijk aangenomen dat er reeds een melding werd gedaan, terwijl verweerster aangeeft dat zij alleen een adviesgesprek had gewild. Verweerster is verantwoordelijk te houden voor deze gang van zaken. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 gegrond.

Klagers zijn van mening dat niet besloten had mogen worden dat klaagster een nacht bij een vriendin zou doorbrengen. Klager stelt, dat er druk is uitgeoefend en dat klaagsters moeder is overgehaald om in te stemmen
Klaagster en haar moeder hebben beide ingestemd met het laten logeren van klaagster bij een vriendin, om een time-out te kunnen nemen van de thuissituatie. Als klager stelt dat zijn echtgenote niet in staat was om weerwoord te geven, had klager zelf aanwezig moeten zijn bij dit gesprek. De beslissing van dat moment is genomen door moeder en klaagster gezamenlijk, waarbij verweerster dit tevens verantwoord vond. De commissie tekent daarbij aan dat klaagster 16 jaar oud is en zelf in staat is haar wil te bepalen. De commissie verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond.

Datum uitspraak: 31-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210061
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy

20210088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig zou hebben gehandeld door geen verband te leggen tussen klagers leeftijd, duizeligheidsklachten, bloeddrukmedicijnen en het (tijdstip van het) gebruik daarvan.

Klager is twee keer gezien door verweerder. Klager geeft aan dat hij tijdens het eerste consult op 4 september 2020 ernstige duizeligheidsklachten had. Verweerder heeft in het journaal genoteerd dat klager zich presenteerde met conditieverlies. Volgens het journaal worden duizeligheidsklachten niet genoemd. Verweerder heeft klager eerst verwezen voor bloedonderzoek en gaf aan klager aan, dat als dat geen verklaring voor de klachten zou opleveren, hij zou willen verwijzen voor een fietsergo. Volgens het journaal wordt tijdens het consult niet over duizeligheidsklachten gesproken. Voor wat betreft het conditieverlies kan de commissie billijken dat verweerder eerst bloedonderzoek deed en daarna wilde verwijzen voor een fietsergo.

Pas later spreekt klager over duizeligheidsklachten bij zijn eigen huisarts. Deze verwijst klager naar de neuroloog. De neuroloog stelt de diagnose PPPD, persisterende positionele perceptie duizeligheid. Nu een specialist deze diagnose heeft gesteld mag een huisarts daarop vertrouwen. Immers, de huisarts kon zelf de diagnose niet stellen en verwees om die reden naar een specialist.
Bijna een jaar later, op 9 augustus 2021 ziet verweerder klager opnieuw. In dit consult wordt onder meer om een medicatiewisseling verzocht, waar verweerder aan voldoet. Tevens geeft klager aan dat hij een steeds wisselende bloeddruk heeft. Verweerder verwijst klager naar een internist omdat hij geen verklaring heeft voor de wisselende bloeddruk. Een 24-uursmeting is dan het eerst aangewezen onderzoek om vast te stellen op welke wijze de bloeddruk fluctueert.

Klager geeft aan dat hij vervolgens zelf zijn klachten oplost, door zijn bloeddrukmedicatie op een ander tijdstip in te nemen. Hij verwijt verweerder dat hij het verband niet heeft gelegd tussen zijn duizeligheidsklachten en het tijdstip van het gebruik van de bloeddrukmedicatie. Naar het oordeel van de commissie had verweerder dit verband ook niet hoeven leggen. Er was een diagnose gesteld voor duizeligheidsklachten door de neuroloog. De neuroloog heeft ook niet geconstateerd dat de bloeddrukmedicatie van invloed zou kunnen zijn op de klachten van klager. Daarbij is er geen medische grond dat het innemen van de medicatie op een ander tijdstip duizeligheid kan voorkomen. Het kan zijn dat dit mogelijk is bij de start van de medicatie, maar na enkele dagen is een spiegel opgebouwd in het bloed. Het in de ochtend of avond innemen heeft dan geen invloed meer bij medicatie die een keer per dag wordt ingenomen en daarmee geen kortwerkend middel is. Dat verweerder klager eerst verwees voor een 24-uursmeting om na te gaan hoe de bloeddruk zich ontwikkelde is een juiste handelswijze. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 17-02-2022
Datum publicatie: 08-03-2022
Referentie: 20210088
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

20210058 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat het te lang (weken) duurde voordat verweerster toegang had tot het digitale dossier.
Uit de stukken maakt de commissie op dat de vorige huisarts van klager het dossier niet (digitaal) heeft overgedragen, ook niet nadat de assistente daar nogmaals om verzocht heeft bij de vorige huisarts. Bericht werd dat de vorige huisarts niet beschikte over het medisch dossier van klager. Klager beschikte echter zelf over zijn dossier en heeft dit zelf aan verweerster ter beschikking gesteld. Dat verweerster het medisch dossier niet ontving van de vorige huisarts, is niet verwijtbaar aan verweerster, daarbij beschikte klager zelf over zijn dossier. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat het te lang duurde voor hij kon worden ingeschreven bij de apotheek van zijn keuze waardoor hij geen medicatie kreeg.
Bij inschrijving in de praktijk van verweerster heeft klager op het inschrijfformulier aangegeven een voorkeur te hebben voor apotheek [naam] in [woonplaats klager]. Ook gaf hij toestemming voor uitwisseling van gegevens.
Door de assistente is bij inschrijving ook aangegeven aan klager dat hij gebruik kon blijven maken van zijn apotheek in [woonplaats klager]. Later wordt klager echter verteld dat de praktijk samenwerkt met een vaste apotheek in [plaats praktijk verweerster]. Het recept voor de op 16 februari 2021 voorgeschreven medicatie werd vervolgens gestuurd naar een andere (derde) apotheek in [woonplaats klager].
Ingevolge artikel 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) regels vast met betrekking tot de informatieverplichting van zorgaanbieders. In de Regeling transparantie zorgaanbieders is bepaald in artikel 4 lid 6 dat de zorgaanbieder in geval van doorverwijzing voor vervolgzorg de consument zo objectief mogelijk adviseert. Daarbij wijst de zorgaanbieder de consument op zijn keuzevrijheid. In artikel 6 van genoemde regeling is bepaald dat het niet is toegestaan de consument te misleiden, in de toelichting wordt het voorbeeld van het belemmeren van de vrije keuze genoemd door een huisarts die stelt alleen medicijnen bij een bepaalde apotheek te kunnen afhalen. De huisarts mag de consument de toegang tot een andere apotheek niet ontzeggen en mag evenmin de suggestie wekken dat er geen keuze mogelijk is.
Op grond van bovenstaande is het de huisarts niet toegestaan om een patiënt te verplichten gebruik te maken van een bepaalde apotheek en heeft een patiënt vrije keuze. Klager heeft een apotheek van zijn keuze doorgegeven bij inschrijving. Desondanks ontstond verwarring over deze vrije keuze en over naar welke apotheek het recept gestuurd zou worden. Dit is uiteindelijk naar een verkeerde (derde) apotheek gestuurd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat een verwijzing werd geweigerd.
Tijdens het consult van 16 februari 2021 heeft klager aangegeven verwezen te willen worden naar [naam GGZ-instelling]. Er is naar het oordeel van de commissie niet geweigerd te verwijzen, maar werd eerst gepoogd de hulpvraag van klager verder te onderzoeken. Hierna was contact niet meer mogelijk en liep daarna niet goed meer. De commissie verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond.

Klachtonderdeel 4: Klager vindt dat zijn dossier zonder toestemming werd gedeeld met klagers nieuwe huisarts en apotheek.
Op het inschrijfformulier waarmee klager zich inschreef bij de praktijk van verweerster heeft klager toestemming gegeven voor opvragen van gegevens bij zijn vorige apotheek en het ziekenhuis. Klager heeft op dit inschrijfformulier -anders dan zoals verweerster stelt- géén toestemming gegeven voor uitwisseling van informatie met andere apotheken, noch met zijn nieuwe huisarts, de opvolgend huisarts van verweerster. Verweerster heeft ook geen andere documenten overgelegd waar deze toestemming uit af te leiden valt. De commissie verklaart klachtonderdeel 4 gegrond.

Klager verzoekt naast beoordeling van zijn klacht om toekenning van een bedrag van € 1.000,00,-- aan materiële en immateriële schadevergoeding. Klager heeft niet onderbouwd waardoor hij schade heeft geleden en hoe hoog die schade was. Nu klager ook niet reageerde door repliek in te dienen heeft klager de mogelijkheid tot een nadere onderbouwing voorbij laten gaan. De commissie wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 19-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210058
Categorieën: Medisch dossier | Medicijnen | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy | Onderzoek/Behandeling

20210081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat verweerder de patiënt na haar val op 22 juni 2021 niet voldoende heeft onderzocht en/of haar ziektegeschiedenis niet juist heeft beoordeeld, de verkeerde diagnose heeft gesteld en verkeerd beleid heeft gevoerd. Verweerder had de patiënt moeten verwijzen naar het ziekenhuis.
De commissie stelt vast dat de patiënt altijd veel pijnklachten had en veel pijnmedicatie gebruikte. In de anderhalve maand voor de val, klaagde de patiënt echter niet veel over pijn. Een inschatting maken van de mate van pijn is lastig bij een patiënt met reuma, osteoporose en cognitief disfunctioneren, waarbij de patiënt ook nog (veel) pijnmedicatie krijgt. Een kenmerk van de cognitieve beperkingen is dat pijn niet goed aangegeven kan worden. De commissie is van oordeel dat verweerder er alert op had moeten zijn dat er meer speelde dan de patiënt aangaf, gezien haar voorgeschiedenis. Het journaal vermeldt ook niet wat er aan onderzoek is verricht, of de ribben en longen zijn onderzocht is niet vermeld. De patiënt blijft de week na de val klagen over pijn, geeft ook vanaf het begin pijn aan aan haar rechterzij. De diagnose kneuzing is naar het oordeel van de commissie gezien de complexe voorgeschiedenis van de patiënt moeilijk te stellen en was naar het oordeel van de commissie reden om de patiënt te verwijzen. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 gegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat verweerder hem als mentor niet rechtstreeks heeft geïnformeerd over de diagnose na de valpartij.
Verweerder geeft aan dat hij gewend was vooral te communiceren met het verpleeghuis en via het zorgdossier van het verpleeghuis en dat hij ervan uit ging dat de zorg dit verder afstemde met klager. Op zich is het mogelijk een dergelijke afspraak te maken en taken over te dragen, in dit geval aan het verpleeghuis. Dit moet dan echter wel een duidelijke afspraak zijn waarbij duidelijk is dat de mentor alle benodigde informatie kan vinden in het zorgdossier. Naar het oordeel van de commissie zijn dergelijke afspraken niet (duidelijk) gemaakt. Verweerder diende klager in zijn rol als mentor op de hoogte te houden van de zorg rondom de patiënt. De commissie acht klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat verweerder hem als bezorgde zoon, mantelzorger en mentor niet serieus heeft genomen en heeft geschoffeerd.
Dit klachtonderdeel ziet op de bejegening door verweerder van klager. Verweerder heeft erkend een aantal opmerkingen gemaakt te hebben die hij met de kennis achteraf niet gemaakt zou hebben. Verweerder vindt echter niet dat hij klager heeft geschoffeerd. De commissie is van oordeel dat opmerkingen over erfelijke eigenschappen van klager die verweerder herkende van de patiënt, niet passen in een arts-vertegenwoordigersrelatie. Dergelijke opmerkingen hebben niet bijgedragen aan een goede communicatie en overschrijden naar het oordeel van de commissie de grenzen van het professioneel handelen. De commissie acht klachtonderdeel 3 gegrond.

Klachtonderdeel 4:Klager vindt dat verweerder op 29 juni en 2 juli 2021 heeft verzuimd om een arts naar de patiënt te laten kijken.
Verweerder was met vakantie op 29 juni en 2 juli 2021, op dat moment was er een waarnemer in de praktijk van verweerder. Jegens verweerder kan niet worden geklaagd over handelen of nalaten waarbij verweerder niet zelf betrokken was. De commissie verklaart klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20210014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Uit de door klaagster overlegde stukken maakt de commissie op dat er bij klaagster sprake is van langdurige onvrede over de door verweerder verleende zorg, in ieder geval al vanaf 2016. Klaagster stelt onder meer dat er sprake is van fouten, het niet verwijzen en het haar niet serieus nemen.

Klaagster verwijt verweerder concreet de gang van zaken rondom de verwijzing naar het ziekenhuis in mei 2020, waar een dubbelzijdige longembolie is geconstateerd. Klaagster heeft op 11 mei 2020 aangegeven een aantal klachten te hebben. De volgende dag heeft er laboratoriumonderzoek aan huis plaatsgevonden. Er bleek sprake van een verhoogde D-dimeer, waarna verweerder klaagster heeft verwezen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat verweerder hier tijdig en adequaat heeft gehandeld.

De overige verwijten van klaagster zijn in algemene zin geformuleerd, zonder te verwijzen naar specifieke gebeurtenissen of data. In zoverre kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dat wil niet zeggen dat de commissie van oordeel is dat de verleende zorg vanaf 2016 juist is geweest, maar dat niet vast is komen te staan dat er sprake was van onzorgvuldige huisartsenzorg. Daarmee is de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Referentie: 20210014
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20200113 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet direct voor onderzoek heeft doorgestuurd na de val van de trap in april 2017. Ook verwijt klaagster verweerder dat een POH visite heeft afgelegd op maandag 29 juli 2020 en dat verweerder geen visite heeft willen afleggen op 28 oktober 2020.

Klaagster is in april 2017 gevallen van een trap. Klaagster vindt dat verweerder haar direct had moeten verwijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan een visite afgelegd en vervolgens een afwachtend beleid ingesteld: hij begon met pijnstilling waarbij ophoging plaats kon vinden als dit niet voldoende zou zijn. De pijnstilling is daarna ook opgehoogd. Later die dag is klaagster echter opgenomen in het ziekenhuis en bleek er sprake te zijn van een sternumfractuur. Verweerders afwachtende beleid is verdedigbaar: de belasting van een verwijzing is groot en het was mogelijk dat er alleen sprake was van kneuzingen. Indien pijnstilling niet (voldoende) zou helpen, was een verwijzing later alsnog mogelijk. Wel acht de commissie de verslaglegging in het journaal erg summier.

Klaagster verwijt verweerder ook onvoldoende zorg in de jaren na de val. De commissie stelt vast dat er ten behoeve van klaagster veel is ingezet. Zij is gezien door diverse specialisten, door de POH, een fysiotherapeut, een verpleegkundige van de praktijk en verweerder heeft een SOG ingeschakeld. Dat verweerder sommige taken delegeert aan de POH dan wel de verpleegkundig specialist, is conform de huidige huisartsgeneeskunde. Ook het inschakelen van een SOG was passend in de situatie van klaagster. De commissie heeft geen aanwijzingen gezien dat er sprake is van onvoldoende zorg in de jaren na klaagsters val. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Referentie: 20200113
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

20210013 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder niet heeft gezien dat de patiënt ernstig ziek was en dat medisch ingrijpen noodzakelijk was.

Allereerst merkt de commissie op dat in het verweerschrift wordt gezegd dat meer onderzoek is gedaan, dan is opgeschreven in het waarneembericht. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het waarneembericht. De commissie kan niet vaststellen dat dat onderzoek ook daadwerkelijk is uitgevoerd, nu dit niet is vastgelegd.

Er is sprake van een discrepantie tussen de aangegeven hypotensie (een lage bloeddruk) en de opgeschreven bloeddrukwaarde van 110/80. Ook is niet opgeschreven welke medicatie de patiënt gebruikte en dat de patiënt een bloeddruktablet minder diende te nemen. De dienstdoende huisarts van verweerder heeft verder crepitaties pulmonaal waargenomen wat zou kunnen passen bij vocht in de longen. Ook was er sprake van een iets afhangend gelaat. Verder is er geen glucose gemeten, terwijl duidelijk was dat de patiënt niet medicatietrouw was op dat moment. Ook is de temperatuur niet opgenomen en zijn de benen van de patiënt niet onderzocht.

De conclusie van de dienstdoende huisarts is geweest dat er sprake was van moeheid, zonder een differentiaal diagnose op te nemen en waarbij gedacht werd dat er sprake was van een probleem waarvoor meer zorg in de thuissituatie ingezet moest worden. Als er echter sprake is van een lage bloeddruk en mogelijk hartfalen, waarbij sprake is van een progressieve achteruitgang binnen enkele dagen (patiënt kon zich niet meer zelf aankleden) dan is er sprake is van een patiënt die niet hemodynamisch stabiel is. In die situatie kan niet worden volstaan met het advies een bloeddrukpil minder te nemen, maar dient een patiënt te worden verwezen. Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht van klaagster gegrond is. Overigens is de commissie het eens met klaagster dat niet is gezegd dat het beloop anders was geweest als de patiënt wel eerder zou zijn verwezen, aangezien de diagnose chronisch progressief hartfalen een slechte prognose kent. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de griffiekosten.

Datum uitspraak: 04-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210013
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210036 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder onvoldoende zorg/betrokkenheid bij zijn eigen patiënt, onvoldoende regie op de huisartsen in zijn praktijk en het patiëntbehandelproces, onvoldoende kwaliteitseisen ten aanzien van de vastlegging in het medisch dossier en dat verweerder onvoldoende urgentie heeft betracht na de melding dat klager nog steeds klachten had.

Klager is in verband met zijn klachten in eerste instantie gezien door twee waarnemend artsen binnen de praktijk van verweerder. Dit was op 19 en 28 februari 2019. Klager kreeg toen leefstijladviezen en er werd bloedonderzoek ingezet.
Op 27 maart 2019 vindt voor het eerst contact plaats met verweerder, nadat klagers echtgenote belt. Verweerder verwijst klager dan door voor het maken van een foto. Nadat op de foto geen bijzonderheden te zien waren, verwees verweerder klager op 1 april 2019 naar de neuroloog.
Klager kon in eerste instantie pas op 6 juni 2019 terecht bij de neuroloog. Verweerder adviseert dan in een telefonisch consult wachtlijstbemiddeling in te schakelen via zijn zorgverzekeraar. Vervolgens belt klagers echtgenote op 2 april 2019 een tweede keer die dag en geeft aan dat klager heel veel pijn heeft en dat hij amper kan lopen. Eerder is niet in het journaal opgenomen dat klager niet goed kon lopen. Ook na het telefoongesprek dat verweerder had met klager op 27 maart 2019 schrijft verweerder niet dat klager bijna niet meer kon lopen. Op 2 april 2019 geeft klagers echtgenote wel aan dat klager bijna niet meer kan lopen en veel pijn heeft. Tevens is dan duidelijk dat de fysiotherapeut waartoe klager zich heeft gewend hem niet wil behandelen en denkt aan een vernauwing.

De commissie is van oordeel dat in ieder geval op 2 april 2019 duidelijk was dat de klachten van klager dusdanig toegenomen waren dat een herbeoordeling van de klachten van klager plaats had moeten vinden. Op dat moment was er sprake van een alarmsymptoom; er was sprake van veel pijn en amper kunnen lopen. De commissie is van oordeel dat het deel van de klacht dat ziet op het onvoldoende urgentie betrachten, gegrond is.

4.8 De overige klachtonderdelen die klager noemt acht de commissie ongegrond. Niet gebleken is dat er sprake was van onvoldoende coördinatie of onderling contact of slechte verslaglegging in het medisch dossier.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210036
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20210006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster in de kern weergegeven: 1. dat zij bij haar zoon niet de juiste diagnose heeft gesteld toen hij eind oktober 2020 op het spreekuur kwam met heftige buikklachten; 2. dat zij onvoldoende empathie heeft getoond en onvoldoende betrokken is geweest tijdens de bezoeken aan verweerster en nadat werd vastgesteld dat haar zoon een appendicitis had waardoor hij met spoed geopereerd moest worden.
Ad 1. De commissie stelt vast dat er 2 contactmomenten zijn geweest tussen verweerster en klaagster en haar zoon; op 30 oktober 2020 is klaagster op het spreekuur van verweerster geweest en op 5 november 2020 heeft er een telefonisch consult met verweerster plaatsgevonden. Over het verloop van het consult op 30 oktober 2020 hebben klaagster en verweerster een verschillende lezing. Volgens klaagster kon verweerster de buik van haar zoon niet onderzoeken omdat deze teveel pijn deed. Het journaal van verweerster vermeldt het volgende: “oogt matig ziek, pijnlijk” en ”soepele buik, niet drukpijnlijk”. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster op 30 november 2020 terecht geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een acute buik . Later die dag bezochten klaagster en haar zoon de SEH, van een (spoed)opname en een ingreep aldaar op dat moment is niet gebleken. Pas toen klaagster op 5 november 2020 tijdens een telefonisch consult aan verweerster meldde dat haar zoon nog steeds buikpijn had, was er wel reden voor een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor het maken van een echo. De commissie is van oordeel dat verweerster niets te verwijten valt en heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts met de wetenschap van dat moment. Het antwoord op de vraag wie als eerste, de moeder of verweerster, het initiatief heeft genomen om de zoon direct door te sturen naar het ziekenhuis is hierbij voor de commissie niet van belang. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De wijze waarop de communicatie tussen klaagster, haar zoon en verweerster heeft plaatsgevonden laat zich moeilijk op juistheid beoordelen door de commissie. Zij is immers niet aanwezig geweest bij de gesprekken tussen klaagster en verweerster. Dat neemt niet weg dat de commissie begrijpt dat het voor klaagster en haar zoon een nare en heftige ervaring moet zijn geweest. Het gaat hier echter niet om het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar om het gegeven dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-07-2021
Datum publicatie: 02-08-2021
Referentie: 20210006
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200077 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft klaagsters klachten niet serieus genomen en haar ten onrechte niet verwezen voor een scan vindt zij. Bij klaagster blijkt sprake van uitgezaaide borstkanker te zijn.
De commissie stelt op basis van het journaal vast dat verweerder klaagster tussen 2014 en juli 2018 een aantal keren heeft gezien. Die consulten hadden geen betrekking op borstklachten en ook niet op klachten die daarmee verband kunnen houden. Vanaf 2019 ging verweerder met pensioen. In juli 2020, twee jaar na het laatste contact van verweerder met klaagster, is bij verweerders opvolger voor het eerst gesproken over borstklachten. Zelfs als gekeken wordt met de kennis van nu naar de consulten die verweerder had met klaagster, zijn de klachten waarmee klaagster zich presenteerde niet te relateren aan borstkanker en was er ook geen (andere) aanleiding om klaagster te verwijzen voor een scan. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200077
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200078 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft volgens klaagster haar klachten niet serieus genomen en haar ten onrechte niet verwezen voor een scan. Bij klaagster is uitgezaaide borstkanker vastgesteld.

Uit het journaal maakt de commissie op dat tussen 9 augustus 2019 en 4 februari 2020 een aantal consulten heeft plaatsgevonden met klaagster. De consulten die plaatsvonden hadden geen betrekking op borstklachten.
Op 10 en 17 december 2019 vonden consulten plaats in verband met hoestklachten, verweerder schrijft codeïne en later een pufje voor. Pas in juli 2020 gaat klaagster in verband met klachten van haar borst naar een collega van verweerder en wordt later uitgezaaide borstkanker vastgesteld.
Zelfs als gekeken wordt met de kennis van nu naar de consulten die verweerder had met klaagster, zijn de klachten waarmee klaagster zich presenteerde niet te relateren aan borstkanker. Ook de hoestklachten wezen op dat moment nog niet op de later geconstateerde uitzaaiingen in de longen. Die consulten vonden plaats in december 2019, pas een ruim half jaar later ging klaagster met borstklachten naar verweerders collega.
Alle overige consulten gaven evenmin aanleiding klaagster te verwijzen voor een scan. De commissie heeft ook geen relatie kunnen leggen tussen de klachten waarmee klaagster op consult kwam, zelfs niet met de huidige kennis, en de later geconstateerde borstkanker. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200078
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200109 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – directeur van de Huisartsenpost (HAP) - dat de dienstdoende huisarts haar klachten niet goed heeft beoordeeld en haar onterecht niet heeft doorgestuurd naar de Spoedeisende Hulp (SEH) toen zij daarom vroeg.
Op 6 oktober 2020 meldde klaagster zich op de HAP met klachten van de bovenbuik waarvoor zij maagbeschermers kreeg voorgeschreven. De volgende dag nam klaagster contact op met de [naam] kliniek vanwege een eerdere ‘gastric bypass’ operatie; zij kreeg daar het advies extra maagbeschermers te gebruiken. Op 10 oktober 2020 om 12:42 uur nam klaagster opnieuw telefonisch contact op met de HAP en vroeg om een doorverwijzing naar de SEH. Uitgelegd werd dat dit niet automatisch mogelijk was, maar pas na een consult waarvoor klaagster wel direct langs kon komen. Zij werd op de HAP om 14.00 uur gezien door de dienstdoende huisarts die na onderzoek vaststelde dat klaagster maagklachten had. Naast de maagbeschermers kreeg zij pijnmedicatie voorgeschreven en het advies om met haar eigen huisarts contact op te nemen. Doorverwijzing naar de SEH vond op dat moment niet plaats.
De commissie oordeelt als volgt. De HAP heeft een poortwachtersfunctie, die erop gericht is om in de ANW-uren (Avond-Nacht-Weekend) patiënten met spoedeisende klachten te behandelen. De dienstdoende huisarts stelde op 10 oktober 2020 bij de beoordeling van klaagster – samengevat - vast dat zij geen koorts had, geen druk- en loslaatpijn, niet misselijk was en haar buik soepel aan voelde. Klaagster maakte verder geen zieke indruk. De dienstdoende huisarts was op de hoogte van de ‘gastric bypass’ ingreep van een jaar geleden. De dienstdoende huisarts heeft een buikonderzoek verricht, waarbij geen signalen waren, die bij een op dat moment acuut gallijden gevonden zouden kunnen worden. Vast staat is dat de dienstdoende huisarts klaagster heeft geadviseerd om met haar eigen huisarts contact op te nemen voor nader onderzoek. Klaagster kreeg voor de pijn tramadol van de dienstdoende huisarts voorgeschreven, verder werd haar geadviseerd maagbeschermers te blijven gebruiken en vloeibaar voedsel te eten. De commissie stelt vast dat klaagster terecht is terugverwezen naar haar eigen huisarts nu de dienstdoende huisarts op 10 oktober 2020 niet tot de diagnose kon komen dat er sprake was van een spoedeisende aandoening met de noodzaak tot direct ingrijpen. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-06-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 2020109
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost-HAP) dat de dienstdoende huisarts van de HAP op 18 oktober 2020 nader onderzoek had moeten verrichten bij zijn schoonvader dan wel hem had moeten doorverwijzen naar het ziekenhuis.
Vast staat dat er op 18 oktober 2020 twee consulten hebben plaatsgevonden; een huisbezoek om 21.05 uur en een telefonisch consult om 22.05 uur. Over het huisbezoek om 21.05 uur staat het volgende vermeld in het waarneembericht: “zeer gespanen iets afwezig, geeft redelijk antwoord zij het met vertraging neurologisch zo ver hij mee werkt: gb” “Evaluatie Crisis/voorbijgaande stressreactie”. De dienstdoende huisarts schreef oxazepam voor. - De dag daarvoor was er een huisarts van de HAP op huisbezoek geweest en had oxazepam voorgeschreven waarop de patiënt goed had geslapen. – De huisarts adviseerde om na het weekend contact op te nemen met de eigen huisarts. Om 22.05 uur heeft er vervolgens een telefonisch consult met de dienstdoende huisarts plaatsgevonden waarbij deze uitlegt dat er op dat moment geen aanwijzingen zijn voor een acute opname. Ook nu werd het advies gegeven zo nodig extra oxazepam te geven aan de patiënt en de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts.
Klager en de dienstdoende huisarts hebben uiteenlopende lezingen over hoe de consulten op 18 oktober 2020 zijn verlopen. De commissie laat hierbij in het midden wat precies is gezegd en besproken tussen enerzijds klager en diens schoonmoeder en de dienstdoende huisarts anderzijds omdat ook in het geval de lezing van de kant van klager zou worden gevolgd het handelen van de huisarts niet leidt tot een gegrondheid van de klacht. De commissie oordeelt namelijk dat op basis van het – summiere - waarneembericht en de onderliggende stukken, dat er op 18 oktober 2020 geen medische redenen waren om op dat moment acuut in te grijpen. Onweersproken is dat de klachten al wat langer aan de gang waren. De dienstdoende huisarts heeft volgens de commissie terecht beoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een indicatie voor spoedopname in het ziekenhuis of aanvullend onderzoek. De voorgeschreven medicatie leek – tijdelijk – te helpen waardoor de patiënt rustig de nacht door kon komen. Duidelijk was dat er wel aanvullende diagnostiek nodig was maar dit kon wachten tot de volgende dag. De dienstdoende huisarts heeft bij het eerste en het tweede consult geadviseerd om de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts voor nader onderzoek. De commissie begrijpt dat de patiënt en zijn familie geschrokken zijn van de hele situatie en van de diagnose die later in het ziekenhuis werd gesteld. De commissie is echter van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 18 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts binnen de gegeven context. Zij acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 20210007
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200107 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft verwezen naar de cardioloog op 31 december 2015 en dat de door verweerder voorgeschreven medicatie lichamelijk letsel heeft veroorzaakt.

Toen klager op het spreekuur kwam op 31 december 2015 heeft verweerder klager onderzocht. Nadat hij een onregelmatige hartslag constateerde, heeft hij een ECG gemaakt. Er werd atriumfibrilleren vastgesteld. Vervolgens heeft verweerder metoprolol voorgeschreven en klager verwezen naar de cardioloog. Vast staat dat verweerder conform de NHG Standaard Atriumfibrilleren heeft gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze heeft uitgevoerd. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie als een goed hulpverlener gehandeld. Overigens heeft de cardioloog het door verweerder ingezette beleid met metoprolol voortgezet en niet aangegeven dat dit niet juist zou zijn geweest.
Nadat klager op het spreekuur kwam met huidklachten, waarvan hij dacht dat dit werd veroorzaakt door met name de metoprolol, heeft verweerder dit afgebouwd, om te onderzoeken of de huidklachten daarmee verdwenen. Ook de andere medicatie is soort voor soort afgebouwd. Nadat dit niet hielp en ook de voorgeschreven crèmes niet, heeft verweerder klager verwezen naar de dermatoloog. Klager is gezien door meerdere dermatologen, zij hebben geen relatie tussen de medicatie die klager gebruikte en de huidproblemen geconstateerd. Dat verweerder eerst zelf klager behandelde voor de huidproblemen is niet verwijtbaar. Het is de rol van een huisarts als poortwachter, om eerst in de eerste lijn te kijken of behandeling mogelijk is en pas daarna te verwijzen naar de tweede lijn. Die verwijzing heeft naar het oordeel van de commissie niet te lang op zich laten wachten. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200107
Categorieën: Verwijzing | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20200067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over het handelen van verweerder ten aanzien van de mogelijkheden om 24-uurszorg en begeleiding te organiseren.

Op 28 januari 2020 zou een gesprek plaatsvinden over de zorg voor klager, waarbij de aanwezigheid van verweerder was gevraagd. Verweerder wilde eerst met klager zelf spreken.
Verweerder dient primair te handelen in het belang van zijn patiënt, zijnde klager, los van de wensen van familie of andere deskundigen. Het toepassen van dwang kan alleen als ingrijpen noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de cliënt of zijn omgeving te voorkomen of af te wenden. Om vast te kunnen stellen wat het beste is voor klager, was het nodig voor verweerder om klager eerst zelf te zien. Verweerder heeft direct de volgende dag een visite afgelegd. Na dit bezoek was verweerder niet overtuigd van de noodzaak van een opname of het afgeven van een RM. Het is een huisarts ook niet toegestaan om betrokken te zijn bij het aanvragen van een RM, of druk te zetten zodat het komt tot een opname. Ook had klager zelf aangegeven een opname in het verpleeghuis niet te willen. Verweerder heeft zijn standpunt uitgelegd aan klager, maar ook aan diens dochter. Verweerder heeft vervolgens andere opties aangegeven bij klagers familie, zoals een ander verzorgingshuis in de buurt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder niet verwijtbaar of onzorgvuldig gehandeld. Verweerder kon de wens van klagers familie tot opname niet volgen, maar heeft aangeboden te praten over geschikte alternatieven. Het behoort tot verweerders professionaliteit om in te kunnen schatten wat het beste zou zijn voor klager, klager was over verweerders zorgverlening ook tevreden. Verweerder heeft dan ook niet geweigerd mee te werken aan het organiseren van 24-uurszorg, verweerder heeft een eigen inschatting gemaakt, waartoe hij ook bevoegd is. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 26-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200067
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose | Verwijzing

20200101 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij oordruppels heeft voorgeschreven terwijl klager doorverwezen had moeten worden naar het ziekenhuis; 2. dat hij vanwege zijn rugklachten in plaats van naar het ziekenhuis, naar de fysiotherapeut werd doorverwezen; 3. dat hij elke week langs kon komen voor lidocaïne injecties voor zijn rugklachten, maar op de huisartsenpost hadden zij gezegd dat dit niet goed was.
Ad 1. De commissie oordeelt dat verweerder conform de NHG standaard Otitis Externa heeft gehandeld door klager oordruppels (bij herhaling) voor te schrijven - conform bovenstaande standaard. Toen klager werd gezien door een waarnemend huisarts was de oorontsteking genezen; de behandeling met oordruppels had kennelijk geholpen. Klager had echter klachten van ‘tinnitis’ en werd hiervoor doorverwezen door de waarnemend huisarts naar de KNO-arts. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld; hij had klager voor deze klachten niet door hoeven te verwijzen naar het ziekenhuis. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Onweersproken is dat verweerder klager in 2020 heeft doorverwezen naar de fysiotherapeut. De commissie stelt vast dat in het dossier niets is terug te vinden over een verwijzing naar de fysiotherapeut; op 17 februari 2021 staat de notitie “Fysio” vermeld in het journaal. Verweerder heeft naar het oordeel van de commissie gehandeld conform de NHG standaarden Lage Rugpijn en Lumbosacraal Radiculair Syndroom door een afwachtend beleid te voeren ten aanzien van de al langer bestaande rugklachten van klager en hem vervolgens door te verwijzen naar de fysiotherapeut. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Wel tekent de commissie hierbij aan dat het journaal van verweerder op dit punt summier en niet in alle gevallen volledig is.
Ad 3. Uit het journaal en de onderliggende stukken is naar het oordeel van de commissie niet gebleken van enige motivatie die ten grondslag ligt aan de behandeling, mede gelet op de conclusie van de werkgroep bij de standaard Lage Rugpijn dat er ‘geen plaats is voor invasieve pijnbestrijding’. Ook is uit het journaal niet komen vast te staan dat verweerder klager over de voor- en nadelen van de behandeling heeft geïnformeerd. De commissie acht op dit punt dat verweerder beter had kunnen handelen, maar niet zodanig dat er sprake is van verwijtbaar handelen. Het toedienen van lidocaïne injecties is op zichzelf geen onjuiste behandeling die verweerder niet had mogen uitvoeren, maar vanwege de onbewezen effectiviteit, had verweerder dit beter moeten motiveren, ook naar klager toe. Naar het oordeel van de commissie is verweerder echter wel binnen de grenzen gebleven van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Nu de klachten ongegrond zijn, wijst de commissie de vordering tot schadevergoeding van klager af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200101
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20210008 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van de GGZ-psycholoog waar zij naar toe is verwezen bij afwezigheid van de praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ (POH-GGZ).
De commissie is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de medische behandeling een informatieplicht heeft jegens de patiënt. Deze informatieplicht vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst op grond van de WGBO. Ten aanzien van de kosten voor een aanvullende behandeling, waaronder een behandeling bij de psycholoog, heeft klaagster naar het oordeel van de commissie, een eigen onderzoekplicht of de behandeling valt onder de dekking van haar zorgverzekering. Naar het oordeel van de commissie kan van een huisarts niet worden verwacht dat deze op de hoogte is van alle verschillende verzekeringspolissen van haar patiënten. Verweerster heeft volgens de commissie niet verwijtbaar gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20210008
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld tijdens het consult van 20 augustus 2018. Zij heeft daardoor schade geleden. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult van 20 augustus 2018 zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen van verweerder. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20200088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij op 26 augustus 2019 en 9 maart 2020 niet de juiste diagnose heeft gesteld waardoor klager onnodig lang met fysieke en psychische klachten heeft rondgelopen; 2. dat hij geen excuses voor zijn handelen wil aanbieden vanwege het feit dat klager homoseksueel is en ter onderbouwing hiervan kwetsende woorden heeft gebruikt. Klager vordert zijn eigen bijdrage ad. € 596,97 die hij heeft moeten betalen vanwege de doorverwijzing naar een kliniek op grond van de onjuiste diagnose, op verweerder terug.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal (lees: dossier) van de huisarts, tenzij er redenen zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Klachtonderdeel 1
De commissie oordeelt dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld tijdens het eerste consult op 26 augustus 2019. Na lichamelijk onderzoek was het vermoeden dat klager last had van aambeien. Verweerder schreef Movicolon voor om de ontlasting soepeler te maken. Onweersproken is dat verweerder klager advies gaf om bij aanhoudende klachten terug te komen. Het journaal vermeldt niet dat er gesproken is over het feit dat klager homoseksueel is. Verweerder vermeldt evenmin dat hierover is gesproken met klager. De commissie gaat op basis hiervan ervan uit dat de seksuele geaardheid van klager tijdens het eerste consult van 26 augustus 2019 niet is besproken. Op 9 maart 2020 kwam klager opnieuw naar het spreekuur van verweerder met klachten van roodheid van de eikel en aanhoudend rectaal bloedverlies. Verweerder vroeg klager expliciet of hij onveilige anale seks had gehad, klager ontkende dit. Verweerder heeft vervolgens een orale en urine soa test laten doen. Hoewel verweerder volgens de commissie ook kunnen overwegen in dit geval een anale swab af te nemen, heeft hij naar het oordeel van de commissie gehandeld binnen het kader van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. Voor het rectale bloedverlies is klager terecht doorverwezen voor een coloscopie om andere ernstige diagnoses uit te sluiten. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit alles in ogenschouw genomen, is de commissie van oordeel dat dit klachtonderdeel van ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 10-02-2021
Datum publicatie: 03-03-2021
Referentie: 20200088
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Verwijzing

20200032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zorgvuldig heeft behandeld en dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder gehandeld zoals van hem verwacht kon worden bij het klachtenpatroon van klaagster. Hij heeft haar onderzocht, de plek van de insectenbeet afgetekend, zalf voorgeschreven en een controleafspraak gemaakt. Verweerder had klaagster onder deze omstandigheden en volgens de geldende richtlijnen niet hoeven verwijzen voor bloedonderzoek. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200032
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200018 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder voert aan dat de klacht van klaagster is verjaard, omdat zij al vanaf 2013 wist dat er sprake was van verminderde haargroei. De commissie acht het voldoende aannemelijk dat klaagster eerst ten tijde van haar diagnostische fase en real-life als transgender vrouw in 2017 bekend is geworden met het door haar gestelde nalatig handelen. De commissie zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet adequaat heeft gereageerd op het haarverlies van klaagster en haar geen finasteride heeft voorgeschreven.

De commissie stelt vast dat de NHG-behandelrichtlijn Alopecia dateert van mei 2017. Dat houdt in dat deze richtlijn nog niet geldend was tijdens de consulten van 2013 en van januari 2017.

In 2013 werd bij de behandeling van alopecia androgenetica terughoudend omgegaan met het voorschrijven van finasteride. Wat verweerder klaagster heeft verteld over finasteride past daarom ook in de toen geldende stand van de wetenschap. Verweerder heeft bovendien niet geweigerd finasteride voor te schrijven, hij heeft klaagster geïnformeerd over hoe er op dat moment werd omgegaan met het voorschrijven van het middel. Toen klaagster in 2017 terugkwam bij verweerder met vragen over finasteride, heeft verweerder haar uitgenodigd voor het spreekuur. Klaagster heeft vervolgens gewacht tot 2018 voor zij daadwerkelijk terug ging naar verweerder. Inmiddels was er sprake van een transitie en heeft verweerder alle medewerking verleend aan het voorschrijven van finasteride, het verwijzen naar de dermatoloog en het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van een haarwerk. De commissie is van oordeel dat door verweerder niet onzorgvuldig is gehandeld en verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200018
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult bij verweerder zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet.

Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 22-12-2020
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld en hem te laat heeft doorverwezen naar een specialist. Hierdoor is er geen adequate behandeling meer mogelijk en heeft hij chronische pijnklachten. Klager vindt een behandeling in Polen noodzakelijk en stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder is het journaal voor de commissie een belangrijk oriëntatiepunt, tenzij blijkt dat dat onjuistheden bevat. Op 5 juni 2014 stelde verweerder op geleide van de klachten van klager de diagnose piriformis syndroom links. Klager werd doorverwezen naar de fysiotherapeut. Verweerder heeft onweersproken onderbouwd dat bij het piriformis syndroom vaak spontaan herstel optreedt. Na een toename van de klachten werd klager op 4 augustus 2014 doorverwezen naar de neuroloog, die klager voor zijn heupklachten doorverwees naar de orthopeed. De orthopeed bevestigde de diagnose van verweerder. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft behandeld en acht de klacht ongegrond. De beoordeling van de gevorderde schade kan achterwege blijven.

Datum uitspraak: 04-08-2020
Datum publicatie: 03-11-2020
Referentie: 20200007
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20200026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klachten van klager die zich tegen zijn ex-echtgenote en tegen andere instellingen en zorgaanbieders dan verweerder richten, vallen buiten de bevoegdheid van de commissie. De kernvraag is of verweerder als een goed en zorgvuldig hulpverlener jegens klager heeft gehandeld, beoordeeld naar het moment van zijn handelingen. De commissie onderscheidt daarin de volgende klachtonderdelen.
1) Verweerder heeft geen juiste kwalificatie van de problemen van klager gegeven met als gevolg dat hij naar de verkeerde instanties werd doorverwezen; 2) Verweerder heeft zijn patiëntendossier niet op orde; 3) Verweerder heeft klager zijn keuzevrijheid voor een zorgaanbieder ontnomen door hem te verzoeken een andere zorgaanbieder te zoeken.
Ad 1. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zorgvuldig manoeuvreerde tussen de behandelrelatie met klager en die met zijn ex-partner, waarbij hij ook oog had voor de belangen van de kinderen. Klager kon niet verwachten dat verweerder alleen hem zou steunen in zijn verwijten aan zijn ex-partner. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder in deze gepolariseerde, ingewikkelde situatie als een zorgvuldig hulpverlener jegens klager gehandeld. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De commissie oordeelt dat verweerder uitgebreid en gedetailleerd notities heeft gemaakt van de contacten met klager, deze zijn deels gebaseerd op inlichtingen van GGZ-specialisten. Klager heeft onvoldoende onderbouwd en betwist dat er ongegronde informatie dan wel valse verklaringen in zijn dossier zijn opgenomen. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 3. Klager heeft meerdere malen kenbaar gemaakt dat hij geen vertrouwen meer had in het handelen van verweerder. Verweerder heeft de behandelrelatie niet beëindigd, maar klager slechts gewezen op de mogelijkheid om een andere huisarts te zoeken. Naar het oordeel van de commissie mocht verweerder dit in redelijkheid doen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200026
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Medisch dossier | Beëindiging arts - patiëntrelatie

20200016 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij op 22 augustus en 3 september 2018 de diagnose hernia heeft gemist. Klager is vervolgens op eigen initiatief naar een ziekenhuis in [Land] gegaan en werd daar met spoed geopereerd. Als gevolg van het missen van de diagnose heeft hij restklachten. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de behandeling minus het door zijn zorgverzekeraar betaalde bedrag.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder over de consulten in het journaal onvoldoende notities gemaakt. Een adequate dossiervoering is nodig voor de kwaliteit en continuïteit van zorg Anders dan opgenomen in de NHG-Richtlijn LRS heeft verweerder niet vastgelegd waarop hij klager heeft bevraagd en wat hij bij lichamelijk onderzoek heeft aangetroffen. Ook staat niet vermeld dat hij klager heeft geïnformeerd over het ingezette beleid.
Verweerder heeft klager op 28 augustus 2018 met een telefonisch consult doorverwezen voor een MRI. Op 3 september 2018 heeft verweerder klager tijdens een telefonisch consult morfine voorgeschreven. Naar het oordeel van de commissie had verweerder daarin zorgvuldiger moeten handelen door klager toen voor een consult uit te nodigen, of op huisbezoek te gaan als klager niet mobiel was.
Volgens het journaal heeft klager verweerder op 12 september 2018 laten weten dat er een hernia was gevonden en dat klager zelf op zoek ging naar een kliniek. Op 17 september 2018 liet klager weten dat hij in [plaats buitenland] geopereerd zou worden. Naar het oordeel van de commissie was verweerder de behandelend arts en kon hij daarin niet passief blijven, ook al voerde de patiënt zelf veel regie van de behandeling . In de eerste plaats noemt de Richtlijn expliciet dat de arts begeleiding behoort te bieden. In de tweede plaats kan er reden zijn om in gevallen van ernstige pijn en immobiliteit van de Richtlijn af te wijken. De klacht is gegrond.
De commissie wijst de schadevordering van klager af. Verweerder kan niet worden verweten dat op grond van de verzekeringspolis van klager de kosten van de operatie niet volledig worden vergoed. Bovendien heeft klager nagelaten om de hulp van verweerder of een waarnemend huisarts in te roepen voor een spoedindicatie in Nederland.

Datum uitspraak: 20-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200016
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20200004 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat verweerster stelselmatig geweigerd heeft zorg te verlenen aan klager. Hij vindt dat verweerster haar zorgplicht schaadt.

Verweerster heeft in november 2017 de verwijzing naar de KNO-arts in het [naam ziekenhuis] in orde gemaakt. Dat het ziekenhuis vervolgens beslist, ook na bellen hierover door verweerster, dat klager een half jaar dient te wachten, is niet verwijtbaar aan verweerster. Het advies om wachtlijstbemiddeling via de zorgverzekeraar in te schakelen, is een juist advies geweest.

Klager heeft in januari 2018 gevraagd om een fit to fly verklaring aan verweerster. Verweerster heeft dit geweigerd met een beroep op de voor haar geldende richtlijnen van de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst). Een geneeskundige verklaring is een schriftelijke verklaring die een oordeel bevat over een patiënt en diens (medische) geschiktheid of ongeschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te kunnen. Zulke geneeskundige verklaringen mogen alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts, dus niet de ‘eigen’ dokter. Een behandelend arts moet zich kunnen concentreren op de behandeling. Een goede vertrouwensrelatie is daarvoor belangrijk. Die vertrouwensrelatie kan gevaar lopen wanneer een behandelend arts een oordeel geeft dat voor de aanvrager ongunstig is. Voorkomen moet worden dat patiënt en arts hierdoor in conflict raken. Daarom moet er een duidelijke grens zijn tussen de behandeling en beoordelen. Dat verweerster geen medische verklaring heeft willen afgeven aan klager, is daarmee dus conform de voor haar geldende richtlijnen. Of zij ook het speciaal daarvoor door de KNMG opgestelde “weigeringsbriefje” waarin de redenen hiervan worden uitgelegd heeft verstrekt aan klager, is niet duidelijk geworden. Dat verdient wel de voorkeur.

Op 9 december 2019 heeft klager gevraagd aan de huisarts in opleiding om hem prednison voor te schrijven zoals een huisarts in [naam land] ook had gedaan. Het voorschrijven daarvan en ook de dosering, zonder betrokkenheid van een specialist, is in de Nederlandse huisartsenpraktijk niet gangbaar. Dat (de huisarts in opleiding van) verweerster hiertoe niet is overgegaan is naar het oordeel van de commissie dan ook juist. Verweerster dient haar handelswijze te baseren op wat binnen de Nederlandse artsenij gebruikelijk is en niet op wat er in het buitenland gebeurt. Wat gebruikelijk is kan van land tot land verschillen.

Alles overziende komt de commissie tot het oordeel dat niet gebleken is van onzorgvuldig handelen door verweerster. Evenmin is vast te komen staan dat verweerster zorg heeft geweigerd. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-05-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20200004
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

20200009 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder er verantwoordelijk voor is dat de prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

In 2003 en 2013 zijn de PSA waarden van klager bepaald. In 2003 was de uitslag 3,09 en in 2013 was de uitslag 4,1. In elk geval in 2013 bepaalt de NHG standaard Mictieklachten bij mannen dat bij een waarde hoger dan 4, verwezen moet worden naar de uroloog. Daarmee was het dan ook niet juist dat (de assistente van) verweerder op 28 augustus 2013 alleen heeft doorgegeven dat de lab uitslag goed was. Dat verweerder in onderhavige procedure aangeeft dat er sprake was van normaalwaardes en dat er volgens de richtlijnen van de NHG geen aanbevelingen ten aanzien van grenswaardes en eventueel herhaaladvies is, is evenmin juist. Volgens de op dat moment geldende standaard had klager met een PSA waarde van 4,1 verwezen moeten worden naar een uroloog. Het is dan aan de uroloog om de grootte van het risico verder te bepalen. Op grond van het hiervoor overwogene staat vast dat verweerder door niet te verwijzen niet conform de NHG standaard heeft gehandeld. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie niet als een goed hulpverlener gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20200009
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20190123 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster wilde verwezen worden naar een neuropsycholoog van het [naam] ziekenhuis in verband met geheugenproblemen. Vanwege de wachtlijsten bij dit ziekenhuis dacht zij in plaats daarvan te zijn verwezen naar een neuropsycholoog bij de GGD. Klaagster geeft aan niet te weten dat zij naar de geheugenpoli van de GGZ werd verwezen. Toen klaagster een brief van GGZ [naam] ontving, waarin gesproken werd over psychiatrie is klaagster erg geschrokken. Zij vindt dat er sprake is van een onjuiste verwijzing.

Klaagster heeft het spreekuur van verweerster bezocht in verband met geheugenproblemen. Zij wilde na overleg met haar psycholoog een verwijzing naar een neuropsycholoog. Verweerster heeft voorgesteld eerst een MMSE test uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie is dat een juiste eerste stap om te beoordelen of er inderdaad sprake is van geheugenproblemen. De uitslag was 23 van 30, hetgeen aangeeft dat er inderdaad geheugenproblemen zijn en dat verdere verwijzing is geïndiceerd om dit te onderzoeken. Na de uitslag van de MMSE test vindt opnieuw een consult plaats. Verweerster verwijst daarna naar de geheugenpoli van de GGZ, omdat er wachtlijsten zijn bij het ziekenhuis van klaagsters keuze. Daarbij overweegt verweerster dat het ziekenhuis alleen een diagnose kan stellen en geen behandeling kan starten, mocht dat nodig zijn. Ook om die reden verwijst verweerster naar de GGZ.

De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing. De verwijsbrief naar de GGZ is duidelijk. Omdat de verwijzing plaatsvindt via Zorgdomein wordt dit format gebruikt en niet het door het NHG ontwikkelde format. Het noemen van een vermoeden van een DSM-5 diagnose is nodig omdat er anders niet naar de tweedelijn kan worden verwezen en omdat er dan geen vergoeding door de zorgverzekeraar van klaagster kan plaatsvinden. Verder is de anamnese zorgvuldig gebeurd, door overleg met de psycholoog te voeren, de MMSE test eerst te doen waaruit bleek dat verdere behandeling noodzakelijk was en de verwijzing te bespreken met klaagster. Uit het journaal blijkt niet dat het verweerster duidelijk had moeten zijn dat er bij klaagster verwarring bestond over de aard van de verwijzing en uit niets blijkt dat door verweerster is gesproken over de GGD of over geheugentraining door een neuropsychloog in plaats van een verwijzing naar de GGZ. De commissie heeft er begrip voor dat klaagster geschrokken is van de genoemde DSM-5 diagnoses. Het noemen van deze mogelijke diagnoses is echter noodzakelijk om te kunnen verwijzen. Verweerster heeft deze diagnoses niet gesteld, doch heeft enkel aangegeven dat (een van) deze diagnoses mogelijk aanwezig is, hetgeen door de tweedelijnszorg onderzocht diende te worden. Verweerster is gehouden gebruik te maken van het geldende systeem binnen de gezondheidszorg. Bij klaagster heeft dat geleid tot onterechte beeldvorming. Dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster.

Klaagster heeft verzocht om correctie van gegevens in haar medisch dossier en verwijdering van de verwijzing naar de GGZ en vermelding van psychiatrie. In beginsel heeft een patiënt op grond van de WGBO recht op vernietiging van (delen van) het medisch dossier. Op dit vernietigingsrecht gelden vier uitzonderingen, namelijk a) een andere wet schrijft een afwijkende bewaartermijn voor, waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden, b) een ander dan de patiënt heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, c) de vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap, of d) de WGBO is slechts ten dele van toepassing (zoals bij keuringen). In casu geldt uitzondering b), een arts waartegen een klacht of claim is ingediend, heeft een aanmerkelijk belang bij bewaring van het medisch dossier. Verweerster stelt zich daarmee terecht op het standpunt dat vernietiging van (delen van) het dossier van klaagster op dit moment niet mogelijk is, omdat onderhavige procedure lopende is en verweerster daarmee een belang ten behoeve van haar verdediging heeft dat deze gegevens worden bewaard.

Nadat de verwijzing naar de GGZ heeft plaatsgevonden heeft klaagster gevraagd om een afschrift van deze verwijzing. Verweerster heeft dit afschrift niet verstrekt, maar zij heeft klaagster uitgenodigd op het spreekuur om de verwijzing te bespreken. Klaagster heeft de verwijzing vervolgens opgevraagd bij GGZ en aldaar wel een afschrift verkregen. Op grond van artikel 7:456 BW heeft een patiënt recht op een afschrift van het medisch dossier. Ook verwijsbrieven behoren tot het medisch dossier. Weliswaar komt de tekst van een verwijzing via Zorgdomein niet automatisch in de journaalregels te staan, de verwijzing zelf is achteraf wel uit te printen. De commissie is van oordeel dat verweerster de tekst van de verwijzing aan klaagster had moeten verstrekken toen zij daar om vroeg en duidelijk maakte dat zij hiervoor niet op het spreekuur wilde komen. Dit is echter niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat duidelijk was dat het de intentie van verweerster was om wel inzage te verstrekken in de tekst, zij had klaagster uitgenodigd juist om te voorkomen dat nog meer misverstanden zouden ontstaan rondom de verwijzing.

Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij de verwijzing en behandeling van klaagster. Zij verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 13-03-2020
Datum publicatie: 24-06-2020
Referentie: 20190123
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20190068 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat zijn zoon na het consult van 8 februari 2019 verwezen had moeten worden naar het ziekenhuis, omdat hij al lange tijd koorts had. Er is bovendien geen andere medicatie voorgeschreven dan paracetamol.

Verweerder stelt dat de klacht niet voldoet aan artikel 15 lid 5 sub c van het Reglement Geschillencommissie Huisartsen. Dat artikel verlangt dat klager bij de schriftelijke indiening in ieder geval het geschil en de feiten en gronden waarop het berust dient te vermelden. De aanduiding van datum en personen ontbreekt en er mist een onderbouwing van het gestelde en daarom is niet duidelijk wat de klacht nu precies inhoudt.
De klacht van klager is summier geformuleerd. Uit de ingediende stukken in onderhavige procedure, maar ook tijdens de klachtbehandelingsfase (hetgeen blijkt uit het geschreven eindoordeel) blijkt dat verweerder over voldoende informatie beschikte om inhoudelijk te kunnen reageren. Verweerder heeft ook gereageerd in lijn van de (summiere) klacht, waaruit blijkt dat verweerder op de hoogte was van de volledige inhoud van de klacht. Verweerder is dan ook niet in zijn verweer geschaad. De commissie is op basis van de aanwezige stukken in staat een oordeel te geven over de klacht.

Uit het journaal blijkt dat de patiënt op 28 januari 2019 was gezien door een collega van verweerder waarbij sprake was van koorts. Vervolgens wordt klagers zoon tien dagen later op 8 februari 2019 opnieuw gezien met onder meer koortsklachten. Het journaal vermeldt dan dat sinds drie dagen opnieuw sprake was van koorts. Dit houdt in dat er dan gedurende in elk geval acht dagen geen sprake meer geweest is van koortsklachten.
In de NHG Standaard “Kinderen met koorts” wordt als een van de alarmsymptomen genoemd: koorts die opnieuw oploopt na een aantal koortsvrije dagen. In die situatie wordt extra alertheid gevraagd.
Naar het oordeel van de commissie was het tijdsverloop tussen de verschillende consulten en de verschillende episoden met koorts te groot om op te moeten vatten als een alarmsymptoom, zoals bedoeld in de NHG Standaard. De HAIO kon dit consult naar het oordeel van de commissie beschouwen als een nieuwe ziekteperiode. Uit het journaal is op te maken dat de HAIO de patiënt vervolgens via de NHG Standaard heeft onderzocht en dit onderzoek ook goed heeft genoteerd. Ook uit het lichamelijk onderzoek kwamen geen alarmsymptomen naar voren. Van belang was daarnaast dat de patiënt alert was. De commissie is van oordeel dat de patiënt zorgvuldig en volgens de geldende standaard is onderzocht. Er was op dat moment nog geen reden voor een verwijzing, met een afwachtend beleid kon op dat moment worden volstaan. Dat de toestand van de patiënt later verslechterde, wil niet zeggen dat op het moment dat de HAIO hem zag, anders gehandeld had moeten worden. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2020
Datum publicatie: 17-06-2020
Referentie: 20190068
Categorieën: Verwijzing | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Niet ontvankelijk

20190111 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat zij door onzorgvuldig handelen van de huisartsenpost onnodig kosten heeft gemaakt voor ambulancevervoer door niet meteen naar de juiste locatie te zijn verwezen.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG standaard Acuut Coronair Syndroom (ACS): “Ook patiënten met een ACS bij wie bij aankomst de klachten zijn verdwenen, verwijst de huisarts met spoed per ambulance.”
Klaagster heeft ’s nachts de HAP gebeld met hartklachten. Zij is erna thuis onderzocht door een ambulancebroeder, die een ECG heeft gemaakt. De volgende dag heeft klaagster de HAP gebeld met nieuwe klachten. De triagist heeft haar naar de HAP in [plaats] laten komen. Na onderzoek is zij verwezen naar de Eerste Hart Hulp-afdeling in [plaats] waarnaar zij per ambulance is vervoerd. De kernvraag van het geschil is of de triagist van verweerder klaagster bij het tweede telefonische contact terecht naar de HAP in [plaats] heeft laten komen of dat zij naar de HAP in [plaats] verwezen had moeten worden, omdat de triagist op de hoogte was van de eerste melding.
De commissie oordeelt dat de klacht van klaagster ter zake ongegrond is. In de eerste plaats is onweersproken dat verweerder als vast – en voor de commissie begrijpelijk – beleid heeft om patiënten in te delen aan de hand van de postcode van hun woonadres. In dit geval hoefde geen uitzondering gemaakt te worden, omdat de diagnose bij het telefonische contact met de triagist nog niet vast stond. Bij onderzoek op de HAP kon een Acuut Coronair Syndroom niet worden uitgesloten. Klaagster is overgebracht naar de Eerste Hart Hulp afdeling in [plaats] omdat in [plaats] op dat moment geen nieuwe patiënten werden opgenomen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder zorgvuldig en volgens de geldende regels gehandeld.
Nu het geschil ongegrond is komt de commissie niet toe aan de vraag of klaagster feitelijk schade heeft geleden, waarbij dan ook andere ziektekosten in het betreffende jaar en de mogelijke vergoeding door de verzekeraar meegerekend zouden moeten worden

Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 15-06-2020
Referentie: 20190111
Categorieën: Intake/triage | Verwijzing

20190065 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat er bij verweerster sprake is van nalatigheid en het niet adequaat handelen gedurende de gehele ziekteperiode vanaf december 2018. De commissie is van oordeel dat die klacht ongegrond is.

Verweerster was niet de gehele periode betrokken bij de behandeling van de patiënt. Uit dit medisch dossier valt af te leiden dat tot 18 februari 2019 adequaat is gehandeld. Er was voor die tijd geen sprake van symptomen die wezen op infecties die eerder behandeld hadden moeten worden. Toen bekend werd dat er sprake was van vocht achter de longen dat veroorzaakt werd door een hartprobleem, heeft verweerster plaspillen voorgeschreven, hetgeen het juiste beleid is. Vervolgens is het nt PROBNP geprikt aan huis, hetgeen te hoog was. Verweerster heeft de patiënt daarop dan ook verwezen naar de cardioloog. Niet duidelijk is, waarom het nog acht dagen moest duren voordat een afspraak bij de cardioloog mogelijk was.
Wel is de commissie van oordeel dat op het moment dat er op 18 februari 2019 gevraagd wordt om een visite, verweerster anders had moeten handelen. Bekend was dat er sprake was van ernstig hartfalen en vocht achter de longen. Verweerster kiest er dan voor de patiënt niet te zien, maar motiveert haar argumenten hiervoor niet. Het is immers mogelijk dat er op 18 februari 2019 wel sprake was van een infectie. Daarbij was de patiënt verhoogd kwetsbaar. De commissie is van oordeel dat verweerster de patiënt op dat moment had moeten zien, dan wel, indien zij goede redenen had dit niet te doen, dit duidelijk had moeten motiveren in het journaal. Alles overziende komt de commissie tot het oordeel dat dit niet voldoende is om de klacht gegrond te verklaren.

Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 12-05-2020
Referentie: 20190065
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20190030 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet door te verwijzen naar het ziekenhuis, maar zelf een lipoom (vetbult) te verwijderen. Klager ervaart als gevolg hiervan nog dagelijks psychische en fysieke pijn. Verweerder heeft voorafgaande aan de ingreep een echo gemaakt om uit te sluiten dat het lipoom zou zijn vergroeid met de onderliggende spierlaag. Toen hij tot zijn verbazing geen lipoom aantrof, heeft hij een collega mee laten kijken. Verweerder stelde na het dichtmaken van de wond aan klager voor een nieuwe afspraak te maken voor een herbeoordeling van de situatie. Klager koos er echter voor een andere huisarts te zoeken, aangezien hij geen vertrouwen meer had in verweerder.
De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door a. een echo te maken van de zwelling om deze goed te kunnen beoordelen en b. een collega mee te laten kijken toen zich een complicatie aandiende. Hij was van plan om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis, maar kreeg daartoe niet meer de kans, omdat klager overstapte naar een andere huisarts. Dat anderhalf jaar na dato bij een operatie in het ziekenhuis een lipoom in het spierweefsel werd aangetroffen, wil volgende de commissie niet zeggen dat verweerder die verwijtbaar heeft gemist. De commissie gaat uit van de beoordeling ten tijde van de behandeling. De commissie oordeelt wel dat de communicatie rondom de ingreep beter had gekund, maar dit maakt de klacht niet gegrond.

Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 31-01-2020
Referentie: 20190030
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20190054 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij te weinig aandacht aan haar aandoening heeft geschonken en daardoor de ernst van de situatie niet goed heeft ingeschat. Ook verwijt zij verweerster een verkeerde diagnose te hebben gesteld en als gevolg daarvan een onjuiste behandeling te zijn gestart.
Klaagster toonde bij een consult bij verweerster een klein plekje op haar neus. Verweerster stelde als voorlopige diagnose actinische keratose en gaf klaagster het advies om het plekje door een assistente te laten aanstippen. Die behandeling is conform de Richtlijn Verdachte huidafwijkingen en is naar het oordeel van de commissie zorgvuldig, waaraan niet afdoet dat later na een biopt een basaalcelcarcinoom werd gevonden. De commissie gaat er verder van uit dat verweerster aan klaagster heeft geadviseerd om na de eerste keer aanstippen een nieuw consult te vragen, hoewel dat advies niet in het journaal is vermeld. Het advies is echter niet in overeenstemming met het destijds geldende interne protocol in de praktijk, inhoudende dat pas na driemaal aanstippen een consult bij de arts volgde. Klaagster had weliswaar na de eerste keer aanstippen om een consult kunnen vragen, maar zij mocht er anderzijds ook op vertrouwen dat de assistenten in medisch opzicht zorgvuldig handelden door het aanstippen voort te zetten, onder verantwoordelijkheid van de arts. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klaagster heeft na 7 maanden opnieuw aandacht van verweerster voor de aandoening gevraagd. Verweerster heeft haar toen direct naar een dermatoloog en verwezen, die aan de hand van een biopt een basaalcelcarcinoom vaststelde. Het verwijt van klaagster dat de werkwijze van verweerster tot een vertraging in de behandeling en daarmee tot schade heeft geleid, acht de commissie niet gegrond. Vertraging is ook ontstaan doordat klaagster zich pas na 7 maanden meldde. Bovendien is zij pas vier maanden na haar bezoek aan de dermatoloog geopereerd. Bovendien kan niet worden bepaald dat het operatielitteken minder groot zou zijn geweest als de diagnose eerder was gesteld. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 04-12-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Referentie: 20190054
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190046 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Bij klaagster is in 2018 een hernia gediagnosticeerd. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet eerder heeft doorverwezen naar een neuroloog en te laat is begonnen met pijnbestrijding.
De commissie is van oordeel dat verweerster voldoende aandacht heeft gehad voor de klachten van klaagster. In november 2016 is een foto van de knie gemaakt en in mei 2017 een MRI van de lage rug, waarop een Bulging disc (begin van een hernia) werd gezien. Verweerster heeft klaagster doorverwezen naar de fysiotherapeut en naar een revalidatiecentrum. Pas in december 2018 werd er een hernia geconstateerd, nadat klaagster zich had gemeld met acute klachten. Het beleid van verweerster is niet anders dan het beleid dat zij zou hebben ingezet als er eerder een hernia zou zijn vastgesteld, namelijk rust, bewegen op geleide van de klachten en pijnstilling. Het enkele feit dat verweerster niet actief pijnstilling heeft gegeven, maakt de klacht niet gegrond. Klaagster heeft bovendien op verschillende momenten aangegeven dat de klachten verminderden. Verweerster heeft aldus voldoende adequaat gehandeld, conform de NHG standaard Lumbosacraal radiculair syndroom.

Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Referentie: 20190046
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Diagnose

20190007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen.
1. Klager verwijt verweerster dat zij ontkent dat klager op het spreekuur met een ontstoken talgklier is langsgekomen.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke kenbron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat
-om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten niet komen vast te staan. Uit het medisch dossier volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster, of tijdens het eerdere consult bij een collega, een ontstoken talgklier-cyste is gezien. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.
2. Klager verwijt verweerster dat er in het medisch dossier van klager onjuistheden en persoonlijk grievende zaken staan en dat er zaken achteraf zijn veranderd.
De commissie kan bij lezing van het dossier niet vaststellen dat er zaken zijn veranderd in het medisch dossier, noch dat hetgeen is vastgelegd onwaar zou zijn. Klager heeft zijn stellingen hiervoor ook niet nader onderbouwd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.
3 + 4 Klager verwijt verweerster dat zij klager niet serieus neemt en gelooft, waardoor hij niet de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Tevens verwijt hij verweerster dat er geen concrete antwoorden op vragen/klachten gegeven worden en dat de onderlinge communicatie tussen artsen en specialisten niet goed is. Gezien de samenhang van beide klachtonderdelen worden deze gezamenlijk besproken.
Uit het medisch dossier maakt de commissie niet op dat klager niet serieus is genomen. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar zijn klachten en er hebben verwijzingen plaatsgevonden naar een specialist. Klager is gezien door een uroloog, er heeft een second opinion plaatsgevonden bij een uroloog en klager is later verwezen naar een dermatoloog. Naar het oordeel van de commissie is conform de richtlijnen gehandeld en heeft verweerster de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen. Klachtonderdeel 3 en 4 zijn ongegrond.

Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Referentie: 20190007
Categorieën: Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft zich na zijn verblijf in Afrika direct gewend tot de huisartsenspoedpost met het verzoek bloed af te nemen voor onderzoek naar Bilharzia. Verweerder stelt aan de hand van onderzoek vast dat er geen sprake was van spoedeisendheid en heeft klager terugverwezen naar zijn eigen huisarts. Wel is hem de mogelijkheid aangeboden om urine in te leveren, waarvan klager geen gebruik heeft gemaakt.
Door zijn huisarts is klager verwezen naar het ziekenhuis en daar werd 4 dagen later een urineweginfectie vastgesteld. De commissie oordeelt dat de huisartsenspoedpost klager terecht heeft terugverwezen naar zijn eigen huisarts aangezien acute zorg niet geboden was en acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Referentie: 20190026
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190056 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij tussen 2013 en 2017 geen gehoor heeft gegeven op aan zijn herhaalde verzoeken om een preventief PSA-onderzoek. De verzoeken werden gedaan omdat zijn vader aan prostaatkanker was overleden. Verweerder heeft hem de kans op een beter leven ontnomen. Verweerder erkent dat klager in 2013 een verzoek heeft gedaan, maar betwist dat klager heeft gezegd dat zijn vader aan de aandoening was overleden; het ging om een vriend. Er waren toen geen klachten of andere aanwijzingen die aanleiding gaven om PSA-onderzoek te verrichten. Erna, tot 2017, heeft klager geen verzoeken meer gedaan.
De commissie oordeelt dat klager tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 17 april 2013 tot 9 maart 2018 om een PSA-onderzoek heeft gevraagd. Na een consult in maart 2018 was er reden gezien voor een laboratoriumonderzoek, waarna verweerder klager naar een uroloog heeft verwezen. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 02-10-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Referentie: 20190056
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190027 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat verweerder onterecht een onvolledig obductieverslag heeft verstrekt. De klacht zoals geformuleerd door klaagster is naar het oordeel van de commissie ongegrond. Verweerder behoefde met inachtneming van zijn beroepsgeheim geen afschrift van het obductieverslag te verstrekken, maar kon een eigen afweging maken over wat hij met inachtneming van de geldende richtlijnen kon verstrekken. Verweerder heeft ervoor gekozen de familie te informeren op hooflijnen van de uitslag van het obductieverslag. Het is de commissie niet gebleken dat de door verweerder gemaakte afweging onjuist is geweest. Nu anderszins niet blijkt van bredere (veronderstelde) toestemming kan hierin geen klachtwaardig handelen van verweerder gezien worden.
Klaagster is tevens van mening dat verweerder tekort is geschoten in de zorg door slechte bereikbaarheid en door klaagsters zoon niet op te roepen voor controles.
Of verweerder geen juiste zorg heeft betracht door klaagsters zoon niet op te roepen voor controles, of hem naar een specialist te verwijzen, kan niet door de commissie worden vastgesteld. Uit de argumentatie van verweerder maakt de commissie op dat verweerder ook hier de afweging heeft gemaakt dat hij niet kon uitgaan van veronderstelde toestemming door klaagsters zoon om inzage te geven in zijn medisch dossier. Klaagster zelf heeft evenmin enige medische informatie overgelegd in de procedure. Zonder medische informatie kan de commissie niet beoordelen of medisch gezien juist is gehandeld door verweerder, dan wel dat hij actiever had behoren te handelen. Klachtonderdeel 2 van klaagsters klacht is daarmee eveneens ongegrond.

Datum uitspraak: 15-10-2019
Datum publicatie: 17-10-2019
Referentie: 20190027
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Organisatorisch | Verwijzing

20180152 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat geen goede zorg is verleend tijdens twee contactmomenten met de huisartsenpost. Klagers klachten tot twee keer toe niet serieus genomen.
Tijdens het telefonisch consult tussen de ambulancebroeders en de dienstdoende huisarts van verweerder is het advies gegeven te starten met paracetamol. Er waren op dat moment geen aanwijzingen voor een acuut beeld. Na het tweede contact is klager een consult aangeboden. De dienstdoende huisarts heeft klager onderzocht en zag geen alarmsymptomen die verdere actie noodzakelijk maakte. Het waarneembericht vermeldt dat klager : “niet ziek” oogde. Er was sprake van milde drukpijn. De commissie is van oordeel dat op basis van dit beeld het, met de kennis van dat moment, nog niet nodig was klager voor verder onderzoek te verwijzen.
Wat opvalt is dat de lezing van klager en hetgeen vermeld is in de waarneemberichten van beide consulten verschilt. Het medisch dossier van de zorgaanbieder is voor de commissie een belangrijk oriëntatiepunt. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 22-07-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Referentie: 20180152
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij hem na ontvangst van een brief van de cardioloog niet direct heeft verwezen naar een longarts. Klager vindt dat verweerder had moeten begrijpen dat er sprake was van een aandoening van niet cardiologische aard.
De commissie stelt vast dat in voornoemde brief een echo wordt beschreven die zelf niet ter beschikking stond van verweerder. Het beoordelen van een echo behoort daarnaast niet tot het specialisme van een huisarts. Daarbij geldt dat dit onderzoek ook niet plaats vond op initiatief van verweerder. Er werd in deze brief ook niet verzocht aan verweerder om verdere actie te ondernemen. Dergelijke brieven worden verstuurd om de eerste lijn op de hoogte te houden van wat plaatsvindt in de tweede lijn. De commissie is van oordeel dat indien de cardioloog van mening was dat er naar aanleiding van de echo verder onderzoek had moeten plaatsvinden -en het zijn bedoeling was klager daarvoor terug te verwijzen naar de eerste lijn-, dit expliciet had dienen te gebeuren. Van verweerder, die een brief ontving van een specialist, zonder een directe opdracht aan hem hoefde naar het oordeel van de commissie niet verwacht te worden dat hij zelfstandig actie onderneemt. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20190010
Categorieën: Verwijzing

20180165 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. het advies van [naam zorgaanbieder] en diverse internisten om vitamine B12 injecties toe te dienen negeert.
De vitamine B12 waarde van klaagster was in november 2017 228. In de brief van de [naam zorgaanbieder] wordt gesproken van een vitamine B12 waarde van 234. Op grond van de richtlijn is een vitamine B12 tekort met deze waarden onwaarschijnlijk. Daarnaast was er sprake van een Hb van 8,9, er was daarmee geen sprake van anemie (bloedarmoede). Er was bij klaagster geen sprake van vitamine B12 waarden lager dan 148 pmol/l. Er was om die reden dan ook geen indicatie voor het geven van vitamine B12 injecties. De richtlijn geeft verder aan, dat als bij patiënten met een laag-normale B12-spiegel sprake is van klachten die suggestief zijn voor een vitamine-B12-tekort, een proefbehandeling met oraal vitamine B12 kan worden overwogen. In die situatie zijn echter injecties niet geïndiceerd maar is de eerst aangewezen behandeling orale toediening. Verweerder heeft conform de richtlijnen gehandeld. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
2. behandeling met B12 injecties kwakzalverij noemt.
Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gecommuniceerd met klaagster over zijn overwegingen om niet over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Het ware beter geweest, als verweerder had uitgelegd dat dit handelen wetenschappelijk niet bewezen is en daarbij niet conform de professionele standaard is. Inhoudelijk heeft verweerder gelijk, echter de kwetsbaarheid van klaagster en het feit dat zijn waarnemer wel overgegaan is tot het geven van vitamine B12 injecties, is reden om duidelijk te bespreken met klaagster, waarom hij niet wilde voldoen aan de uitdrukkelijke wens van klaagster om over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Verweerder had beter kunnen verwijzen naar het bestaande NHG-standpunt, in plaats van naar een door klaagster als kwetsend ervaren artikel. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Datum uitspraak: 26-04-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Referentie: 20180165
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

20180127 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster voelt zich niet serieus genomen door verweerder en er heeft geen directe verwijzing naar het ziekenhuis plaatsgevonden.

Er zijn twee contactmomenten tussen klaagster en verweerder (een huisartsenpost) geweest: een telefonisch contact dat geëindigd is in een zelfstandig advies van de triagiste en –een dag later- een consult bij de dienstdoende huisarts van verweerder.
Klaagster had rugpijn door een val. De triagiste heeft terecht als ingangsklacht genoteerd ‘trauma rugletsel’. Niet te rijmen valt dat vervolgens is ingevuld ‘trauma: nee’. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een lagere urgentiewaardering plaatsvond, namelijk U5 in plaats van U3, waardoor klaagster niet daaropvolgend is gezien door (een huisarts van) verweerder. Dit maakt dat de commissie van oordeel is dat de klachten van klaagster onvoldoende serieus zijn genomen zodat de klacht in zoverre gegrond is.

De commissie stelt vast dat de dienstdoende huisarts bij het tweede contact klaagster heeft verwezen voor een röntgenfoto naar het ziekenhuis.
De dienstdoende huisarts heeft daar geen datum of dag aan heeft gekoppeld en evenmin een terugkomadvies. Ook de gedachtegang van de dienstdoende huisarts waarom het maken van een foto geen directe haast had in zijn opinie, ontbreekt in het waarneembericht. Het ware –vanuit zijn professionele rol- beter geweest als de dienstdoende huisarts regie had behouden op de vervolgstappen.
In het verweer wordt verwezen wordt naar NHG-standaarden en richtlijnen (onder andere de richtlijn osteoporose) die op de situatie van klaagster niet van toepassing zijn. Een en ander laat twijfels bestaan over het toepassen van het juiste beoordelingskader in deze zaak. Dit maakt de klacht voor dit contactmoment echter niet gegrond. Immers, de dienstdoende huisarts heeft klaagster verwezen voor een röntgenfoto.

Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Referentie: 20180127
Categorieën: Intake/triage | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180099 Tussenuitspraak geschillencommissie huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, door haar rugklachten niet serieus te nemen, niet te behandelen en haar niet te verwijzen naar een specialist of een MRI te laten maken. Na toename van de klachten, waarbij sprake was van erge pijn en uitvalsverschijnselen, zijn door verweerder geen goede follow up afspraken gemaakt, waardoor een collega van verweerder onvoldoende op de hoogte was. Er is een delay van 4 dagen ontstaan alvorens te verwijzen naar een neuroloog. De klacht wordt gegrond verklaard.
Klaagster vordert een schadevergoeding van € 25.000,-. Na de tussenuitspraak is ter zitting over de hoogte van de mogelijke schade een schikking getroffen.

Datum uitspraak: 13-02-2019
Datum publicatie: 05-06-2019
Referentie: 20180099
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Organisatorisch

20180076 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van diverse klachten afgewezen. Geen causaal verband tussen voorgeschreven medicatie en psychiatrische behandeling. Toereikende bewaking van medicatie. Voldoende informatie bij verwijzing naar psychiater. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 18-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Verwijzing

20180120 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van prostaatkanker. Klacht niet verjaard; wel ongegrond. PSA-waarden regelmatig gemeten; verwijzing naar uroloog. Voor de huisarts geen reden om biopt af te nemen. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180120
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180092 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van overleden echtgenoot van klaagster afgewezen. Klaagster heeft zonder instemming van de patiënt zelf geen aanspraak op afgifte van zijn medisch dossier. Uit de overgelegde gegevens blijkt voldoende dat de huisarts de echtgenoot toereikende behandeling en verwijzing heeft aangebonden, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Datum uitspraak: 17-12-2018
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180092
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20180038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over inadequate behandelingen afgewezen. Verwijzing naar maatschappelijk werk geen verantwoordelijkheid van huisarts. Klaagster heeft na ontheffing uit het gezag geen belang bij klacht over behandeling van haar zoon. Adequate verwijzing patiënt naar psychiater; huisarts niet verantwoordelijk voor wachtlijst. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180038
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180091 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht inhoudende niet tijdige verwijzing en niet serieus nemen pijnklachten aan linkervoet. Gevorderde schadevergoeding afgewezen. Zorgvuldig onderzoek door huisarts zoals blijkend uit journaal. Medisch correct en adequaat gehandeld bij distorsie van de linkervoet. Verklaringen klaagster over oorzaak pijnklachten inconsequent en niet consistent. Gestelde fractuur blijkt niet uit de stukken.

Datum uitspraak: 09-11-2018
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180091
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180131 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verwijt dat ten onrechte niet is verwezen naar neuroloog ongegrond. Vordering schadevergoeding afgewezen. Klacht over boosheid huisarts gegrond. Het is aan de arts om te beoordelen of verwijzing geïndiceerd is en daar op goede gronden over te beslissen. In casu zorgvuldige besluitvorming huisarts. Communicatie niet goed verlopen. Hogere eisen aan professional zoals huisarts om communicatie in goed banen te leiden.

Datum uitspraak: 30-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180131
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180079 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts de klachten van patiënt niet serieus heeft genomen en de patiënt is overleden ten gevolge van fout huisarts is ongegrond. Uit het journaal blijkt dat de huisarts patiënt veelvuldig heeft gezien, steeds serieus is ingegaan op de klachten van patiënt, patiënt regelmatig heeft verwezen naar specialisten en dat sprake is van zorgvuldige dossiervorming.

Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 04-05-2019
Referentie: 20180079
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20180011 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over inadequate behandelingen afgewezen. Triage afgenomen; voldoende notie genomen van klachten van patiënte. Nadien polsklachten goed onderzocht, waarna verwijzing naar specialist. Idem tijdige verwijzing voor rugklachten. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 13-09-2018
Datum publicatie: 09-01-2019
Referentie: 20180011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Verwijzing

20180028 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat zij zonder haar medeweten en toestemming verwezen is naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ-instelling). Verweerder heeft erkend dat hij klaagster onterecht heeft verwezen. Verweerder heeft niet rechtstreeks contact gezocht met klaagster naar aanleiding van het kennelijk via de assistente door een derde gedane verzoek tot verwijzing. Daarmee is de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 19-11-2018
Datum publicatie: 18-12-2018
Referentie: 20180028
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180019 en 20180042 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Terechte klacht dat de huisarts onvoldoende heeft gedaan om de verstoorde relatie met patiënten te herstellen, hetzij in een gesprek, hetzij door middel van een schriftelijk antwoord op hun verwijten. Toereikende behandeling van orthopedische klachten van dochter van klaagster, want snel onderzoek en doorverwijzing. Ontoereikend onderzoek naar nekhernia van echtgenoot van klaagster. Klacht over ontoereikende behandeling van darmherniatie van andere dochter van klaagster onvoldoende onderbouwd. Summiere journaalgegevens van de huisarts.

Datum uitspraak: 17-10-2018
Datum publicatie: 18-12-2018
Referentie: 20180019 en 20180042
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

2017 G65 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over een te lange wachttijd voor een verwijzing en MRI-scan i.v.m. rugpijn ongegrond. De huisarts heeft voldoende onderzoek uitgevoerd; adequate verwijzing naar fysiotherapeut, neuroloog en psycholoog conform NHG-richtlijnen. Gemotiveerde voorschrijving van morfine. Adequate behandeling van gynaecologische klachten. Behandelbeleid behoort bij de huisarts; terughoudendheid bij verwijzing voor een second opinion ook. Aanbeveling om de weigering van een second opinion niet te baseren op de kosten daarvan, maar niet klacht waardig. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 11-07-2018
Datum publicatie: 19-09-2018
Referentie: 2017 G65
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Organisatorisch | Medicijnen

20180010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat de zorg voor de wond aan zijn been onvoldoende zorgvuldig is geweest. De klacht is ongegrond. In het journaal zijn duidelijke notities gemaakt wat de stand van zaken was tijdens ieder consult. Ook zijn er duidelijke follow-up afspraken gemaakt. Tevens blijkt uit het journaal dat klager steeds werd geadviseerd terug te komen voor controle van de wond, hetgeen ook is geschied. Tijdens drie consulten besloten is de genezing van de wond af te wachten. De commissie acht dit beleid verdedigbaar. Toen bij het vierde consult het klinisch beeld was veranderd en de wond verslechterde, heeft verweerder klager direct verwezen. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat klager een vakantie had gepland en om die reden niet langer afgewacht. De commissie is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld zoals van een goed huisarts mag worden verwacht en dat verweerder heeft verwezen op het moment dat de wondgenezing gecompliceerder werd. De door klager gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen nu de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 23-08-2019
Datum publicatie: 10-09-2018
Referentie: 20180010
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180001 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Patiënt enkele uren na bezoek huisartsenpost overleden. Klacht dat de dienstdoende huisarts een foute diagnose heeft gesteld en patiënt ten onrechte niet heeft verwezen naar cardioloog gegrond verklaard. Ten onrechte heeft de dienstdoende huisarts de pijn op de borst geduid als myogeen van aard. Hij heeft een acuut coronair syndroom wel overwogen maar ten onrechte verworpen. Hoewel sprake was van factoren die niet wezen op een cardiale oorzaak waren er ook alarmsignalen zoals een plotseling opgetreden pijn op de borst waar geen verklaring voor was. Patiënt was roker en er was een taalbarrière. Klacht dat triagiste onjuiste inschatting heeft gemaakt van de spoedeisendheid van de klacht niet ontvankelijk nu deze geen deel heeft uitgemaakt van de eerdere klachtbehandeling maar pas is aangevoerd bij de geschillencommissie. Klacht dat inhoudelijk en procedurele behandeling van de klacht door de huisartsenpost niet juist is geweest is gegrond nu de huisartsenpost enkel een incidentenonderzoek door de incidentencommissie is gestart en de rapportage van deze commissie is gebruikt als eindoordeel in de klachtprocedure.

Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 20180001
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Niet ontvankelijk | Organisatorisch

2017 G88 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachten over ontoereikende behandeling van maag- en armaandoening en van letsel na een aanrijding. Gemotiveerd verweer van de arts, waarna klager niet meer heeft gerepliceerd. Aannemelijk dat klager herhaaldelijk en uitgebreid is onderzocht, behandeld en verwezen. Klachten ongegrond.

Datum uitspraak: 02-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 2017 G88
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G91 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen ten aanzien van haar recidiverende blaasontstekingen en haar niet heeft verwezen naar een uroloog. Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG standaard Urineweginfecties. Er zijn onduidelijkheden in het dossier waar het verwijzingen betreft. Een goede verslaglegging van de verwijzing ontbreekt, terwijl klaagster uitdrukkelijk ontkent dat de verwijzing heeft plaatsgevonden. In een dergelijk geval is de enkele stelling van de huisarts dat dit het geval is geweest niet voldoende. Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van de huisarts om aannemelijk te maken dat zijn stelling dat hij klaagster heeft verwezen ook juist is. De huisarts is daar naar het oordeel van de geschillencommissie niet in geslaagd. De klacht is daarmee gegrond.

Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Referentie: 2017 G91
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

2017 G77 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat hij langer dan noodzakelijk heeft moeten doorlopen met een slijmbeursontsteking. Klager vordert een schadevergoeding van € 4.899,00. De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. Klager heeft zich tijdens de consulten bij de huisarts naar het oordeel van de commissie niet gepresenteerd met alleen schouderklachten, passend bij een slijmbeursontsteking. Er was sprake van een algeheel beeld van spier- en gewrichtsklachten en moeheid. De commissie is dan ook van oordeel dat de huisarts de juiste stappen heeft gezet door klager eerst te verwijzen voor bloedonderzoek en vervolgens klager, ook op zijn verzoek te verwijzen naar een specialist om achter de oorzaak van de diverse klachten te komen. Nu de klacht ongegrond is, is er geen plaats voor een schadevergoeding.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G77
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G69 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Gedeeltelijke gegrondverklaring klacht wegens beleid bij oorklachten en oorontsteking.
Verwijt dat te laat is verwezen naar KNO-arts en voorgeschreven zure druppels schade hebben veroorzaakt aan gehoor. NHG standaard ‘Otitis externa’. Huisarts heeft de in deze standaard voorgeschreven stappen niet gevolgd en niet gemotiveerd aangegeven om welke reden zij is afgeweken. Ook heeft het ontbroken aan voldoende regie. In zoverre klacht gegrond. Zeer onwaarschijnlijk dat zure druppels gehoorschade hebben veroorzaakt. Evenmin staat vast dat geen perforatie was opgetreden bij eerdere verwijzing. Schadevergoeding derhalve afgewezen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G69
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

2017 G40 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder hem had moeten verwijzen voor het maken van een foto van zijn voet. Vast staat dat verweerder een fractuur heeft gemist. Dat is echter onvoldoende om de klacht gegrond te maken. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een huisarts mag worden verwacht. Verweerder heeft de voet/enkel van klager adequaat onderzocht en heeft geprobeerd uit te sluiten dat er sprake was van een fractuur. Het door verweerder verrichte onderzoek voldoet aan hetgeen van verweerder verwacht had mogen worden.
De klacht is daarmee ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarmee ook afgewezen.

Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G40
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20180072 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht inhoudende dat de huisarts klager heeft gediagnosticeerd als een narcist, terwijl hij daartoe niet bekwaam is, en dat deze een rol heeft gespeeld in het vertrek van klagers ex-echtgenote waardoor het gezin van klager is ontwricht. Dat de huisarts in een brief naar de GGZ heeft geschreven dat klager narcistische trekken vertoont betekent nog niet dat er een diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis is gesteld door de huisarts. Voor het overige zijn de verwijten van klager onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 29-04-2018
Referentie: 20180072
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Verwijzing

2017 G24 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is verricht gegrond verklaard. De NHG standaard ‘Mictieklachten’ schrijft voor dat bij mannen met mictieklachten onder meer een rectaal toucher verricht dient te worden. Dit is niet gebeurd. De huisarts heeft niet aangegeven op grond waarvan van deze richtlijn is afgeweken. Klacht over te late verwijzing naar uroloog afgewezen nu gezien de aard van de klachten, immers geen retentieklachten, daartoe geen indicatie was. Een directe verwijzing wordt in de NHG standaard niet voorgeschreven.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G24
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G35 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft de huisarts verzocht om een verwijzing naar [naam kliniek]. De huisarts heeft een verwijzing naar [naam kliniek] geschreven voor een second opinion. Klaagster vindt dat de huisarts geen verwijzing voor een second opinion had moeten geven. De huisarts stelt dat klaagster nu juist om een verwijzing voor een second opinion had gevraagd. Nu alleen klaagster en de huisars betrokken waren bij de gang van zaken rondom de verwijzing, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. De commissie kan dus niet vaststellen dat er klachtwaardig is gehandeld. Klaagster vindt ook dat de huisarts haar onheus heeft bejegend. Daarvoor geldt hetzelfde. De klacht is daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G35
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

2017 G13 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat de huisarts pijnklachten op de borst onvoldoende adequaat heeft behandeld: slechts verwijzing naar psycholoog en fysiotherapeut en geen grondig onderzoek naar hartklachten. Evenmin voldoende contact met patiënt onderhouden. Klacht gegrond: NHG-protocol en aanhoudende klachten in de borststreek hadden reden moeten geven voor meer cardiaal onderzoek. Huisarts had na opname in het ziekenhuis contact met klaagster moeten opnemen, ook i.v.m. haar uitschrijving uit de praktijk.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G13
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie | Beëindiging arts - patiëntrelatie

2017 G8 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verzocht om doorverwijzing naar handkliniek. Klacht 1 dat huisarts onvoldoende eigen onderzoek had uitgevoerd afgewezen: toereikende diagnose. Klacht 2 stelt dat de verwijsbrief van de huisarts kwetsend is, irrelevante informatie bevat en een inbreuk op haar privacy maakt. Klacht afgewezen: de informatie in de brief is feitelijk en functioneel. Klaagster kon zelf beslissen de brief te gebruiken.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G8
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy

2017 G7 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat er bij haar sprake is van irreversible tardieve dyskinesie als gevolg van langdurig gebruik van Risperdal. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet actief heeft opgetreden bij het gebruik, niet alert is geweest op diverse klachten die zij in de loop der jaren heeft gehad en die het gevolg zouden kunnen zijn van het gebruik van Risperdal en haar niet heeft verwezen naar bijvoorbeeld een psychiater. De klacht is gegrond. Alleen het voorschrijven van medicatie, zonder klaagster te begeleiden in het oplossen van de onderliggende oorzaken is naar het oordeel van de commissie onvoldoende zorgvuldig. Indien verweerster in 2005 klaagster voornemens was korte tijd Risperdal voor te schrijven, is het niet direct opstarten van een tweede (GGZ) traject verdedigbaar. De commissie kan op basis van haar voorliggende gegevens niet beoordelen of het voorschrijven in 2006 onterecht was. Toen echter bleek dat er sprake zou gaan zijn van langdurig gebruik, had verweerster naar het oordeel van de commissie in elk geval op dat moment wel een tweede traject naast het enkel voorschrijven van medicatie moeten opstarten. Door daartoe niet over te gaan er geen sprake is geweest van een adequaat opvolgbeleid. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. Onvoldoende is komen vast te staan dat een actiever beleid van verweerster geleid zou hebben tot eerder stoppen met het gebruik van Risperdal. Nu ook niet vast staat dat die klachten er niet zouden zijn geweest bij een eerder stoppen van het gebruik, is er een onvoldoende causaal verband tussen de gegrond verklaarde klacht en de gevorderde schade

Datum uitspraak: 11-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G7
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen