Huisbezoek door de huisartsenpost noodzakelijk

Klaagster is het oneens met hoe twee telefonische consulten met een huisartsenpost zijn afgehandeld. Zij vindt dat het niet afleggen van een huisbezoek haar man een kans op overleving heeft ontnomen.
De commissie is van oordeel dat bij het eerste telefonische consult nog geen sprake was van alarmsymptomen dat er direct actie ondernomen had moeten worden. Daarbij was het die dag een werkdag en daardoor mogelijk om een paar uur later contact op te nemen met de eigen huisarts.
De commissie vindt dat er na het tweede telefonische contact een huisbezoek had moeten plaatsvinden. De patiënt is dan al lange tijd ziek en heeft nog steeds hoge koorts. Het is dan weekend en er kan pas twee dagen later contact opgenomen worden met de eigen huisarts. Er is een consult aangeboden op de huisartsenpost. Hieruit blijkt dat het nodig geacht werd de patiënt te zien. Indien de patiënt dan zelf niet in staat is te komen, had naar het oordeel van de commissie besloten moeten worden een huisbezoek af te leggen. De klacht is gegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.

Datum uitspraak: 28-05-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240111
Categorieën: Intake/triage

Missen breuk niet verwijtbaar

Klaagster vindt dat verweerder haar had moeten verwijzen voor het maken van een röntgenfoto.
De huisarts heeft klaagster kort nadat zij was gevallen bezocht. Zij is toen goed onderzocht en daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake was van een breuk. Het advies van pijnstilling en koelen van de pijnlijke plek en terugkomen als de klachten niet minder zouden worden, was voldoende zorgvuldig. Vanwege de goede stand van de breuk, die achteraf werd vastgesteld, is het bovendien maar de vraag of het maken van een foto tot een operatie zou hebben geleid. Toen de huisarts klaagster drie weken later terug zag, was er wel aanleiding om haar te verwijzen: er was sprake van aanhoudende klachten en een veranderd looppatroon met een beenlengteverschil. Zij werd toen ook verwezen. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240153
Categorieën: Diagnose | Verwijzing

Niet verwijzen voor maken van een foto niet verwijtbaar

Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar niet heeft verwezen voor het maken van een foto. Had zij dit wel gedaan, waren de gevolgen voor klaagster anders geweest zijn dan nu. Klaagster heeft mogelijk blijvend letsel.
De huisarts heeft klaagster op het spreekuur gezien en onderzocht. Zij had toen al een week klachten na een val. De commissie vindt dat van een huisarts mag worden verlangd dat deze extra alert is als een patiënt na een week met aanhoudende pijnklachten en aangespoord door de fysiotherapeut wordt teruggezien. Uit het dossier blijkt dat de huisarts zich dit ook heeft gerealiseerd en klaagster zorgvuldig heeft onderzocht. Klaagster gaf ook aan dat het beter ging. De commissie vindt het niet verwijtbaar dat de huisarts klaagster niet heeft verwezen voor het maken van een foto. Vanwege de goede stand van de breuk, die achteraf werd vastgesteld, is het ook maar de vraag of het tot een operatie zou hebben geleid als klaagster wel naar het ziekenhuis was verwezen voor het maken van een foto. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240154
Categorieën: Verwijzing

Huisarts en POH-GGZ hebben voldoende gedaan

Klager verwijt de huisarts dat hij en zijn praktijkondersteuner te weinig voor klager hebben gedaan. Uit het medisch dossier blijkt echter dat zowel verweerder als de POH-GGZ in de periode van drie jaar van alles hebben geprobeerd om klager de juiste behandeling te laten krijgen. Zij hebben zelf mogelijkheden aangedragen en zijn ook op de door klager zelf (of zijn familie) aangedragen mogelijkheden ingegaan. Waar dat mogelijk was, heeft de huisarts steeds voor een verwijzing gezorgd. Bij diverse instellingen kon klager niet in behandeling worden genomen vanwege klagers complexe verslavings- en psychiatrische problematiek. Dat valt de huisarts niet te verwijten. Uit het medisch dossier blijkt ook dat klager zelf diverse mogelijkheden heeft afgewezen en met een lopende behandeling gestopt is. Daarnaast werden door klager gewenste behandelingen niet door zijn zorgverzekeraar vergoed. Naar het oordeel van de commissie hebben zowel huisarts als zijn POH-GGZ veel moeite gedaan om klager te helpen. Dat dit niet heeft geleid tot de door klager gewenste klinische opname, is teleurstellend voor klager, maar valt de huisarts niet te verwijten. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240157
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Huisarts is zorgvuldig omgegaan met door klager gewenste verwijzingen

Klager is ontevreden over een verwijzing naar een centrum voor chronische vermoeidheid. De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing, maar ook door haar keuze dat zij dit zelf zou doen. De commissie is van oordeel dat het goede zorgverlening is als wordt afgesproken dat één arts de regie voert, zeker als het gaat om meerdere verwijzingen en betrokken zorgverleners. Er was ook geen sprake van spoed, omdat het ging om klachten die klager al langere tijd had.
Dat de assistente van de huisarts klager onheus heeft bejegend, is niet feitelijk vast komen te staan.
Ook is de commissie van oordeel dat de huisarts klager steeds serieus heeft genomen, dit blijkt ook uit het medisch dossier. Het is de taak van de huisarts, als poortwachter, te beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en welke niet en de regie te voeren. Verweerster heeft dit naar het oordeel van de commissie zo zorgvuldig mogelijk proberen te doen. Alle drie de klachtonderdelen zijn ongegrond.

Datum uitspraak: 17-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240150
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie | Bejegening/communicatie

Alarmsymptomen onvoldoende uitgevraagd

Klager verwijt de huisarts dat hij een diagnose heeft gesteld zonder klagers oog te onderzoeken en dat hij hem niet met spoed heeft verwezen naar een oogarts.
Op grond van de richtlijnen had een visusbepaling plaats moeten vinden. Ook zijn de klachten van klager in het eerste consult naar het oordeel van de commissie onvoldoende uitgevraagd. Een huisarts kan geen volledig oogonderzoek doen, maar kan wel vragen naar de aanwezigheid van alarmsymptomen. Als er alarmsymptomen zijn, moet sneller worden verwezen naar een oogarts. Nu niet is vastgelegd in het medisch dossier of de alarmsymptomen zijn uitgevraagd, gaat de commissie ervan uit dat dit niet is gebeurd. Ook ontbreekt de onderbouwing in het medisch dossier voor het niet volgen van de richtlijnen. Dit maakt dat de huisarts naar het oordeel van de commissie tekortgeschoten is in het afnemen van de anamnese. De klacht van klager is in zoverre gegrond.
De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. Als de huisarts wel de alarmsymptomen had uitgevraagd, had dit zeer waarschijnlijk niet tot een spoedverwijzing geleid. Ook een visusonderzoek had voor de diagnose en het beleid (geen spoedverwijzing) geen verschil gemaakt. Er is klager derhalve geen kans op een positievere uitkomst ontnomen.

Datum uitspraak: 08-04-2025
Datum publicatie: 18-06-2025
Referentie: 20240133
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Vernietiging medisch dossier

Klaagster stelt dat zij in 2024 ontdekte dat de huisarts haar medisch dossier niet volledig heeft vernietigd, ondanks haar verzoek hiertoe in 2011.

Als een patiënt niet wil dat gegevens uit een medisch dossier worden bewaard, kan die patiënt om vernietiging van (een deel van) het medisch dossier vragen. De hulpverlener dient dan onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek hieraan gevolg te geven. Er zijn twee situaties waarin de hulpverlener aan een vernietigingsverzoek voorbij mag gaan. De eerste situatie betreft de redelijke aanname dat bewaring van de bewuste gegevens een aanmerkelijk belang vormt voor een ander dan de patiënt.

De commissie maakt op uit hetgeen door klaagster en de huisarts is aangevoerd, dat klaagster in het verre verleden verzocht heeft om haar dossier te vernietigen. Omdat in het dossier van klaagster ook gegevens waren opgenomen over haar tweelingzus, zijn de gegevens over de tweelingzus in een apart dossier op naam van de tweelingzus van klaagster gezet. Het dossier van klaagster zelf is vervolgens conform haar verzoek vernietigd. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat niet het geval is. Daarmee is aan klaagsters verzoek om vernietiging van haar gegevens voldaan en daarmee is haar klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2025
Datum publicatie: 18-06-2025
Referentie: 20240082
Categorieën: Medisch dossier

Niet verwezen, maar patiënt kwam zelf ook niet meer terug

Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar klachten als gevolg van een val in 2019 niet serieus heeft genomen; er zijn geen foto's gemaakt en klaagster is niet verwezen naar een specialist.
De huisarts heeft klaagster één keer gezien in 2019. Uit het medisch dossier volgt dat hij klaagster heeft onderzocht. Verweerder zag geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van breuken. Wel was er sprake van blauwe plekken. Verweerder sprak een afwachtend beleid af.
Drie dagen later is klaagster naar een andere arts gegaan. Deze arts heeft geen ander beleid ingesteld en heeft klaagster ook niet verwezen. Ook achteraf zijn er nooit breuken geconstateerd. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt om welke reden zij verwezen had moeten worden voor het maken van foto’s of naar welke specialist zij verwezen had moeten worden. Klaagster heeft er vervolgens zelf voor gekozen niet terug te komen bij verweerder. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2025
Datum publicatie: 18-06-2025
Referentie: 20240121
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Medisch dossier niet uitgebreid genoeg, maar geen vertraging in de behandeling

Klaagster vindt dat verweerster haar klachten niet serieus heeft genomen en dat hierdoor een vertraging in de behandeling is opgetreden.

Klaagster heeft op maandag een afspraak gemaakt, voor een aantal dagen later. Op dat moment was de hulpvraag kennelijk niet acuut. De dag erna heeft klaagsters moeder opnieuw gebeld, rond 16.15 uur. Verweerster schatte in dat klaagster die middag nog binnen het uur gezien moest worden en verzocht haar naar de praktijk te komen. Twintig minuten later bleek dat naar de praktijk komen niet lukte. Verweerster adviseerde een ambulance te bellen.
De commissie is van oordeel dat het medisch dossier niet uitgebreid genoeg is: er blijkt niet uit dat er sprake was van veel paniek. Ook zijn de afspraken niet goed vastgelegd. De klacht van klaagster is echter dat de klachten niet serieus genomen zijn en dat dit heeft geleid tot een vertraging in de behandeling. Deze klacht is niet gegrond. Verweerster heeft besloten dat klaagster diezelfde dag nog gezien moest worden. Toen naar de praktijk komen niet lukte heeft zij geadviseerd een ambulance te bellen. Het heeft de voorkeur dat een huisarts de ambulance zelf belt, maar dit heeft niet geleid tot een vertraging in de behandeling. Ook als verweerster direct na het eerste telefoongesprek op huisbezoek zou zijn gegaan, zou de behandeling van klaagster niet sneller gestart zijn.

Datum uitspraak: 12-03-2025
Datum publicatie: 17-06-2025
Referentie: 20240054
Categorieën: Regie/coördinatie van de zorg

Beroepsgeheim, maar toch citeren uit het medisch dossier

Klager heeft meerdere klachtonderdelen ingediend. Hij klaagt als nabestaande van zijn overleden vrouw.

Klager verwijt de huisarts dat hij in mei 2022 zijn handen niet wilde ontsmetten en ook geen mondkapje wilde dragen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Op grond van de toen geldende richtlijnen was het niet verplicht een mondkapje te dragen. Of verweerder wel of niet zijn handen heeft ontsmet, is door de commissie niet meer vast te stellen. Wel gaat de commissie ervan uit dat verweerder als professional de normale hygiëne in acht genomen zal hebben.

Klager verwijt de huisarts dat hij niet direct na het ontslag van patiënte uit het ziekenhuis op in december 2022 contact opnam en dat hij in februari 2023 weigerde op huisbezoek te komen toen patiënte al op sterven lag.
De huisarts beroept zich op zijn beroepsgeheim. Ter onderbouwing van zijn verweer noemt hij echter wel informatie en data uit dat medisch dossier en geeft in eigen bewoordingen aan wat zich heeft afgespeeld. De commissie constateert daarmee dat verweerder zich beroept op zijn beroepsgeheim, maar dat beroepsgeheim feitelijk doorbreekt door wel data te noemen en aan te geven wat zich heeft afgespeeld in die dagen. Datgene wat verweerder prijsgeeft, is ontlastend voor hem. Het schept verwarring door wel te noemen wat ontlastend is, maar het medisch dossier niet in te brengen.
Klager en de huisarts spreken elkaar tegen. Voor de commissie is daarom niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. Door geen volledige inzage te geven in het dossier, kan de commissie niet toetsen of hetgeen de huisarts stelt juist is. De commissie baseert zich bij haar beoordeling van de klacht niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten golden. En deze feiten zijn hier door de commissie niet vast te stellen, waardoor niet vast is komen te staan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De commissie verklaart deze klachtonderdelen eveneens ongegrond.

Datum uitspraak: 11-12-2024
Datum publicatie: 17-06-2025
Referentie: 20240066
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

Medisch dossier doorslaggevend

Klager heeft vijf klachtonderdelen ingediend tegen de huisarts. De commissie is van oordeel dat alle vijf de klachtonderdelen ongegrond zijn.

1. Klager verwijt verweerder dat hij hem ten onrechte terug heeft verwezen naar de neurochirurg, terwijl de behandeling bij de neurochirurg al was afgesloten.
Uit het medisch dossier blijkt dat klager inderdaad in eerste instantie is terug verwezen naar de neurochirurg. Dit was naar het oordeel van de commissie niet verwijtbaar, nu uit de brief van de neurochirurg niet blijkt dat de behandeling was afgesloten. Klager stelt dat hij tot vier keer toe terug is verwezen naar de neurochirurg. Dit blijkt echter niet uit het medisch dossier.
2. Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd nieuwe heupklachten te behandelen.
Dat klager zich gewend heeft tot verweerder met heupklachten, blijkt niet uit het medisch dossier. Daarmee zijn er geen feiten vast komen te staan waaruit blijkt dat hetgeen klager stelt juist is.
3. Klager verwijt verweerder dat hij onterecht een naam van een fysiotherapeut heeft vermeld op een verwijzing.
Een digitale verwijzing, via het verwijssysteem, is alleen mogelijk indien de naam van een zorgaanbieder wordt ingevuld. Toen klager dit niet wilde, is een handmatige blanco verwijzing gemaakt, zodat daarmee voldaan is aan klagers wens.
4. Klager verwijt verweerder dat hij hem onheus heeft bejegenend.
Klager en verweerder spreken elkaar tegen. Voor de commissie is niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. De commissie is wel van oordeel dat het beter was geweest als verweerder klager even mee had genomen naar de spreekkamer, echter dit is onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren.
5. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft willen bemiddelen bij het vinden van een nieuwe huisarts.
Uit het medisch dossier en uit de brief van de praktijkmanager blijkt dat aan klager wel hulp aangeboden is bij het vinden van een andere huisarts.

Datum uitspraak: 01-04-2025
Datum publicatie: 17-06-2025
Referentie: 20240107
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch | Bejegening/communicatie

Klachten door bijwerkingen?

Klager stelt dat hij jarenlang klachten heeft gehad van bijwerkingen door het gebruik van simvastatine. Klager vindt dat verweerder vanaf 2010 nalatig is geweest, waardoor klager onnodig heeft geleden.

Uit het medisch dossier blijkt dat klager simvastatine gebruikt vanaf 2007. De dosering van de simvastatine is verhoogd in september 2022.
Vanaf 2017 wordt door klager melding gemaakt van vermoeidheidsklachten. Klager gebruikte de simvastatine toen al tien jaar. In 2017 krijgt klager een longinfectie. Klager kreeg hiervoor langdurig antibiotica. Vanaf dat moment wordt er in het medisch dossier regelmatig melding gemaakt van vermoeidheidsklachten. Vermoeidheidsklachten kunnen een bijwerking zijn van het langdurig gebruik van deze antibiotica.

Klager geeft aan dat hij in het voorjaar van 2022 blauwe plekken op zijn voeten kreeg. Dit was voordat de dosering van de simvastatine in september 2022 werd verhoogd. Blauwe plekken zijn in het Farmacotherapeutisch Kompas, dat leidend is voor artsen, niet beschreven als een bijwerking van simvastatine. Klager gebruikt ook Ascal, dat wel blauwe plekken kan veroorzaken. Na de verhoging van de simvastatine in 2022 is aan klager gevraagd of hij bijwerkingen ervaarde van de verhoging van de dosering. Dat was niet zo.
Als de vermoeidheidsklachten en de blauwe plekken veroorzaakt werden door het gebruik van simvastatine, was het aannemelijk geweest dat deze klachten toenamen toen de dosering verhoogd werd. Ook was er sprake van andere aandoeningen bij klager, die zijn klachten zouden kunnen verklaren. Alles overziende, acht de commissie het niet aannemelijk dat de klachten van klager veroorzaakt zijn door het gebruik van simvastatine. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 01-04-2025
Datum publicatie: 17-06-2025
Referentie: 20240129
Categorieën: Medicijnen

Verslavende medicatie mag niet zomaar voorgeschreven worden

Klager vindt dat de huisarts niet zomaar de slaapmedicatie die klager gebruikte had mogen stopzetten. Ook had hij klager – net als zijn vorige huisarts - gewoon oxycodon moeten voorschrijven voor zijn pijnklachten. De commissie oordeelt dat het hier gaat om verslavende medicatie. Een huisarts moet extra voorzichtig zijn met het voorschrijven hiervan. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet zomaar hoeft te doen wat zijn voorganger deed. De huisarts heeft naar het oordeel van de commissie bij herhaling geprobeerd om het gesprek hierover te voeren met klager, maar klager wilde er niet over praten.

De opmerking van de huisarts was in deze situatie niet ongepast

Klager vindt dat de huisarts hem afkeurt omdat hij oxycodon gebruikt. De huisarts had tegen klager gezegd dat hij zich een drugsdealer voelt omdat hij verslavende medicatie voorschreef aan klager. Volgens klager zegt de huisarts dus dat hij een drugsgebruiker is, terwijl klager de medicatie nodig heeft voor de pijn. De commissie begrijpt met het oog op de situatie de opmerking van de huisarts. Het gaat hier om zwaar verslavende medicatie.

De huisarts heeft wel degelijk meegewerkt aan het vinden van een nieuwe huisarts

Klager zegt dat de huisarts niet wilde meewerken aan het overstappen naar een andere huisarts. De commissie oordeelt dat de huisarts wel degelijk heeft meegewerkt aan het vinden van een nieuwe huisarts. Klager wilde zelf dat de nieuwe huisarts wist van zijn medicatiegebruik. Dat deze nieuwe huisarts hem weigerde als patiënt, daar kon naar het oordeel van de commissie, de huisarts niets aan doen.

De commissie acht alle klachtonderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 17-02-2025
Datum publicatie: 09-04-2025
Referentie: 20240115
Categorieën: Medicijnen | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

Knieklachten na val van het paard

Geen sprake van een instabiele knie

Klaagster was van het paard gevallen en had daarbij haar linker knie verdraaid. De volgende dag kwam zij bij een huisarts in opleiding. Deze onderzocht haar knie. Ook werd er een foto gemaakt. Hierop waren geen afwijkingen te zien. Klaagster bezocht een paar dagen later opnieuw het spreekuur van de huisarts. Bij lichamelijk onderzoek stelde de huisarts vast dat er vocht in de knie zat en dat de knie een beetje instabiel was. De huisarts wilde op dat moment nog even afwachten. Als het vocht uit de knie was verdwenen, zou er een MRI gemaakt worden.
Op basis van de NHG-standaard Traumatische knieklachten, moet de huisarts verwijzen naar de orthopeed als de knie ‘fors instabiel’ is. Daar was volgens de commissie geen sprake van. De commissie is van oordeel dat de huisarts goed heeft gehandeld.

Huisarts had geen reden om aan trombose te denken

Klaagster vindt dat de huisarts de diagnose ‘trombose’ had moeten stellen. Klaagster had pijn in haar linker onderbeen. De huisarts had bij lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de kuit soepel was. Ook was er geen verschil tussen de linker en de rechter kuit. De pijn die klaagster had, was goed te verklaren omdat zij een grote blauwe plek op haar linker onderbeen had. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet hoefde te denken aan trombose omdat hier op dat moment geen reden voor was. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Aanvulling op het medisch dossier in belang van goede zorgverlening

De huisarts had klaagster verteld dat zij het medisch dossier had aangevuld met belangrijke informatie. De commissie is van oordeel dat een medisch dossier mag worden aangevuld als dit belangrijk is voor een goede zorgverlening, maar dan moet de huisarts dit wel aan de patiënt vertellen. En dat is ook gebeurd. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat het medisch dossier is gewijzigd. Klaagster heeft dat ook niet bewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De klachten zijn ongegrond en dus wordt een verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-02-2025
Datum publicatie: 09-04-2025
Referentie: 20240090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Medisch dossier

Klager heeft verschillende klachten over een arts in opleiding

Arts in opleiding tot arts (AIOS) is geen zorgaanbieder in Wkkgz

Klager heeft naast klachten over de huisarts-praktijkhouder, ook klachten over de AIOS (arts in opleiding tot specialist). Onder de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) is de huisarts-opleider/praktijkhouder de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor het handelen van de AIOS.

Is klager wel ontvankelijk?

De commissie oordeelt dat klager ontvankelijk is in zijn klachten. Hij heeft de klacht binnen de verjaringstermijn van 5 jaar ingediend bij de klachtenfunctionaris en aansluitend bij de geschillencommissie.

Reden verwijzing MRI niet aanwezig

Klager vindt dat de AIOS te lang heeft gewacht met het maken van een MRI voor zijn schouder- en armklachten. De commissie oordeelt dat er geen reden was om klager te verwijzen voor het maken van een MRI. Bij neurologische klachten is het beleid om af te wachten zolang de pijn houdbaar is en er geen forse uitvalsverschijnselen zijn. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Aantekeningen in het medisch dossier onvoldoende

In het medisch dossier staat niet goed beschreven welke (neurologische) klachten klager precies had. De commissie oordeelt dat de AIOS beter had moeten doorvragen op de klachten van klager. Ook mist de commissie in het medisch dossier uitleg over wat voor neurologisch onderzoek er is gedaan. De commissie is van oordeel dat de AIOS dat zorgvuldiger had moeten doen en verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Overleg tussen huisarts-praktijkhouder en AIOS

Klager vindt dat er overleg had moeten zijn tussen de AIOS en de huisarts-praktijkhouder over zijn situatie. De huisarts-praktijkhouder vindt dat er voldoende overleg is geweest. De commissie heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Klager heeft zijn klacht ook niet verder onderbouwd. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Aanpassingen in medisch dossier

De commissie wijst dit klachtonderdeel af omdat het niet door klager is onderbouwd.

De schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen verband tussen de schade die klager zegt te hebben gelden en het handelen van de huisarts-praktijkhouder.

Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 08-04-2025
Referentie: 20230112
Categorieën: Niet ontvankelijk | Verwijzing | Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Medisch dossier

Geen te late verwijzing

Geen te late verwijzing
Klager vindt dat zijn echtgenote eerder verwezen had moeten worden, zij werd niet serieus genomen, zij heeft meerdere keren verzocht om verwijzingen. Als er meer/eerder onderzoek was gedaan, zoals een scan, dan was het misschien anders gelopen, denkt klager. Klagers echtgenote is overleden aan longkanker.
Zij werd voor het eerst gezien op 6 februari 2023 door de hidha. Daarna is zij nog een aantal keer gezien door de hidha en vervolgens door huisartsen van een andere praktijk, waarna zij op 10 maart 2023 door de waarnemer werd verwezen naar de spoedeisende hulp.
Tijdens de consulten die de hidha had met klagers echtgenote was nog geen sprake van alarmsymptomen die konden wijzen op longkanker, zoals bloed ophoesten en gewichtsverlies. Ook was zij geen roker. Op grond van het gedane onderzoek en volgens de standaarden was er op dat moment nog geen reden om te verwijzen. Om die reden is de klacht van klager ongegrond, ook al vindt de commissie het invoelbaar dat het gevoel is ontstaan dat er eerder iets had kunnen gebeuren, omdat er meerdere consulten bij verschillende artsen hebben plaatsgevonden.

Datum uitspraak: 07-11-2024
Datum publicatie: 01-04-2025
Referentie: 20240035
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Huisarts verwijst niet bij hoofdpijn en wazig zien aan één kant

Klaagster verwijt de huisarts dat hij tekortgeschoten is in de medische zorg voor klaagster en dat hij klaagster onheus heeft bejegend.

Op 23 november 2022 vindt een consult plaats waarbij vermeld wordt dat klaagster wazig ziet met haar linkeroog. Volgens de richtlijnen is dit een alarmsymptoom bij hoofdpijnklachten. Ook op 29 november 2022 en 20 december 2022 heeft klaagster nog steeds hoofdpijn, pijn aan haar ogen en is zij misselijk. Klaagster wordt uiteindelijk in januari 2023 verwezen, er blijkt sprake van een cyste in hoofd.

Hoofdpijn met wazig zien, zeker als dit aan één zijde is, is een alarmsymptoom. Verweerder had naar het oordeel van de commissie al op 23 november 2022 nader onderzoek in moeten zetten. Dat er sprake is van onheuse bejegening door verweerder is niet vast komen te staan.

Er wordt een schadevergoeding toegewezen van € 2.000, 00 en klaagsters advocaatkosten worden vergoed.

Datum uitspraak: 07-11-2024
Datum publicatie: 01-04-2025
Referentie: 20240063
Categorieën: Verwijzing

Knieblessure na val van paard

Klaagster was van het paard gevallen en had daarbij haar linker knie verdraaid. De volgende dag kwam zij bij een huisarts in opleiding. Deze onderzocht haar knie. Ook werd er een foto gemaakt. Hierop waren geen afwijkingen te zien. Klaagster bezocht een paar dagen later opnieuw het spreekuur van de huisarts. Bij lichamelijk onderzoek stelde de huisarts vast dat er vocht in de knie zat en dat de knie een beetje instabiel was. De huisarts wilde op dat moment nog even afwachten en als het vocht uit de knie was verdwenen, een MRI laten maken.
Op basis van de NHG-standaard Traumatische knieklachten, zou de huisarts moeten verwijzen naar de orthopeed als de knie ‘fors instabiel’ was. Daar was volgens de commissie geen sprake van. De commissie is van oordeel dat de huisarts goed heeft gehandeld.

Huisarts had geen reden om aan trombose te denken

Klaagster vindt dat de huisarts de diagnose ‘trombose’ had moeten stellen. Klaagster had pijn in haar linker onderbeen. De huisarts had bij lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de kuit soepel was. Ook was er geen verschil tussen de linker en de rechter kuit. De pijn die klaagster had, was goed te verklaren omdat zij een grote blauwe plek op haar linker onderbeen had. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet hoefde te denken aan trombose omdat hier op dat moment geen reden voor was. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Aanvulling op het medisch dossier

De huisarts had klaagster verteld dat zij het medisch dossier had aangevuld met belangrijke informatie. De commissie is van oordeel dat een medisch dossier mag worden aangevuld als dit belangrijk is voor een goede zorgverlening, maar dan moet de huisarts dit wel aan de patiënt vertellen. En dat is ook gebeurd. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat het medisch dossier is gewijzigd. Klaagster heeft dat ook niet bewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 05-02-2025
Datum publicatie: 01-04-2025
Referentie: 20240090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Medisch dossier

Te hoog cholesterol genegeerd?

Verweerster vindt dat de klacht klager niet-ontvankelijk is. De commissie heeft uitgelegd om welke reden zij de klacht wel in behandeling kan nemen.

Klager verwijt verweerster dat zij het risicoprofiel van klager niet goed heeft ingeschat en drie verhoogde cholesterolmetingen heeft genegeerd.
Verweerster heeft volgens de geldende richtlijnen gehandeld: op grond daarvan hoefde er geen medicatie voorgeschreven te worden voor klagers verhoogde cholesterol.

Datum uitspraak: 16-07-2024
Datum publicatie: 31-03-2025
Referentie: 20230162
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Klachten over de huisartsenpost

Klaagster heeft 13 klachten ingediend over de huisartsenpost. Een aantal klachten gingen over de triage. Klaagster vindt dat de triagist niet goed naar haar en haar partner heeft geluisterd en fouten heeft gemaakt bij de triage. Ook had de dienstdoende huisarts contact met haar op moeten nemen. De partner van klaagster heeft uiteindelijk 112 gebeld. Klaagster is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Na onderzoek bleek zij meerdere longembolieën te hebben.

Bij de huisartsenpost heeft er een calamiteitenonderzoek plaatsgevonden. Uit het rapport van de calamiteitencommissie blijkt dat er fouten zijn gemaakt bij de triage. De commissie is het eens met de conclusie uit het rapport. De triagist heeft niet goed gehandeld en de commissie is van oordeel dat de klachten over het handelen van de triagist gegrond zijn. De klacht over de dienstdoende huisarts is naar het oordeel van de commissie ongegrond. De dienstdoende huisarts mocht afgaan op de opmerking van de triagist dat er ‘niets aan de hand’ was.

Klachtenprocedure kon beter, maar inzet was voldoende

De klachtenprocedure had misschien zorgvuldiger gekund, maar de commissie is van oordeel dat de huisartspost er alles aan heeft gedaan om de vragen die klaagster had te beantwoorden. Ook heeft er bemiddeling plaatsgevonden met een onafhankelijke klachtenfunctionaris.

Geen financieel belang bij intrekken facturen

Klaagster had een klacht over facturen die de huisartsenpost onterecht zou hebben ingediend bij de zorgverzekeraar van klaagster. De commissie is van oordeel dat klaagster geen persoonlijk belang had bij het intrekken van de facturen. De commissie oordeelt dat deze klacht ongegrond is.

Klaagster krijgt een immateriële schadevergoeding van € 1000,00.

Datum uitspraak: 14-10-2024
Datum publicatie: 31-03-2025
Referentie: 20240053
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch | Organisatorisch

Had sepsis eerder ontdekt kunnen worden?

Klager vindt dat zijn klachten niet serieus werden genomen. Klager kreeg een ernstige, levensbedreigende sepsis, die al in een eerder stadium ontdekt had kunnen worden, vindt hij.

Er is in vijf dagen veel contact geweest met diverse hulpverleners. Dit heeft niet kunnen verhinderen dat bij klager een zeer ernstig ziektebeeld is ontstaan. Er was niet eerder sprake van alarmsymptomen die wezen op een sepsis. Een sepsis ontwikkelt zich zeer snel en maakt iemand binnen een aantal uren ernstig ziek.

Klager bleek een spondylodiscitis te hebben. Dit is een zeer zeldzame aandoening. Omdat de klachten leken op een hernia die klager eerder had, was de diagnose hernia op dat moment het meest waarschijnlijk. De huisarts is ingehaald door de tijd. In de ochtend van 1 december 2023 had zich binnen enkele uren een sepsis ontwikkeld. Met de kennis van achteraf was het beter geweest als de huisarts in de ochtend gelijk een huisbezoek had afgelegd en niet het bloedonderzoek had afgewacht en begin van de middag te gaan. Uit het gesprek met de assistenten kwamen echter geen spoedeisende symptomen naar voren die een direct huisbezoek vereisten. Alles afwegende acht de commissie de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 22-10-2024
Datum publicatie: 31-03-2025
Referentie: 20240024
Categorieën: Diagnose

Geen consult voor pijnlijke pols op huisartsenpost

Klager vindt dat door (de triagiste van) de huisartsenpost (HAP) niet de zorg is verleend die verwacht had mogen worden. Klager belde op een zaterdag voor zijn zoon in verband met een pijnlijke pols. De HAP adviseerde om eerst pijnstillende medicatie te geven en te koelen. Dit is naar het oordeel van de commissie een juist advies. Er is echter ook een urgentiecode toegekend van U4. Dit houdt in dat een patiënt binnen een etmaal gezien moet worden. Gezegd had moeten worden dat indien de klachten de volgende dag niet beter waren, klager de volgende dag weer contact moest opnemen, zodat klagers zoon binnen een etmaal gezien kon worden. Dit is echter niet aangegeven. Op maandagmiddag bleek dat er sprake was van een breuk.

De HAP geeft aan dat breuken niet meer gezien worden als acute spoed. Een richtlijn waarop dit gebaseerd is, is niet verstrekt. Het genoemde actieplan ANW (avond-, nacht- en weekendzorg) dat door Ineen, LHV en ZV is opgesteld is geen richtlijn. Indien bedoeld werd dat klagers zoon na het weekend naar de eigen huisarts moest gaan, had een urgentiecode U5 (de eerstvolgende werkdag) toegekend moeten worden. Op grond van de toegekende urgentiecode U4 had er echter een afspraak voor de volgende dag gemaakt moeten worden, indien de klachten niet over waren na koeling en pijnstilling. De klacht van klager is gegrond.

Naar het oordeel van de commissie is hierdoor geen schade ontstaan. Pijn of leed de eerste dag is geen gevolg van het handelen van de HAP, maar van het ongeval zelf.
Door de HAP is aangegeven dat als er na koelen en pijnstilling hevige pijn of andere bijkomende klachten waren, klager weer contact diende op te nemen. Klager heeft echter zelf de verbinding verbroken waardoor het consult niet is afgerond en hij heeft ook de volgende dag niet teruggebeld. Daarnaast is klagers zoon de maandag erna ook bij de eigen huisarts niet met spoed gezien. Daarmee is niet vast te komen staan dat door het niet zien van klagers zoon de dag na het telefonische consult, schade is geleden.

Datum uitspraak: 28-10-2024
Datum publicatie: 31-03-2025
Referentie: 20240048
Categorieën: Intake/triage

Niet behandelen met medicijnen ondanks verhoogd cholesterol

Verweerster heeft eerst met verschillende argumenten aangegeven dat klager niet-ontvankelijk is om de klacht in te dienen. De commissie motiveert waarom zij van oordeel is dat klagers klacht wel beoordeeld kan worden.

Klager verwijt verweerster dat zij niet is gaan behandelen terwijl klager een verhoogd cholesterol had.
Op basis van de richtlijnen die toen golden, hoefde klager in 2007 geen cholesterolmedicatie voorgeschreven te krijgen. Alleen adviezen over een gezonde leefstijl waren voldoende. De klacht van klager is ongegrond.

Datum uitspraak: 16-07-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20230161
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Patiënt in nood genegeerd?

Klaagster verbleef in een zorghotel, zij werd opgenomen met de diagnose ischias (pijn in de onderrug).
Het zorghotel had afspraken gemaakt met de huisartsenpraktijk van verweerster, die in dezelfde plaats als het hotel is gevestigd. Bij medische kwesties van de gasten wordt eerst overlegd met de eigen huisarts van de gast/patiënt. Ook kunnen de zorgverleners van het zorghotel contact opnemen met de praktijk van verweerster. Op grond van deze afspraken is het niet de bedoeling dat een gast/patiënt van het zorghotel zelfstandig contact opneemt. Klaagster heeft meerdere keren zelf contact opgenomen met de praktijk van verweerster. Zij vindt dat de huisarts haar klachten niet serieus heeft genomen en een patiënt in nood heeft genegeerd. Zij is uiteindelijk vertrokken uit het zorghotel en opgenomen in het ziekenhuis, er bleek geen sprake van ischias, zoals werd gedacht, maar van een bacteriële infectie met abcessen in haar onderrug en been.

De commissie heeft oog voor de ernstige gevolgen die klaagster heeft ondervonden. De commissie is echter niet van oordeel dat op 18 en 19 juli 2023 anders gehandeld had moeten worden. Op 20 juli 2023 is geen contact geweest. Op 21 juli 2023 is niet om een visite gevraagd door het zorghotel. Ook is toen niet verteld aan verweerster dat klaagster inmiddels een dik rood been had. Verweerster heeft daar op dat moment geen actie op kunnen ondernemen. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 13-08-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20240008
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Juist gehandeld na sterilisatie?

Klager heeft zich laten steriliseren door verweerder. Hij vindt dat hij niet voldoende is gewezen op de risico's: klager heeft PVP ontwikkeld (Post Vasectomie Pijn). Klager heeft een folder gekregen waarin deze complicatie staat vermeld. Dit vindt de commissie voldoende. Klager vindt ook dat verweerder hem niet genoeg heeft geholpen nadat hij PVP kreeg. De commissie vindt dat verweerder geen nazorg kon leveren, omdat hij niet op de hoogte was van de klachten. Tot slot vindt klager dat verweerder hem eraan had moeten herinneren dat hij zijn sperma moest laten controleren. Ook deze klacht vindt de commissie ongegrond: dat dit eigen verantwoordelijkheid is, staat in de folder en in de Algemene Voorwaarden. Klagers klachten zijn ongrond.

Datum uitspraak: 10-09-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20240040
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Onderzoek/Behandeling

Huisarts had huisbezoek moeten afleggen

Klaagster was gevallen en had een grote wond aan haar arm. Zij vindt dat de wond behandeld had moeten worden. Klaagsters vertrouwen in de zorg is geschaad.
De commissie verklaart de klacht gegrond. Aan klaagster was gevraagd om naar de praktijk te komen. Verweerder vond het nodig om klaagster te zien. Als de patiënt dan niet kan komen, dient de huisarts op huisbezoek te gaan. Er was sprake van een kwetsbare oudere vrouw. Van belang was te onderzoeken wat de oorzaak was van de val, hoe het was met de arm en of er geen sprake was van ander letsel. Ook was het een grote openliggende wond, die op de juiste wijze verbonden moest worden.
De immateriële schadevergoeding van klaagster wordt afgewezen: deze niet onvoldoende onderbouwd. Wel wordt een bedrag van € 50,00 toegewezen aan materiele kosten voor verbandmiddelen, die zij de eerste dagen nodig had voor zij door de wondverpleegkundige werd gezien. Andere kosten worden niet toegewezen. Dat klaagster de wond had is niet verwijtbaar aan de huisarts, die kosten had ze ook gehad als ze wel eerder was gezien door de huisarts.

Datum uitspraak: 10-09-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20230159
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Gemiste diagnose trombose

Klager vindt dat de huisarts niet goed heeft gereageerd op op zijn klachten. Hierdoor is de diagnose trombose gemist.

Dat in eerst instantie gedacht wordt aan overbelasting van de spieren, klager had zwaar getild, acht de commissie voorstelbaar. Klager bleef echter terugkomen met klachten en gaf zelf ook aan bang te zijn voor trombose. Trombose in de arm is een zeldzame diagnose, de klachten zijn zeker in het begin vaak moeilijk te duiden. De commissie is van oordeel dat eerder anders gehandeld had moeten worden. Indien er sprake was van pijn door het tillen, had dat binnen enkele dagen minder moeten worden. Ook is een aanhoudende zwelling niet passend bij de diagnose spierkneuzing door tillen. Klager zelf geeft aan bang te zijn voor trombose. De commissie is van oordeel dat het bepalen van de D-dimeer -een test die aanwezigheid van trombose uit kan sluiten- op dat moment was aangewezen. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond. Er wordt een immateriële schadevergoeding van € 250,00 toegewezen. Materiele kosten worden niet toegewezen: ook bij een juiste en tijdige diagnose had klager bloedverdunners gekregen en had hij die een bepaalde tijd moeten gebruiken. Dat is geen gevolg van de gemiste diagnose.

Datum uitspraak: 18-09-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20240043
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Geen te late verwijzing

Klager verwijt de huisarts dat hij niet tijdig heeft verwezen naar een revalidatiecentrum. In de verwijsbrief van de neuroloog staat “overweeg aanmelding voor pijn-revalidatie”. De commissie is van oordeel dat dit geen verplichting of dwingend advies is van de neuroloog. De commissie vindt het te begrijpen dat de huisarts wilde wachten of spontaan herstel zou optreden. Klager kwam pas bijna een jaar later terug in verband met de pijnklachten. De huisarts heeft klager toen wel verwezen voor revalidatie.

Klager vindt ook dat de huisarts zijn medisch dossier geweigerd heeft over te dragen. Dit dient binnen een redelijke termijn te gebeuren. Er is overgedragen na iets meer dan een maand, waarin ook de kerstperiode viel. Dit is geen onredelijk lange termijn.

De huisarts heeft bij klager voorgesteld te wachten met overgaan naar een nieuwe huisarts, totdat klagers letselprocedure die liep, was afgerond. Dit voorstel is gedaan om klager te helpen en niet om klager te weerhouden over te stappen naar een andere huisarts.

De commissie verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 17-10-2024
Datum publicatie: 22-01-2025
Referentie: 20240028
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Voldoende zorg verleend na een val

Klaagster vindt dat de huisarts onvoldoende heeft gedaan na een val.

De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft klaagster na de val uitgebreid onderzocht in de auto. Om een breuk uit te sluiten is zij verwezen voor een röntgenfoto. Toen er geen sprake bleek te zijn van een breuk, was de meest waarschijnlijke diagnose dat er sprake was van een spierscheur. Klaagster is verwezen naar een fysiotherapeut. Het herstel leek in eerste instantie goed te gaan.
Toen klaagster na vijf maanden aangaf dat zij nog steeds klachten had, wat verweerster niet eerder wist en ook niet kon weten, heeft zij klaagster direct verwezen voor een echo. Toen er na de echo onduidelijkheid bleef bestaan, heeft zij overlegd met een orthopeed en klaagster verwezen naar de sportpoli. De behandeling is vervolgens in het ziekenhuis voortgezet. Nadat klaagster aangaf dat dit ziekenhuis niks meer voor haar kon betekenen, heeft verweerster klaagster verwezen naar een ander ziekenhuis. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 12-11-2024
Datum publicatie: 22-01-2025
Referentie: 20240042
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Geen te late verwijzing, op dat moment nog geen aanwijzingen voor een sepsis

Klaagster vindt dat de huisarts haar klachten niet serieus heeft genomen. Volgens klaagster heeft hij alleen aangegeven dat zij corona had. Hij heeft klaagster niet onderzocht zegt zij en heeft pols, hartslag en zuurstofgehalte niet gemeten. Hierdoor is klaagster een paar uur later op de IC beland met een septische shock.

Uit het medisch dossier blijkt dat de huisarts klaagster wel heeft onderzocht en ook haar zuurstofgehalte (95%) heeft gemeten. Uit het onderzoek dat verweerder heeft verricht zijn geen alarmsymptomen naar voren gekomen op basis waarvan hij klaagster had moeten verwijzen. De diagnose bacteriële keelontsteking was het meest waarschijnlijk. De huisarts schreef antibiotica voor.

Bij klaagster bleek sprake van het syndroom van Lemierre. Dit is een zeldzame aandoening. Omdat de klachten overeen kwamen met die van een keelontsteking, was die diagnose op dat moment het meest waarschijnlijk. Een sepsis kan zich binnen enkele uren ontwikkelen en iemand doodziek maken. Laat die avond heeft klaagster daarom de huisartsenpost gebeld. Op het moment dat verweerder klaagster echter zag op het spreekuur waren er nog geen symptomen die een verwijzing noodzakelijk maakten. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 13-11-2024
Datum publicatie: 22-01-2025
Referentie: 20240050
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Juist gegeven advies door assistente?

Klaagster vindt dat haar moeder op het spreekuur gezien moest worden.

Er is door de assistente van de huisarts geen consult aangeboden, toen de moeder van klaagster belde. De huisarts heeft dit door de assistente gegeven advies beoordeeld en goed bevonden. Het is gebruikelijk om bij een liesbreuk eerst het beloop af te wachten. Indien er geen acute pijnklachten zijn, is het beleid afwachtend en moet er een nieuwe beoordeling gedaan worden als er sprake is van toenemende pijn. Op het moment dat gebeld werd, waren er niet zulke pijnklachten dat klaagsters moeder direct gezien moest worden. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 21-10-2024
Datum publicatie: 22-01-2025
Referentie: 20240057
Categorieën: Intake/triage

Onvrede rondom de laatste levensfase

Geen juiste keuzes in behandeling
De moeder van klaagster had de ziekte van Alzheimer en woonde in een verpleeghuis. De afgelopen dagen was zij erg onrustig geweest. Klaagster vroeg aan de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost om haar moeder iets te geven voor de pijn en de onrust. Hierover waren eerder afspraken gemaakt met de eigen huisarts van de moeder. Deze afspraken stonden ook in de overdracht naar de huisartsenpost. De dienstdoende huisarts schreef medicatie voor die de familie bij de apotheek kon gaan halen. De medicatie was echter niet meer verkrijgbaar bij de apotheek. Ook werd er zonder lichamelijk onderzoek een katheter voorgeschreven. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts andere keuzes had moeten maken in de behandeling. Ook had zij beter moeten luisteren naar de familie en de verzorgenden van het verpleeghuis. De klacht van klaagster is gegrond.

Opstelling huisarts niet professioneel
De moeder van klaagster overleed de volgende dag. Dezelfde dienstdoende huisarts van de dag daarvoor kwam als schouwarts bij de familie. De familie sprak haar aan op de medicatie die zij had voorgeschreven. Er ontstond een discussie. De commissie oordeelt dat het de verantwoordelijkheid is van de dienstdoende huisarts om zich professioneel op te stellen in een gesprek met de familie. Zeker als er net iemand is overleden. De klacht van klaagster is gegrond.

Datum uitspraak: 12-08-2024
Datum publicatie: 06-10-2024
Referentie: 20240005
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Niet ondertekenen formulier terecht

Klaagster vindt het onterecht dat de huisarts een formulier niet wilde ondertekenen waarmee zij een eenmalige financiële ondersteuning van € 15.000,00 kon aanvragen voor zorgmedewerkers met langdurige post-­Covid klachten.

De huisarts wilde het formulier niet invullen omdat zij niet vond dat er sprake was van vastgestelde long-Covid klachten. Klaagster had al diverse klachten voor de eerste golf van Covid-19 en de diagnose post-Covid is niet gesteld door specialisten waar zij onder behandeling was. De commissie verklaart deze klacht ongegrond.

Wel gegrond is de klacht over de bejegening en communicatie rondom het invullen van het formulier. De bejegening en communicatie had beter gekund en ook gemoeten. Klaagster kreeg niet de gelegenheid een afspraak te maken met de huisarts, terwijl die klaagster had moeten uitleggen waarom zij het formulier niet wilde tekenen.

Datum uitspraak: 16-07-2024
Datum publicatie: 20-08-2024
Referentie: 20230156
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Geen bewijs dat medische informatie is kwijtgeraakt

Klager is door de huisarts verwezen naar een ziekenhuis in het buitenland. Digitaal is dat niet mogelijk, daarom is de verwijzing per post gegaan. Klager stelt dat de huisarts bij deze brief ook zijn medisch dossier heeft opgestuurd en dat de brief is kwijtgeraakt. Met een verwijsbrief wordt geen medisch dossier meegestuurd, maar alleen die informatie die van belang is voor de arts waarnaar wordt verwezen.

Er is alleen de eigen verklaring van klager dat de verwijsbrief nooit zou zijn aangekomen, terwijl klager wel een afspraak heeft gehad. Klager heeft zijn stelling niet bewezen, dit had eenvoudig gekund door bijvoorbeeld een verklaring van de arts waarnaar klager verwezen was. Om die reden verklaart de commissie de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 13-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230117
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Klaagster verwijt de praktijkondersteuner (POH) van de huisarts besmetting met corona

Klaagster had op 11 november 2020 in de ochtend een afspraak met de POH. In de middag van 11 november 2020 hoorde de POH dat zij in de dagen ervoor contact had gehad met een met corona besmette patiënt. De POH is die middag zelf getest. De dag erna kreeg zij de uitslag dat zij positief was getest. Op het moment dat de POH hoorde dat zij in contact was geweest met iemand met corona, was de afspraak met klaagster al geweest.

De afspraak met klaagster vond plaats volgens de toen geldende richtlijnen: er gold geen mondkapjesplicht indien 1.5 meter afstand gehouden kon worden. In de spreekkamer was een afstand van 1.5 meter mogelijk. Ook werd geventileerd.

Indien klaagster inderdaad besmet geraakt is door de POH op 11 november 2020, gebeurde dat op een moment dat de POH nog niet wist en ook niet kon weten, dat zij in contact was geweest met een patiënt met corona. Hoewel de commissie het naar vindt dat de corona-besmetting zulke ernstige gevolgen heeft voor klaagster, leidt het bovenstaande tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 13-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230151
Categorieën:

Geen PSA-bepaling nodig

Klager bezocht de huisarts met plasklachten, vragen over euthanasie en een schimmelinfectie. De huisarts schreef voor de plasklachten, tamsulisine voor. Klager vindt dat de huisarts een rectaal toucher (onderzoek van de prostaat via de anus) had moeten doen. Ook had hij de PSA-waarde moeten meten. In de daarvoor geldende richtlijn staat dat de PSA-waarde bij dit soort klachten niet hoeft te worden bepaald. Het rectaal toucher had hij wel moeten doen, maar niet meteen in dat consult. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Vervolgafspraak had moeten worden gemaakt

Klager kreeg voor zijn plasklachten telkens een herhaalrecept tamsulisine voorgeschreven. De commissie is van oordeel dat de huisarts een nieuwe afspraak met klager had moeten maken om het effect van de medicatie te bespreken. Dat heeft hij niet gedaan. De commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.

De commissie is van oordeel dat er niet kan worden vastgesteld of de schade die klager zegt te hebben geleden komt door het niet goed handelen van de huisarts. De schadevergoeding wordt afgewezen.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20240020
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Verwijzing naar de neuroloog niet eerder nodig

In april 2020 werd klaagster verwezen naar de neuroloog vanwege rugklachten. Er zou een MRI worden gemaakt. Deze ging niet door omdat klaagster bang was om de MRI in te gaan. De neuroloog vond het verantwoord om af te wachten. In augustus 2020 kwam klaagster voor het eerst op het spreekuur bij de huisarts. Op basis van de klachten die zij had, was het naar het oordeel van de commissie niet nodig om op dat moment een MRI te maken. Bij een hernia zonder ernstige uitvalsverschijnselen, wordt er afgewacht. Klaagster is daarna nog een aantal keren bij de huisarts geweest. Het ging afwisselend goed en minder goed met haar. Toen zij in oktober 2020 op het spreekuur kwam, zag de huisarts een afwijking van de wervelkolom. Klaagster is toen direct verwezen naar het ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat zij uitgezaaide borstkanker met breuken in de wervelkolom had. De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20240004
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

Huisarts mag vertrouwen op de diagnose van de specialist

Bij de dochter van klaagster werd door de neuroloog de diagnose ‘functionele bewegingsstoornis’ gesteld. De commissie oordeelt dat de huisarts hierop mocht vertrouwen. Er waren geen aanwijzingen dat klaagsters dochter opnieuw moest worden verwezen naar de neuroloog. Toen zij in het ziekenhuis werd opgenomen, werd er nog steeds uitgegaan van de eerder gestelde diagnose. Pas na 6 maanden opname, bleek dat de dochter van klaagster de ziekte van ‘Huntington’ had. De commissie is van oordeel dat de huisarts dat niet kan worden verweten. De klacht is ongegrond.

Een eerdere opname in ziekenhuis was niet nodig

De commissie is van oordeel dat er geen reden was om de dochter van klaagster eerder op te nemen in het ziekenhuis. De huisarts heeft contact gehad met allerlei instantie om goede zorg voor klaagsters dochter te regelen. Toen zij wel werd opgenomen in het ziekenhuis, was dat omdat zij niet meer thuis kon blijven. De klacht is ongegrond.

Meer contact was niet nodig

De dochter van klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis. Namens de praktijk heeft een andere huisarts contact opgenomen met klaagster. Klaagster heeft ook nog gesproken met de praktijkondersteuner. De huisarts besloot om die reden niet ook nog contact op te nemen met klaagster. De commissie begrijpt het besluit van de huisarts. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt afgewezen door de commissie.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230155
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Bejegening/communicatie

Klaagster voelt zich niet serieus genomen

Klaagster vindt dat zij niet serieus is genomen door de huisarts toen zij darmklachten had. Klaagster wilde een verwijsbrief voor het maken van een coloscopie. In 2014 had klaagster een coloscopie gehad. Toen werd er tegen haar gezegd dat zij de coloscopie na 6 jaar moest herhalen. De huisarts verwees klaagster naar de MDL- (Maag-Darm-Lever) arts. De MDL-arts nam contact op met de huisarts. Volgens de MDL-arts hoefde erop dat moment geen coloscopie gemaakt te worden. Klaagster had geen klachten en ook was het vanwege haar gevorderde leeftijd niet nodig. De huisarts heeft dit aan klaagster uitgelegd. De commissie is van oordeel dat de huisarts de darmklachten van klaagster serieus heeft genomen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Klacht niet gericht aan het juiste adres

Klaagster had een brief gestuurd naar de huisarts-praktijkhouder. In die brief liet klaagster weten dat zij ontevreden was over haar eigen huisarts, een collega van de huisarts-praktijkhouder. De huisarts-praktijkhouder had hier met een ‘koud’ briefje op gereageerd volgens klaagster. De commissie oordeelt dat de huisarts van klaagster hier niets aan kon doen. De huisarts had de reactie op de brief van klaagster immers niet zelf geschreven. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De schadevergoeding wijst de commissie af.

Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 13-08-2024
Referentie: 20240011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Geschil tegen een huisarts in dienst van een huisarts (hidha) is niet ontvankelijk

Klaagster vindt dat de huisarts haar klachten niet goed heeft onderzocht. De huisarts was toen hidha in de praktijk. In de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) staat dat de ‘zorgaanbieder’ moet worden aangesproken bij klachten. Een hidha is géén zorgaanbieder volgens deze wet. De commissie is van oordeel dat klaagster om die reden niet ontvankelijk is in haar klachten.

Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 12-08-2024
Referentie: 20240003
Categorieën: Niet ontvankelijk

Voldoende aandacht voor de lichamelijke en psychische klachten van klaagster

Klaagster had een uitstrijkje gehad. Daarna kreeg zij klachten. De commissie is van oordeel dat de huisartsen van de praktijk zorgvuldig hebben gehandeld. Zij hebben naar de lichamelijke klachten gekeken en onderzoek gedaan. Ook was er aandacht voor de psychische klachten van klaagster. Klaagster is verwezen naar de gynaecoloog voor nader onderzoek. Ook de gynaecoloog kon geen verklaring vinden voor de klachten van klaagster. De klacht is ongegrond.

Klacht ongegrond bij onvoldoende feiten

Klaagster vindt dat de huisarts die het uitstrijkje had gemaakt, dat niet goed had gedaan. De huisarts erkende dat het maken van het uitstrijkje wat lastig ging door de lichaamsbouw van klaagster. Dat klaagster het zo heeft ervaren, betreurt de commissie. De commissie kan echter niet beoordelen wat er precies in de behandelkamer is gebeurd. Er kan dus niet worden vastgesteld wie er gelijk heeft. Als dit niet kan worden vastgesteld, wordt de klacht ongegrond verklaard.

De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 12-08-2024
Referentie: 20230139
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Persoonsgegevens onterecht gedeeld

Verweerder is een huisartsenorganisatie. Klaagster vindt dat verweerder sinds 2022 haar patiëntrechten, privacy en vertrouwen heeft geschonden. Ook is misbruik gemaakt van persoonsgegevens en is onjuiste informatie aan derden verstrekt.

De commissie is van oordeel dat klaagsters klacht op alle onderdelen gegrond is. Klaagster was geen chronisch patiënt en is niet onder behandeling geweest bij een praktijkondersteuner (POH). Om die reden zijn declaraties hiervoor onterecht gedaan. Ook zijn klaagsters gegevens tevens ten onrechte gedeeld met bedrijven die deze rekeningen verwerkten. Voor het delen van deze gegevens was geen noodzaak en daar was bovendien geen toestemming voor.

Datum uitspraak: 12-06-2024
Datum publicatie: 06-08-2024
Referentie: 20230140
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

Ziekenhuisopname op dat moment niet nodig

Klager vindt dat de dienstdoende huisarts hem met spoed naar het ziekenhuis had moeten verwijzen. Klager was bekend met darmproblemen. Toen de dienstdoende huisarts bij klager op huisbezoek kwam, was er geen sprake van een darmafsluiting. Als de klachten niet overgingen, dan was het advies om naar de eigen huisarts te gaan. De volgende ochtend is klager opgenomen in het ziekenhuis vanwege een darmafsluiting. Toch oordeelt de commissie dat de huisarts goed heeft gehandeld. Klager had op het moment dat hij werd onderzocht door de dienstdoende huisarts, geen darmafsluiting. Alarmsymptomen waren er niet. De klacht is ongegrond.

Huisarts stond open voor een gesprek

De dienstdoend huisarts wilde graag met klager in gesprek. Klager wilde dit zelf niet. De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 06-08-2024
Referentie: 20230149
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Nabestaanden klagen over behandeling moeder

Klaagster vindt dat de huisarts haar moeder niet goed heeft behandeld. Als gevolg hiervan is haar moeder te laat verwezen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat de huisarts de klachten van de moeder telkens serieus heeft genomen. Ook zijn er verschillende onderzoeken gedaan, maar afwijkingen werden er niet gevonden. Op het moment dat de moeder van klaagster aan de huisarts vertelde dat zij 13 kilo was afgevallen, heeft de huisarts haar direct naar het ziekenhuis verwezen. Na onderzoek werd de diagnose alvleesklierkanker gesteld. Dat dit voor de nabestaanden ingrijpend was begrijpt de commissie. De commissie is echter van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond. De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 06-08-2024
Referentie: 20230150
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Geen te late verwijzing

Klager klaagt als nabestaande van zijn echtgenote. Hij verwijt de huisarts dat hij niet eerder verwezen heeft bij hoestklachten. Klagers echtgenote overleed aan een longtumor.
Verweerder heeft een longfoto laten maken, toen de patiënt met hoestklachten bij hem op het spreekuur kwam. Daarop waren geen afwijkingen zichtbaar. Omdat verweerder het toch niet vertrouwde vond vervolgens een longfunctieonderzoek plaats. Toen dit afwijkend was, heeft verweerder verwezen naar de longarts. Deze verwijzingen zijn sneller ingezet dan de richtlijnen voorschrijven.

De afspraak bij de longarts duurde twee maanden, er waren lange wachttijden door corona. Het was beter geweest als de huisarts had geprobeerd de afspraak eerder te laten plaatsvinden. Dit is niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat het niet zeker was dat een snellere afspraak zou lukken en omdat er al lange wachttijden waren. Bovendien leek het waarschijnlijk dat er sprake was va COPD, omdat de medicijnen hiervoor werkten. De klacht is ongegrond.
Ook de overige klachten van klager worden ongegrond verklaard, deze gingen over bejegening en beroepsgeheim.

Datum uitspraak: 14-05-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230104
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie | Beroepsgeheim/privacy

Gaatje in trommelvlies na uitspuiten oor

Door het uitspuiten van het oor van klager is een beschadiging ontstaan aan het trommelvlies. Dat dit gebeurd is, betekent echter niet automatisch dat de huisarts hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Dat is alleen het geval als daadwerkelijk een fout is gemaakt. Anders is het een complicatie.

De assistente die het oor heeft uitgespoten was ervaren en bevoegd en bekwaam. Zij werkte volgens een goedgekeurd protocol. Ook is niet gebleken dat hulpmiddelen onjuist zijn gebruikt. Dat er een gaatje in het trommelvlies is ontstaan is niet verwijtbaar en wordt daarom door de commissie aangemerkt als een complicatie en niet als een fout.

Daarna heeft de huisarts goed gehandeld door klager te verwijzen naar de KNO-arts. Omdat het optreden van de complicatie niet verwijtbaar is aan (de assistente van) verweerder, verklaart de commissie de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 21-05-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230126
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Geen verwijzing zonder consult

Klager wilde een verwijzing naar een pijncentrum. Hij had een lange voorgeschiedenis van rugklachten, waar ondanks veel onderzoek geen oplossing voor was gevonden.
De huisarts wilde klager eerst zelf zien voor zij een verwijzing maakte. De commissie is van oordeel dat dat terecht was. Een blanco verwijzing zonder eigen onderzoek is niet volgens de poortwachtersfunctie van de huisarts. Het is aan de huisarts om te beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en welke niet en de regie te voeren. Verweerster heeft dit naar het oordeel van de commissie zo zorgvuldig mogelijk proberen te doen.

Datum uitspraak: 13-06-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230116
Categorieën: Verwijzing

Betadine shampoo niet onjuist gebruikt

Klager verwijt de huisarts dat zij onjuist of onvoldoende advies heeft gegeven over het gebruik van Betadine shampoo. Klager heeft de shampoo daardoor te lang gebruikt en eczeem en longproblemen gekregen, stelt hij.

In de bijsluiter van Betadine shampoo staat niet vermeld dat het gebruik beperkt moet zijn tot maximaal twee weken, zoals klager stelt. Dit staat ook niet vermeld in de richtlijnen. Daarmee zijn de gegeven adviezen van de huisarts om twee keer per week te wassen met Betadine shampoo juist gegeven. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 12-06-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230130
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Klager wil dat niemand zijn medisch dossier kan inzien zonder zijn toestemming

Op grond van de wet mogen rechtstreeks bij de behandeling betrokkenen zonder toestemming het dossier inzien. De huisarts, maar ook een assistente en een praktijkmanager worden aangemerkt als rechtstreeks bij de behandeling betrokken.

Een patiënt heeft het recht bezwaar te maken tegen inzage of gegevensuitwisseling. Dat heeft klager gedaan ten aanzien van inzage door klagers zus. De huisarts heeft maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat klagers zus geen inzage zou hebben in zijn medisch dossier. Op deze wijze is naar het oordeel van de commissie voldaan aan de bezwaren bij klager.

Een verdergaande verplichting, waarbij niemand inzage heeft zonder toestemming, is er naar het oordeel van de commissie niet; dat is niet alleen technisch niet uitvoerbaar, maar zorgt er ook voor dat de huisarts dan niet kan voldoen aan haar zorgplicht. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 12-06-2024
Datum publicatie: 01-08-2024
Referentie: 20230153
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

Ouder voelt zich niet goed geholpen

Communicatie laat zich lastig beoordelen

Klaagster belde met de huisartsenpraktijk omdat haar zoontje een astma aanval had. De assistente had tegen klaagster gezegd dat zij na de pauze maar terug moest bellen. Volgens de huisarts had de assistente dit niet zo gezegd tegen klaagster. De commissie kan niet beoordelen wat er is gezegd tijdens dit gesprek. Zij was hier niet bij aanwezig. De commissie verklaart de klacht van klaagster dan ook ongegrond.

Afzeggen van een afspraak is niet voldoende voor een gegronde klacht

Klaagster wilde voor haar zoontje een afspraak maken op de praktijk. De assistente maakte een belafspraak bij de huisarts. Klaagster was het hier niet mee eens. De assistente maakte alsnog een afspraak op het spreekuur voor die middag. De huisarts vond een afspraak op de praktijk echter niet nodig. De afspraak werd afgezegd. De commissie oordeelt dat het afzeggen van een afspraak misschien niet zo netjes is, maar dat dit niet voldoende is om de klacht gegrond te verklaren. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Naalden van een griepvaccinatie in een container bewaren

Klaagster nam haar zoontje mee naar de praktijk. Op een onbewaakt moment stopte haar zoontje zijn hand in een open bak met naalden van een griepvaccinatie. Deze stond op de grond in de behandelkamer. In de NHG-Richtlijn ‘Infectiepreventie in de praktijk’ staat dat naalden in een daarvoor bestemde container moeten worden bewaard. Naar het oordeel van de commissie had de huisarts de naalden in een daarvoor bestemde container moeten bewaren. In ieder geval buiten het bereik van patiënten. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. Wel is de commissie van oordeel dat klaagster ook zelf een verantwoordelijkheid had om op haar zoontje te letten.

Preventief gebruik hiv-medicatie niet nodig bij prikincident

De huisarts heeft direct contact opgenomen met de GGD. Volgens de Landelijke Richtlijn Prikaccidenten 2019, was er weinig risico voor de patiënt. Afgesproken werd om twee keer te testen op hepatitis C. Deze testen waren negatief. Klaagster wilde ook dat haar zoontje uit voorzorg hiv-medicatie kreeg. Dat is volgens de Richtlijn niet nodig. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts goed gehandeld. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

De commissie wijst de schadevergoeding die klaagster had gevorderd af. Zij heeft niet aangetoond dat de patiënt en zijzelf schade hebben geleden door het handelen van de huisarts. De commissie veroordeelt de huisarts wel in het terugbetalen van een deel van het griffierecht.

Datum uitspraak: 11-01-2024
Datum publicatie: 26-06-2024
Referentie: 20230082
Categorieën: Intake/triage | Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch

De assistente had beter moeten doorvragen

Klager ging voor zijn vader naar de huisartsenpraktijk. Aan de balie zei hij tegen de assistente dat zijn vader erg ziek was. Klager herhaalde dat er sprake was van een levensbedreigende situatie. De vader stond niet ingeschreven als patiënt bij de praktijk. Klager vroeg om een afspraak bij de huisarts. De vader mocht pas voor de volgende dag een afspraak maken als klager hem eerst inschreef bij de praktijk. De vader werd een dag later opgenomen op de IC afdeling. De commissie is van oordeel dat de assistente beter had moeten doorvragen op de klachten van de vader. De huisarts had de assistente onvoldoende aanwijzingen gegeven wat zij moest doen in dit soort situaties. De klacht is gegrond. De schadevergoeding wordt afgewezen. De commissie kan niet vaststellen of de situatie anders zou zijn geweest als de vader diezelfde dag nog zou zijn opgenomen in het ziekenhuis.

Datum uitspraak: 18-04-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Referentie: 20230110
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch | Onderzoek/Behandeling

De huisarts komt zijn belofte niet na

De huisarts had met klager afgesproken dat er een e-mail zou worden doorgestuurd naar een oud medewerker van de praktijk. Klager kreeg geen reactie en vroeg meerdere malen aan de huisarts waarom de medewerker nog niet had gereageerd. De huisarts beloofde telkens het nogmaals aan de oud medewerker te vragen. Achteraf bleek dat de huisarts de e-mail nooit had doorgestuurd. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet professioneel heeft gehandeld. Hij heeft klager niet de waarheid verteld. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Mantelzorger vroeg om hulp

Tijdens een consult gaf klager aan dat hij als mantelzorger overbelast was. De huisarts stuurde hem een link van ‘alzheimer-nederland.nl’. Ook vermeldde de huisarts dat als hij nog iets voor klager kon betekenen, klager dat moest aangeven. Een paar maanden later liet klager weten dat hij zich door de huisarts in de steek gelaten voelde. Klager en zijn moeder hadden inmiddels een casemanager dementie toegewezen gekregen. De commissie is van oordeel dat de huisarts wat actiever had kunnen reageren. Klager had echter ook wat duidelijker om hulp kunnen vragen. Klager vroeg pas maanden later aan de huisarts of hij psychologische hulp kon krijgen. Hij werd toen direct door de huisarts verwezen naar de psycholoog. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Referentie: 20230125
Categorieën: Bejegening/communicatie | Verwijzing

Ouder is ontevreden over de behandeling van haar zoon

Luchtwegklachten goed onderzocht

Klaagster was met haar zoon al meerdere malen naar de huisartsenpraktijk geweest. Hij had luchtwegklachten. Haar zoon werd telkens goed onderzocht en kreeg zo nodig medicatie voorgeschreven. Op 4 augustus 2021 had haar zoon net sinds 2 dagen antibiotica gekregen. De kuur was nog niet afgemaakt. De huisarts nam voor overleg contact op met de kinderarts. Klaagster kreeg het advies om bij een hoestbui extra pufjes te geven. Ook werd er een ontstekingsremmer voorgeschreven. Klaagster wilde met haar zoon naar het buitenland vliegen. Volgens de huisarts was dit op eigen risico. De commissie is van oordeel dat de huisarts op 4 augustus 2021 goed heeft gehandeld en acht dit klachtonderdeel ongegrond.

De huisarts hoefde haar excuses niet aan te bieden

Klaagster had een klacht ingediend na de gebeurtenis op 4 augustus 2021. Zij had excuses verwacht van de huisarts. De commissie is van oordeel dat er geen reden was voor de huisarts om excuses aan te bieden. De huisarts had goed gehandeld. Ook hoefde de huisarts naar het oordeel van de commissie niet terug te komen op de door klaagster ingediende klacht. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

De assistente heeft goed gehandeld

Klaagster vroeg om een afspraak op de praktijk voor haar zoon. Hij had een brandwond. Klaagster had geen verband meer in huis om de wond te verbinden. De assistente vroeg aan klaagster om een foto van de brandwond te maken. De huisarts kon zo de brandwond op afstand beoordelen. Op aandringen van klaagster mocht zij met haar zoon toch naar de praktijk komen. De wond werd beoordeeld door de assistente en de huisarts in opleiding en de assistente. De commissie oordeelt dat de assistente zorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft klaagster gevraagd naar tekenen van een infectie. Toen die er niet waren, vroeg zij klaagster een foto te maken voor een beoordeling door de huisarts. Klaagster drong aan op een afspraak op de praktijk. Zij kreeg alsnog een afspraak om naar de praktijk te komen. Daar is de wond bekeken en opnieuw verbonden. De commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Datum uitspraak: 17-01-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Referentie: 20230083
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Intake/triage

Geen aanwijzingen voor onderzoek of verwijzing naar specialist

De moeder van klager was bekend met nierproblemen. Klager vindt dat de huisarts haar beter had moeten controleren. De commissie is van oordeel dat klagers moeder volgens de NHG-Richtlijn nierschade, is gecontroleerd. Er waren geen aanwijzingen dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Ook niet dat zij naar de specialist verwezen had moeten worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onderzoek na valincidenten niet nodig

Klager vindt dat de huisarts onderzoek had moeten doen nadat zijn moeder (88 jaar) meerdere malen was gevallen. Volgens de huisarts had dit te maken met de verdere achteruitgang van zijn moeder. De moeder van klager had tegen de huisarts gezegd dat zij niet meer naar het ziekenhuis wilde voor onderzoek of behandeling. De commissie is van oordeel dat de huisarts voldoende reden had om geen nader onderzoek te doen of om klagers moeder te verwijzen naar de specialist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onduidelijkheid over reden van overlijden

Klager vindt dat de huisarts onduidelijk is geweest over de reden van overlijden van zijn moeder. Er is geen onderzoek na overlijden geweest (obductie). De exacte reden van overlijden is dan niet bekend. De huisarts heeft aan klager uitgelegd waaraan zijn moeder ‘waarschijnlijk’ is overleden. De commissie is van oordeel dat dit voldoende is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Referentie: 20230166
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Geen sprake van te laat handelen

Klaagster verwijt de huisarts dat zij onvruchtbaar is geworden vanwege te laat en fout medisch handelen.

Uit het medisch dossier van klaagster blijkt dat toen klaagster verzocht om een SOA-test in verband met een verkrachting een aantal maanden daarvoor, deze is uitgevoerd. Dit had niet eerder gekund, omdat de huisarts niet eerder wist van de verkrachting. De huisarts heeft klaagster daarna verwezen voor een gynaecologische echo en naar een gynaecoloog. Daarmee heeft zij de gynaecologische zorg voor klaagster overgedragen.

Niet is vastgesteld dat klaagster onvruchtbaar is geworden door te laat en fout medisch handelen door de huisarts. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2024
Datum publicatie: 30-04-2024
Referentie: 20230113
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Onjuist advies na val van trap

Klager is van de trap gevallen en had pijn aan beide enkels. Hij vindt dat een foto gemaakt had moeten worden en dat ook zijn rechterenkel onderzocht had moeten worden. Klager is maanden later naar zijn eigen huisarts gegaan, waar bleek dat beide enkels gebroken waren.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klager gegrond is. Klager kon tijdens het consult op de huisartsenpost geen vier stappen zetten. Kan dat wel, is een breuk volgens de richtlijnen onwaarschijnlijk. Dat ook de rechterenkel onderzocht is, blijkt niet uit het medisch dossier, zodat de commissie daar niet van uit kan gaan. Ook het "vangnetadvies" is niet duidelijk genoeg. Als besloten wordt tot afwachten, moet duidelijk aangegeven worden wanneer iemand terug moet komen. Als de enkel belasten na een paar dagen nog steeds niet mogelijk is. Een vangnetadvies waarin gesteld wordt: “Indien geen verbetering contact eigen HA en evt foto maken” is daarmee naar het oordeel van de commissie onvoldoende in tijd bepaald.

Er wordt een schadevergoeding van € 3.795,00 toegewezen, omdat er een vertraging is ontstaan van zeven maanden, sprake was van een langer herstel en een operatie die anders niet nodig was geweest.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

Niet gehoord en serieus genomen

Klaagster heeft zich tijdens een consult wegens eczeemklachten niet gehoord gevoeld en niet serieus genomen. De klacht van klaagster is gegrond. Medisch gezien is er juist gehandeld. De huisarts had zich echter professioneler op moeten stellen en zich moeten inspannen om de arts-patiëntrelatie te herstellen. Dat er in de ogen van de huisarts sprake was van een kleine medische aandoening, miskent de beleving van klaagster. Ook dan is het belangrijk dat de patiënt zich gehoord voelt.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230124
Categorieën: Bejegening/communicatie

Coldspray geen juiste verdoving bij perianaal abces

Klager vindt dat er op de huisartsenpost sprake is geweest van onjuist handelen. De huisarts heeft een perianaal abces heeft geopend, is daarbij ‘doorgeschoten’ naar onderliggend weefsel met blijvende pijnklachten als gevolg vindt klager. Ook was de verdovingsmethode met coldspray niet juist.

Uit het medisch dossier blijkt dat de huisarts uitging van een perianaal abces. Dat maakt dat de huisarts klager volgens de richtlijnen had moeten verwijzen naar een chirurg, tenzij hij zichzelf bevoegd en bekwaam achtte én kon zorgen voor een adequate verdoving. Dit, omdat er mogelijk ook sprake kan zijn van fisteling. Dat de huisarts zich bekwaam achtte is naar het oordeel van de commissie niet vast te stellen. Daarbij is een verdoving met een coldspray geen verdoving zoals in de richtlijnen is beschreven. Er had sprake moeten zijn van een regionale verdoving dan wel narcose.

Klager heeft een schadevergoeding gevorderd van € 13.320,18. Er wordt € 250,00 aan immateriële schadevergoeding toegewezen. Indien klager verwezen zou zijn naar een chirurg, dan zou hij zijn geopereerd en zou er waarschijnlijk een grotere en diepere incisie zijn gemaakt, met het oog op mogelijke fisteling. Ook is niet vastgesteld dat de blijvende pijnklachten van klager zijn veroorzaakt door de incisie die de huisarts maakte. Wel was de verdoving niet juist. Dat heeft gezorgd voor onrust en onnodige pijn. Daarvoor vindt de commissie een immateriële schadevergoeding van € 250,00 passend.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230164
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Juist en op tijd behandeld op de huisartsenpost

Klager vindt dat hij direct een consult had moeten krijgen op de huisartsenpost en dat hij niet juist behandeld is.

De klachten van klager worden ongegrond verklaard. De huisarts op de huisartsenpost heeft oogonderzoek gedaan volgens de geldende richtlijnen. Ook is een duidelijk “vangnetadvies” gegeven, hem is goed uitgelegd dat hij de volgende dag terug moest komen als er nog steeds sprake was van pijn. Klager is echter pas drie dagen later opnieuw naar een huisarts gegaan.

Klagers verwijt dat hij niet met spoed een consult kreeg omdat gedacht werd dat hij onder invloed was is ook ongegrond. Klager kwam zelf pas uren later ná de aanvankelijk gemaakte afspraak. Hij is toch binnen een half uur na binnenkomst gezien, hetgeen past binnen de toegekende urgentiecode. Patiënten worden bij een huisartsenpost gezien op basis van urgentie en het kan dus zijn dat er gewacht moet worden. Het kan ook zijn dat mensen die later binnenkomen eerder gezien worden omdat er sprake is van een spoedeisende situatie. Op basis van de verrichte triage was er geen sprake van een dermate urgente situatie dat klager direct gezien moest worden.

Datum uitspraak: 14-03-2024
Datum publicatie: 04-04-2024
Referentie: 20230061
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage

Aanmelding bij de crisisdienst

Klager verwijt de huisarts dat zij hem zonder toestemming heeft aangemeld voor psychische zorg. Volgens klager heeft hij hierdoor een hersenbloeding gekregen.

Klager is niet aangemeld voor psychische zorg, zoals hij stelt, maar de huisarts heeft overlegd met de crisisdienst. Na dat overleg heeft de crisisdienst besloten klager te gaan beoordelen. Het is aan de crisisdienst om in te schatten welke actie nodig was, zij zijn daarvoor de deskundigen.

Uit het medisch dossier blijkt dat klager vaak belde, aangaf suïcidaal te zijn en ook aankondigde anderen in gevaar te gaan brengen. Verweerster heeft op grond van de geldende richtlijnen de afweging gemaakt dat er bij klager sprake was van gevaar voor zichzelf dan wel voor anderen en heeft om die reden overleg gevoerd met de crisisdienst. Het behoort tot verweersters zorgplicht deskundige hulp in te schakelen indien zij vreest voor het leven van een patiënt dan wel van anderen. Dat eerst geprobeerd wordt hier toestemming voor te verkrijgen is wel van belang. Of dit gebeurd is blijkt niet uit het journaal. De commissie acht dit echter onvoldoende om de klacht van klager gegrond te verklaren, omdat aannemelijk is geworden dat klager gevaarlijke uitlatingen deed en geen hulp op andere wijze, zoals behandeling, wilde accepteren.

De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 12-03-2024
Datum publicatie: 04-04-2024
Referentie: 20230103
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20230020 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Niet verwezen na verhoogde PSA-waarde

Bij klager is in 2019 een PSA-waarde van 5,6 geconstateerd. Op grond van de geldende richtlijnen had klager verwezen moeten worden naar een uroloog, dat is niet gebeurd. De huisarts erkent dat ook. Indien een dergelijke waarde bepaald wordt, dient ook actie te worden ondernomen bij een afwijkende uitslag. Dat is niet gebeurd. De klacht van klager is daarmee gegrond.

Er is een tussenuitspraak gewezen, klager is in de gelegenheid gesteld de door hem gevorderde schadevergoeding beter te onderbouwen. Nadien is een schikking getroffen. De commissie heeft daarom geen uitspraak over de schadevergoeding gedaan.

Datum uitspraak: 10-10-2023
Datum publicatie: 07-03-2024
Referentie: 20230020
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Huisarts hoeft niet aan de telefoon te komen

Klager vindt dat de huisarts aan de telefoon moest komen. De huisarts dacht echter dat klager zou komen voor een consult op de praktijk. Waardoor het misverstand is ontstaan is niet meer vast te stellen.
Uit het medisch dossier blijkt dat aan klager is aangeboden dat hij alsnog naar de praktijk kon komen voor een consult. Klager heeft niet aangetoond dat hem geen consult is aangeboden. Naar het oordeel van de commissie hoefde de huisarts klager niet telefonisch te woord te staan. Klagers klachten zijn telefonisch ook niet te beoordelen, omdat daar een bloeddrukmeting voor nodig is. Dat verweerder klagers vragen niet telefonisch wilde afdoen, is terecht naar het oordeel van de commissie. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230056
Categorieën: Intake/triage

Niet direct verwezen naar neuroloog

Klaagster verwijt verweerder dat haar moeder niet direct een consult kreeg nadat er sprake was van uitvalsverschijnselen.

De commissie is van oordeel dat de huisarts te laat in actie is gekomen. Op dinsdag werd aangegeven dat er sprake was van uitvalsverschijnselen aan de linkerkant. Pas op vrijdag, na aandringen, vindt een huisbezoek plaats. Vervolgens wordt pas de maandag erna overlegd met de neuroloog, die moeder diezelfde dag nog wil zien. Er werd toen vastgesteld dat er sprake was van een hersenstaminfarct. Op grond van de richtlijnen dient er echter bij neurologische uitvalsverschijnselen een ambulance gebeld te worden/er binnen 24 uur overleg te zijn met de neuroloog. De klacht van klaagster is gegrond.

De commissie heeft klaagster in de gelegenheid gesteld de gevorderde schadevergoeding te onderbouwen, waarna een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Er is op de zitting een schikking getroffen.

Datum uitspraak: 04-01-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230044
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Aan oudere man geen hulp verleend na val

Klager vindt dat de huisarts in zijn zorgplicht tekort is geschoten door geen hulp te bieden nadat hij is gevallen op straat. Klager is 85 en geen patiënt in de praktijk van verweerder.

De commissie verklaart de klacht van klager gegrond en is van mening dat verweerder tekortgeschoten is in zijn zorgplicht.

Klager vordert een schadevergoeding van € 1.000,00. Deze is echter niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 06-02-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230088
Categorieën: Bejegening/communicatie

Gemiste diagnose ziekte van Crohn?

Klaagster verwijt de huisarts dat zij de klachten van klaagster jarenlang niet serieus heeft genomen en de diagnose ziekte van Crohn heeft gemist.
Uit het medisch dossier volgt niet dat klaagster jarenlang niet serieus is genomen door de huisarts. De huisarts heeft klaagster nooit gezien in verband met maag/darmklachten. Met een collega huisarts heeft één keer een consult plaatsgevonden over maag/darmklachten. Er zijn toen adviezen gegeven en klaagster is niet meer terug gekomen met dergelijke klachten. Het medisch dossier is doorslaggevend, de klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230075
Categorieën: Diagnose | Medisch dossier

Huisarts verwijdert verdacht plekje in het gezicht (Tussenuitspraak)

Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar niet heeft verwezen naar een dermatoloog. Verweerster heeft een plekje in het gezicht van klaagster niet zorgvuldig behandeld. Klaagster vindt dat zij daardoor een verminking heeft.
De klacht van klaagster is gegrond.
Op grond van de NHG Standaard Verdachte Huidafwijkingen (het stroomschema) moet er verwezen worden als er een verdenking is op een basaalcelcarcinoom als deze zich in de H-zone van het gezicht bevindt. De H-zone is de zone in het gezicht in de vorm van een H. Dat betekent dat de huisarts klaagster had moeten verwijzen en niet zelf de aandoening had mogen verwijderen.
Er wordt nog geen uitspraak gedaan over de gevorderde schadevergoeding, klaagster mag dit eerst beter onderbouwen.

Datum uitspraak: 04-10-2023
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230033
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Schadevergoeding na verwijderen plekje in het gezicht (Einduitspraak)

Klaagster heeft € 25.000,00 gevorderd aan schadevergoeding. De commissie wijst een bedrag van € 4.797,95 toe, waaronder een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00. Meegewogen is daarin het grote belang dat klaagster hecht aan haar uiterlijk en dat zij een hersteloperatie heeft moeten ondergaan.

Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230033
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

Te laat verwezen naar het ziekenhuis/contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht/het dossier onvoldoende bijgehouden

Van de 10 klachtonderdelen die klager heeft ingediend bij de geschillencommissie, zijn er drie gegrond verklaard.

Te laat verwezen naar het ziekenhuis
Klager had last van een branderig gevoel bij het plassen en buikpijn. De huisarts deed een urine onderzoek en stelde de diagnose urineweginfectie. De commissie is van oordeel dat de huisarts op basis van de NHG-standaard Urineweginfecties, niet de diagnose urineweginfectie had mogen stellen. Hij had een uitvoeriger onderzoek moeten doen. De leeftijd van klager en dat er bloed bij de urine zat, waren al voldoende reden voor een uitgebreider onderzoek. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. De commissie merkt hierbij wel op dat met een eerdere verwijzing naar het ziekenhuis, de darmkanker en uitzaaiingen niet voorkomen hadden kunnen worden.

Contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht
Klager heeft een klacht ingediend bij de praktijk. Hij was ontevreden over de gang van zaken. De huisarts heeft de contacten hierover als consult in rekening gebracht bij de zorgverzekeraar van klager. De commissie is van oordeel dat dit niet had mogen gebeuren. Alleen contacten die met de zorg te maken hebben, mogen in rekening worden gebracht. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Het dossier onvoldoende bijgehouden
De commissie oordeelt dat de huisarts zijn dossier niet goed heeft bijgehouden. Een goed bijgehouden dossier is wettelijk verplicht en is noodzakelijk voor een goede zorgverlening. Daarbij moet de huisarts verantwoording kunnen afleggen over zijn handelen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

De overige 7 klachten: ten onrechte voorschrijven van een herhaalrecept voor antibiotica, niets gedaan met melding rectaal bloedverlies, geen ambulance besteld, onvoldoende overleg, onvoldoende nazorg en klachten over de interne klachtenprocedure, zijn ongegrond verklaard.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 gevraagd. Klager vindt dat hij niet op tijd is verwezen naar het ziekenhuis en dat hij daardoor zieker is geworden. Ook dat hij als gevolg hiervan zijn werk niet meer kan uitvoeren. Dat acht de commissie niet bewezen. Wel is de commissie van oordeel dat klager het vertrouwen in de zorg kwijt is geraakt omdat hij zich niet gehoord heeft gevoeld. Op basis van redelijkheid en billijkheid wordt klager een immateriële schadevergoeding van € 500,00 toegewezen.

Datum uitspraak: 23-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230051
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier | Organisatorisch

Voldoende onderzoek en vangnetadvies door huisarts

Klager klaagt als echtgenoot van de patiënt. Hij vindt dat de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost naar de familie had moeten luisteren. In de avonduren nam de zoon van de patiënt contact op met de huisartsenpost. De patiënt voelde zich al een paar dagen niet lekker. De afgelopen 2 dagen hield zij niets binnen en was afwezig. In het verleden had de patiënt een ernstig natriumtekort (hyponatriëmie) gehad. Als gevolg hiervan werd zij opgenomen op de IC afdeling. De patiënt werd uitgenodigd op de huisartsenpost. Zij werd uitgebreid onderzocht door de dienstdoende huisarts. Ook werd er neurologisch onderzoek gedaan. Er was geen sprake van neurologische uitval. Er werd een (voorlopige) diagnose ‘buikgriep’ gesteld. Daarnaast kreeg de patiënt het advies om bij verslechtering of nieuwe bijkomende klachten, opnieuw contact op te nemen met de huisartsenpost. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. Zij verklaart de klacht ongegrond. De patiënt/familie heeft zich pas 2 dagen later weer gemeld bij de huisartsenpost. De commissie oordeelt dat er toen wel aanvullend onderzoek nodig. De patiënt werd verwezen naar het ziekenhuis.

De commissie wijst de schadevergoeding af nu de klacht van klager ongegrond is verklaard.

Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Te late afspraak (tussenuitspraak)

Voor klachten van uitval was voor klaagster een ambulance gebeld. Er bleek toen ook sprake van een zeer hoge bloeddruk. De huisarts maakte een afspraak voor drie dagen later.

Klaagster belde op de dag van de afspraak op de spoedlijn. Zij had opnieuw klachten en het lukte haar niet om op de afspraak te komen. De huisarts zegt dan de volgende dag op huisbezoek te komen. Klaagster heeft in de avond echter de huisartsenpost gebeld, waarna klaagster in het ziekenhuis wordt opgenomen. Zij blijkt dan een CVA (beroerte) te hebben gehad.

De commissie is van oordeel dat de huisarts niet had mogen wachten met het maken van een afspraak voor drie dagen later. Toen klaagster drie dagen later zei niet naar de afspraak te kunnen komen, had de huisarts diezelfde dag een huisbezoek moeten afleggen. De klacht van klaagster is gegrond.

Klaagster heeft € 25.000,00 aan schadevergoeding gevorderd. De commissie beslist hier nog niet over, maar vraagt aan klaagster om deze schade eerst beter te onderbouwen. Ook raadt de commissie klaagster aan om juridisch advies te vragen bij het onderbouwen van de schadevergoeding.

Datum uitspraak: 11-07-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20220138
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch | Intake/triage

Schadevergoeding wordt afgewezen (zie eerdere tussenuitspraak)

Schadevergoeding wordt afgewezen

De huisarts had klaagster moeten zien omdat er sprake was van een zeer hoge bloeddruk met fysieke klachten.

Klaagster moet echter bewijzen dat er een (causaal) verband bestaat tussen de gemaakte fout van de huisarts en het ontstaan van de beroerte. Dat is klaagster niet gelukt. Klaagster heeft niet bewezen dat zij geen beroerte (of een minder erge) zou hebben gekregen als de huisarts haar eerder had gezien. De commissie wijst de schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 15-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20220138
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose

Afspraken afgezegd?

Klager verwijt de huisarts dat zij geplande afspraken met de praktijkondersteuner GGZ heeft afgezegd en dat zij vond dat klager een andere huisarts moest zoeken.

Uit het medisch dossier blijkt dat met klager besproken is dat de problemen van klager te ingewikkeld waren voor de praktijkondersteuner. Een verwijzing naar een specialist zou beter zijn voor hem. Er zijn geen afspraken afgezegd. Er is juist een plan gemaakt met als doel een verwijzing. Ook is niet gezegd dat klager een andere huisarts moest zoeken, hij is zelf naar een andere huisarts gegaan. De klacht van klager is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230009
Categorieën: Verwijzing | Beëindiging arts - patiëntrelatie

Niet serieus genomen?

Niet serieus genomen?

Klager verwijt de huisarts dat hij zijn klachten niet serieus heeft genomen omdat de huisarts bij alle lichamelijke klachten dacht dat er een psychische oorzaak was. Dit, omdat klager een vluchteling is die veel heeft meegemaakt.

Uit het medisch dossier blijkt dat er in 2021 47 consulten waren, waarbij ook klagers lichamelijke klachten zijn onderzocht. Hij is ook verwezen naar verschillende specialisten. De huisarts moet wel beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en regie voeren dat niet alles door elkaar gaat lopen. De commissie is van oordeel dat de huisarts dit zo goed mogelijk heeft gedaan. Daarbij werden ook de lichamelijke klachten van klager onderzocht. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230010
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier

Informatie in verwijsbrief niet van belang voor de behandeling

De huisarts heeft in een verwijsbrief meer informatie uit het medisch dossier meegestuurd dan nodig was. Bij de diagnose PTSS (Posttraumatische stressstoornis) stond informatie over de daders vermeld. Klaagster had geen toestemming gegeven om deze informatie te delen. In de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’, staat dat in een verwijsbrief alleen die informatie mag worden meegestuurd, die belangrijk is voor de behandeling. De commissie is van oordeel dat de huisarts dit niet zorgvuldig heeft gedaan en acht dit klachtonderdeel gegrond.

De commissie begrijpt dat het meesturen van deze informatie gevolgen heeft gehad voor klaagster. De commissie wijst daarom een immateriële schadevergoeding (smartengeld) toe op basis van redelijkheid en billijkheid van € 1000,00.

De commissie kan niet oordelen over de inhoud en wijze waarop een gesprek is gevoerd

Volgens klaagster had de assistente van de huisarts tegen haar had geroepen: “O die ken ik, die heeft borderline”. De assistente heeft deze informatie uit het dossier van klaagster gehaald. Als de assistente dit zo heeft gezegd, vindt de commissie dit niet juist. Maar de commissie kan niet met zekerheid vaststellen dát het ook is gezegd. Zij is geen getuige geweest van dit gesprek. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Niet duidelijk is of de verwarring van achternamen ook heeft plaatsgevonden

Klaagster zegt dat haar medisch dossier is verwisseld met dat van haar schoonzus omdat zij dezelfde achternaam dragen. Klaagster kan echter niet aantonen dat de verwisseling van de achternamen ook heeft plaatsgevonden. De commissie acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond.

Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230087
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

Verkeerde antibiotica voorgeschreven?

Klaagster ging naar de huisartsenpost. Daar werd een oorontsteking vastgesteld en er werd antibiotica voorgeschreven: ciprofloxacine. Klaagster vindt dat deze diagnose onjuist is. De commissie vindt dat niet. Klaagster werd zieker voor de antibiotica kon gaan werken.
Klaagster vindt ook dat de verkeerde soort antibiotica is voorgeschreven waardoor zij zieker werd. Het klopt dat amoxicilline het middel is dat op grond van de richtlijnen voorgeschreven moet worden. In die zin is de klacht van klaagster gegrond. Ciprofloxacine is niet het middel van eerste keuze, maar ook een breedwerkend middel, waardoor het niet zo is dat klaagster daardoor zieker is geworden.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230049
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

Huisarts niet verantwoordelijk voor advies assistente: hij was die dag niet aanwezig

Klaagster verwijt de huisarts dat haar moeder geen consult kreeg voor een bult in de lies. Drie dagen later bleek zij een een gecompliceerde beklemde liesbreuk te hebben.
De assistente van de huisarts heeft gezegd dat het niet dringend was en dat de patiënt een afspraak kon maken als zij zich beter voelde, dan zou een echo gemaakt worden. Haar werd ook geadviseerd weer contact op te nemen als de klachten erger werden.
Klaagster is niet ontvankelijk in haar klacht, omdat de aangeklaagde huisarts de dag dat de assistente het advies gaf, niet aanwezig was op de praktijk. Een andere huisarts heeft het advies dat de assistente gaf goedgekeurd. Daarmee was die andere huisarts verantwoordelijk voor het gegeven advies door de assistente.
De commissie zegt nog wel dat het gebruikelijk is om bij een liesbreuk eerst af te wachten. Pas bij erger wordende pijn wordt opnieuw beoordeeld.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230066
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Niet ontvankelijk

Apotheker informeert de patiënt bij leveringsproblemen medicijnen

Klager verwijt de huisarts dat zonder overleg en toestemming klagers bloeddrukmedicatie is veranderd.

De huisarts heeft uitgelegd dat het steeds vaker voorkomt dat er leveringsproblemen zijn met medicatie. De medicijnen die een patiënt heeft zijn dan niet leverbaar en moeten vervangen worden door andere medicatie. De huisarts heeft daarom de afspraak gemaakt dat de apotheker vertelt welke medicatie niet leverbaar is. De huisarts beslist dan waardoor dit vervangen moet worden. De apotheker informeert daarna de patiënt. Daarmee delegeert de huisarts aan de apotheker. Dit is naar het oordeel van de commissie een toegestane werkwijze. Het is wel aan te bevelen om de patiënten vooraf te informeren over deze werkwijze.

Datum uitspraak: 14-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230055
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen

Klager is ontvankelijk in zijn klachten

Een beroep op niet ontvankelijkheid wordt afgewezen door de commissie. De redenen waarom een geschil niet ontvankelijk is, staan vermeld in geschillenreglement van skge. Deze redenen zijn hier niet van toepassing.

De commissie wijst de klachten van klager af omdat ze niet zijn onderbouwd

Klager heeft verwijsbrieven bij de huisarts opgevraagd. Hij zegt dat hij niet alle verwijsbrieven heeft ontvangen. De verwijsbrieven die hij wel heeft gehad, zijn niet compleet. De commissie is van oordeel dat klager had moeten aantonen welke brieven hij mist en/of niet compleet zijn. De commissie kan nu niet beoordelen of klager de (complete) brieven niet heeft gehad. De commissie acht de klacht ongegrond.

Klager is naar de praktijk gegaan om kopieën van zijn verwijsbrieven op te halen. De huisarts had dit bezoek aan de praktijk in rekening gebracht. Hij heeft de rekening vervolgens teruggedraaid. Klager zegt dat hij hier geen bewijs van heeft ontvangen. Klager heeft zijn klacht niet met bewijs onderbouwd. De commissie is van oordeel dat de klacht daarom ongegrond is.

Datum uitspraak: 04-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230099
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier | Niet ontvankelijk

Meerdere klachten bespreken tijdens één consult

Klager heeft meerdere klachtonderdelen ingediend. Ze zijn alle 3 ongegrond verklaard.

Klager vindt dat de huisarts hem niet serieus heeft genomen. Klager kwam voor een bloeddrukcontrole. De bloeddruk is gemeten. Ook zijn klachten met betrekking tot hoesten, loopneus en kortademigheid onderzocht. Daarnaast is er ook nog slaapmedicatie voorgeschreven. Daarmee zijn drie verschillende klachten tijdens één consult besproken. In de regel wordt er tijdens een consult bij een huisarts één klacht besproken. Zijn er meerdere klachten, dan kan dat aangegeven worden bij het maken van de afspraak en kan er extra tijd ingepland worden. Dat de huisarts vroeg een nieuwe afspraak te maken voor een verdere uitleg van laboratoriumuitslagen, vindt de commissie terecht.

Klager vindt ook dat het medisch dossier van slechte kwaliteit is. De commissie oordeelt dat het dossier inderdaad niet zo uitgebreid is, maar vindt het niet onvoldoende.

Ook vindt klager dat de huisarts geen kritiek verdraagt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond het bij dergelijke klachten het woord van de een tegen de ander is, waar de commissie niet bij was. De feiten kunnen dan niet worden vastgesteld.

Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230074
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

Verwezen voor verkeerde been?

Klaagster vindt dat de huisarts een onjuiste verwijzing heeft gemaakt, hierdoor is zij in het ziekenhuis onderzocht aan haar linkerbeen, terwijl zij klachten had aan haar rechterbeen. Klaagster vindt daarom dat verweerder de rekening voor deze onderzoekskosten moet betalen.

In de verwijzing staat: "Geachte collega, graag uw verdere diagnostiek Reden + context verwijzing ivm spataderen." De verwijzing is daarmee niet slechts voor het linkerbeen, maar voor spataderen in het algemeen. Dat een deel van het medisch dossier bij de verwijzing is meegestuurd waarin staat dat er klachten in “voornamelijk het linkerbeen,” zijn, maakt dit niet anders.

Ook had klaagster tijdens het onderzoek in het ziekenhuis zelf kunnen aangeven dat het ging om haar rechterbeen. Welk onderzoek wordt uitgevoerd is aan de specialist, niet aan de huisarts. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230080
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Klager is pas na vier maanden teruggegaan naar de huisarts

Klager was door een collega huisarts voor pijn in zijn rug verwezen naar de fysiotherapeut. De klachten gingen niet weg. Er kwamen nieuwe klachten bij. De fysiotherapeut verwees klager terug naar de huisarts. Hij had nu ook pijn in zijn rechter bovenbuik en in zijn nek- en schouders. Klager maakte opnieuw een afspraak bij de huisarts. Klager vindt dat de huisarts hem op dat moment beter had moeten onderzoeken. Dan was de diagnose eerder gesteld. Ook had hij meer kans gehad op een betere behandeling.

De commissie heeft het medisch dossier bestudeerd. De commissie is van oordeel dat de huisarts klager goed heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek stelde de huisarts de – voorlopige – diagnose ‘klachten van de spieren’. De commissie begrijpt dat de huisarts klager heeft terugverwezen naar de fysiotherapeut. De huisarts had klager het advies gegeven om terug te komen als de klachten niet overgingen. Dit noteerde zij in het medisch dossier van klager. Klager zegt dat de huisarts dit niet zo tegen hem heeft gezegd. Klager heeft dit echter niet aangetoond. De commissie gaat uit van wat er in het medisch dossier staat genoteerd.

Klager is pas 4 maanden later teruggegaan naar de huisarts. De commissie is van oordeel dat er toen voldoende reden was voor een uitgebreider onderzoek. Klager werd naar het ziekenhuis verwezen. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie acht de klacht ongegrond.

De schadevergoeding die klager had ingediend wordt afgewezen omdat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230071
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Zorgaanbieder reageert niet op de klacht. De klacht wordt gegrond verklaard

De mentor van de patiënt dient de klacht in. De patiënt is gevallen. Vanwege haar verstandelijke beperking geeft zij niet goed aan of zij pijn heeft. Er wordt contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Zij sturen een verpleegkundig specialist in plaats van een huisarts. Deze verpleegkundig specialist klopt met een hamertje door de broek van de patiënt heen op haar knie en enkel en stelt vast dat er niets aan de hand is. Die avond zwelt de knie op. Na overleg met de huisartsenpost wordt de patiënt naar de spoedeisende hulp gestuurd. Uit onderzoek blijkt dat de knie is gebroken.

De zorgaanbieder is manager/eigenaar van de huisartsenpraktijk. Bij herhaling wordt aan haar gevraagd om te reageren op de klacht. De zorgaanbieder reageert niet. De klacht wordt daarom door de commissie gegrond verklaard. De commissie oordeelt dat de verpleegkundige specialist de knie van de patiënt niet goed heeft onderzocht. De zorgaanbieder moet een schadevergoeding van € 150,00 aan smartengeld betalen.

Datum uitspraak: 23-08-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230041
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Diagnose

Onvoldoende onderbouwing

Klaagster vindt dat de overdracht naar een nieuwe huisarts niet goed is gegaan en dat de huisarts haar niet serieus heeft genomen.

Klaagster is 20 keer op het spreekuur geweest. Ook zijn er telefonische consulten geweest en is zij door verschillende specialisten gezien. Klaagster heeft niet aangegeven dat dit niet klopt. Zij heeft haar verwijten te algemeen opgeschreven, zonder te verwijzen naar bijvoorbeeld data. Daarmee heeft klaagster naar het oordeel van de commissie haar klachten niet genoeg onderbouwd. De commissie kan daarom niet vaststellen of het klopt wat klaagster stelt en verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 28-09-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230018
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Bejegening/communicatie

Gemiste diagnose tuberculose?

Klager is een asielzoeker en verblijft in een asielzoekerscentrum. Verweerder is de organisatie die de huisartsenzorg levert.

Klager vindt dat zijn hoestklachten niet serieus zijn genomen. Daardoor is de diagnose tuberculose (TBC) gemist en zijn anderen ook ziek geworden.

Volgens verweerder is klager bij aankomst in Nederland is gecontroleerd op TBC. Klager heeft niet gezegd dat dit niet klopt. De huisartsen van verweerder hoefden daarom niet direct te denken aan TBC maar konden de richtlijnen bij hoesten toepassen. Volgens die richtlijnen kan hoesten wel twee tot zes weken aanhouden. Daarom kon eerst worden afgewacht. Toen klager bleef hoesten werd gedacht aan een longontsteking. Klager reageerde toen goed op antibiotica, waardoor deze diagnose waarschijnlijk was. Dat later toch sprake bleek te zijn van TBC is volgens de commissie niet verwijtbaar. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-09-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230031
Categorieën: Diagnose

Vernietiging van het medisch dossier

Een patiënt heeft recht op vernietiging van het medisch dossier. Dit staat in het Burgerlijk Wetboek in artikel 7:455. Er zijn wel uitzonderingen, maar die waren hier niet van toepassing.

Het medisch dossier is heel belangrijk voor artsen om goede zorg te kunnen verlenen. Na veel contact tussen klaagster en de huisarts is besloten de informatie over en allergie voor doxycycline wel in het dossier te bewaren. Alle andere informatie is vernietigd. Het verwijderen en opnieuw inrichten heeft niet langer geduurd dan nodig, omdat dit heel zorgvuldig moet gebeuren. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 01-11-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230045
Categorieën: Medisch dossier

Huisarts had een afspraak moeten regelen

Klaagster belde op vrijdag even voor 17.00 uur naar de huisartsenpraktijk. Haar zoon had sinds maandag last van buikpijn. Op maandag had zij ook al gebeld naar de praktijk. Nu had hij ook last van hoofdpijn, gaf over en had pijn bij het zijn kin naar zijn borst brengen. Klaagster wilde dat haar zoon werd onderzocht. De assistente overlegde met de huisarts. Deze belde na de afronding van haar werkzaamheden om ongeveer 18.15 uur naar klaagster. Klaagster nam de telefoon niet op. De huisarts nam zich voor om vanuit huis opnieuw in te loggen en te bellen. Bij het inloggen zag zij dat klaagster met haar zoon naar de huisartsenpost was gegaan.
De commissie is van oordeel dat de huisarts direct nadat zij de informatie van de assistente had ontvangen, een afspraak had moeten regelen. Zij had of zelf de patiënt moeten uitnodigen op de praktijk of zij had hem in moeten sturen naar de huisartsenpost. De huisarts wist dat klaagster die maandag al had gebeld voor haar zoon. Naar het oordeel van de commissie had zij een verband moeten leggen met de klachten van maandag en de klachten waarmee klaagster nu had gebeld.

Assistente had moeten controleren of ouders de uitleg hadden begrepen

De huisarts is als praktijkhouder verantwoordelijk voor het handelen van de assistenten. Op de hoorzitting is het de commissie duidelijk geworden dat de ouders de uitleg van de assistente op de maandag niet goed hebben begrepen. Omgekeerd heeft de assistente ook niet goed begrepen wat de ouders tegen haar hebben gezegd. De commissie is van oordeel dat van een professional mag worden verwacht dat zij controleert of de ander de uitleg ook heeft begrepen. Dat heeft de assistente in dit geval niet gedaan. Ook heeft zij die maandagmiddag niet aan de ouders gevraagd of de klachten nog hetzelfde waren. De huisarts had de assistente naar het oordeel van de commissie hierin beter moeten begeleiden.
De commissie acht de klacht gegrond en wijst een immateriële schadevergoeding (smartengeld) toe van € 1000,00. Ook moet de huisarts het griffierecht van € 125,00 terugbetalen.

Zie uitspraak 20230027.

Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230026
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Bejegening/communicatie

Huisarts mocht afgaan op informatie van assistente

Klaagster belde maandagochtend vroeg met de huisartsenpraktijk. Haar zoon was ziek. Hij had buikpijn, diarree en moest overgeven. Koorts had hij niet en verder was hij alert. Volgens de triagewijzer had de zoon van klaagster buikgriep. De assistente gaf advies. Als het niet overging of erger werd, kon klaagster opnieuw contact opnemen. En omdat klaagster ongerust was, zou de assistente ook nog even overleggen met de huisarts. Daarover zou zij klaagster terugbellen.

De assistente had om 14.00 uur nog niet teruggebeld. De vader belde met de spoedlijn. Hij werd verzocht om niet daarvoor de spoedlijn te gebruiken en de receptielijn te bellen. Op hetzelfde moment werd klaagster door een andere assistente gebeld. De assistente legde uit dat de huisarts het niet nodig vond om de patiënt te zien. De assistente herhaalde het eerder gegeven advies.

De commissie is van oordeel dat de huisarts mocht afgaan op de informatie die zij van de assistente had gekregen en wat erin het journaal was genoteerd. Er was geen spoed of een reden voor een afspraak op het spreekuur. Dat de ouders die middag hadden gebeld en opnieuw hadden gevraagd om een afspraak, had de assistente niet aan de huisarts doorgegeven. De huisarts kon dat naar het oordeel van de commissie dan ook niet weten. De commissie oordeelt dat de klacht ongegrond is. De huisarts heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts met de wetenschap van dat moment. De commissie wijst de schadevergoeding af.

Zie ook uitspraak 20230026

Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230027
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch

Geen nieuwe verwijzing

Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet wilde verwijzen naar een specialist in het ziekenhuis.

Uit het medisch dossier bleek dat klaagster al bij meerdere specialisten was geweest voor dezelfde klachten: 3 orthopeden en een neurochirurg. Door al deze specialisten was geen verklaring voor haar pijnklachten gevonden. De commissie is van oordeel dat het niet nodig was dat de huisarts nog een vijfde keer verwees. Dat de huisarts klaagsters fysiotherapeut vertelde dat er al vaker verwezen was, vindt de commissie terecht. De fysiotherapeut is ook een behandelaar, die moet weten welke behandelingen al hebben plaatsgevonden, zodat ook hij op een juiste wijze kan behandelen. En om onnodig verder onderzoek te voorkomen.

Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 22-11-2023
Referentie: 20220118
Categorieën: Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

Geen eigen onderzoek door huisarts nodig

Klager heeft vijf klachten ingediend tegen de huisarts. De klachten zijn alle vijf ongegrond verklaard.

De eerste klacht gaat erover dat klager vindt dat de huisarts klagers voet zelf had moeten onderzoeken. De commissie is van oordeel dat het niet nodig was dat de huisarts ook nog zelf onderzoek deed omdat klagers voet al was onderzocht door een collega huisarts en door een huisarts in opleiding. Het was voldoende dat werd besproken wat er verder zou gaan gebeuren, zoals een afspraak met een podotherapeut.

De tweede klacht van klager gaat erover dat de huisarts niet met klager wilde spreken over andere klachten dan over het medisch dossier. Het is echter niet vast komen te staan dat aan klager was toegezegd dat er over andere klachten gesproken zou worden.

In de kamer waar het consult met klager plaatsvond stond een ventilator. Klager vindt als derde klacht dat het gebruik van een ventilator in coronatijd al maanden daarvoor door diverse instanties was verboden. Er was in die tijd geen sprake van een verbod, er werden alleen adviezen gegeven. Er is naar het oordeel van de commissie ook niet in strijd gehandeld met deze adviezen.

Klager verwijt in zijn vierde klacht de huisarts dat hij geen rekening heeft gehouden met zijn privacy, omdat de huisarts met hem praatte vanuit de deuropening. De behandelkamer waarin klager zat stond niet in verbinding met de wachtruimte of entree. Er was daarmee geen direct contact met anderen mogelijk. Klagers privacy kon daarom niet worden geschonden.

Ten vijfde verwijt klager de huisarts dat hij in 2021 geen BIG-nummer op zijn website had staan, zoals wettelijk verplicht is. In het Registratiebesluit BIG is bepaald dat er een BIG-nummer op de website vermeld moet staan. De ingangsdatum van dat besluit van 1 januari 2021 is echter in verband met de coronacrisis opgeschoven. In 2023 is bekend gemaakt dat het BIG-nummer op een website vermelden niet meer hoeft. Dat de huisarts in 2021 geen BIG-nummer op zijn website had staan is daarom niet klachtwaardig.

Datum uitspraak: 13-09-2023
Datum publicatie: 19-10-2023
Referentie: 20230003
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Organisatorisch | Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

Niet gekeken naar oorzaak bloedarmoede

De patiënt vindt dat de huisarts haar eerder had moeten verwijzen vanwege bloedarmoede.

Aan de patiënt werden ijzertabletten voorgeschreven omdat er sprake was van bloedarmoede. Dit gebeurde in mei 2019 voor het eerst door een neuroloog. In januari en februari 2020 gebeurt dit door de huisarts opnieuw. Er werd niet gekeken naar de oorzaak van de bloedarmoede. Dit had de huisarts volgens de commissie wel moeten doen. De patiënt wordt uiteindelijk in september 2020 naar een internist verwezen omdat zij nog steeds bloedarmoede heeft. De patiënt blijkt dan darmkanker te hebben.

De commissie is van oordeel dat het niet alleen aan de huisarts ligt dat deze diagnose is gemist, ook andere artsen waren hiervoor verantwoordelijk. De regie in de zorg voor deze patiënt had beter gekund.

De patiënt vraagt om schadevergoeding. De commissie heeft haar eerst om een betere uitleg gevraagd van de volgens haar geleden schade. Nadat de patiënt dit gedaan heeft, besluit de verzekeraar van de huisarts
€ 25.000,00 te betalen. Er hoeft dan geen uitspraak over de schadevergoeding meer te komen, omdat er bij de geschillencommissie niet meer dan € 25.000 toegewezen kan worden.

Datum uitspraak: 28-03-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Referentie: 20220115
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Nieuwe klachten na beoordeling door de huisarts

Klager verwijt de huisarts dat hij geen goede diagnose heeft gesteld en de klachten aan zijn linker kuit niet goed heeft behandeld.

Op 9 augustus 2021 kreeg klager tijdens het kickboksen pijn aan zijn linker kuit. Hij ging op 11 augustus 2021 naar de huisarts. De huisarts denkt dan dat klager een zweepslag heeft en adviseert klager rust te houden. Volgens de commissie is het onderzoek naar de klachten van dat moment juist uitgevoerd. Klager is vervolgens zelf naar naar een fysiotherapeut gegaan op 31 augustus 2021. De fysiotherapeut heeft in zijn dossier vermeld dat klager na de pijn op 9 augustus 2021 twee weken rust heeft gehouden en daarna weer begonnen is met trainen. Hij kreeg toen op 29 augustus 2021 weer pijn. Er blijkt dan sprake te zijn van een ruptuur (scheur).

Er was dus 18 dagen na het consult bij de huisarts sprake van nieuwe klachten. Klager is hiermee niet naar de huisarts gegaan. Het onderzoek op 11 augustus 2021 was naar het oordeel van de commissie zorgvuldig. Dat er daarna een vertraging in de behandeling is geweest kan dan ook niet aan de huisarts worden verweten, nu er nieuwe klachten zijn ontstaan na het consult bij hem. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-06-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Referentie: 20220127
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

Bijholteontsteking gemist door kokervisie

Klaagster verwijt de huisarts dat zij nalatig is geweest in de zorg voor haar dochter (de patiënt) en niet de juiste diagnose heeft gesteld. De dochter van klaagster is overleden aan een sinusitis (bijholteontsteking). De huisarts meende dat de symptomen samenhingen met een vastgestelde Covid-infectie.
De pastiënt was positief getest op Covid-19. Klaagster heeft in de weken daarna diverse keren telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Haar dochter had ernstige hoofdpijn en een verdikt ooglid en een zwelling rondom het oog. Klaagster stuurde hiervan een foto op, waarna de huisarts in het dossier noteerde: "Passende bij de COVID infectie." Naar het oordeel van de commissie past een dik ooglid zonder roodheid van het oog zelf niet bij een Covid-19 infectie. Op de foto is zwelling van het bovenooglid zonder roodheid van het slijmvlies te zien. Daarom had ook de diagnose sinusitis (bijholteontsteking) overwogen moeten worden.

De richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap benoemen verschillende alarmsymptomen voor een sinusitis, waaronder ernstige hoofdpijn en een dik oog. Toen patiënt ook nog ging braken, vertoonde zij minimaal drie van de benoemde alarmsymptomen. De commissie oordeelt dat de huisarts rekening had moeten houden met een sinusitis en hiernaar had moeten handelen. Zij meent dat er sprake is geweest van een kokervisie, waarbij de huisarts de klachten toewees aan de Covid-19 besmetting en andere oorzaken onvoldoende onderzocht. De commissie acht de klacht gegrond.

Datum uitspraak: 29-06-2023
Datum publicatie: 19-09-2023
Referentie: 20220125
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

<Einduitspraak> Assistente van verweerder heeft zorgvuldig gehandeld

Uit de reactie op de tussenuitspraak stelt de commissie vast dat verweerder (huisarts en praktijkouder) (mede)verantwoordelijk is voor een goede organisatie van zijn praktijk. Daaronder valt ook het functioneren van de assistente. De commissie acht de klacht dus ontvankelijk en gaat over op de inhoudelijke behandeling van de klacht. Klager vindt dat de assistente van de huisartsenpraktijk niet goed heeft gehandeld en houdt de huisarts hiervoor verantwoordelijk.
Klager belde op 11 februari 2022 de huisartsenpraktijk. Hij voelde zich beroerd en vroeg om advies. Klager had geen koorts. Vanwege de hoestklachten adviseerde de assistente hem om een Covidtest te doen, en om 112 te bellen bij erge benauwdheid en pijn op de borst. Op 14 februari 2022 belde klager opnieuw vanwege dezelfde klachten. De assistente gaf aan dat een huisbezoek niet mogelijk was, omdat klager tijdelijk op een ander huisadres verbleef. Zij overlegde vervolgens met de dienstdoende huisarts, die geen reden zag voor een consult. Nadat klager diezelfde middag opnieuw naar de praktijk belde, nam de huisarts telefonisch contact met hem op. Klager werd uitgenodigd om de volgende dag naar de praktijk te komen. Een thuisbezoek was ook nu niet mogelijk vanwege de afstand tot de praktijk.
De commissie oordeelt dat de assistente bij al deze gelegenheden zorgvuldig heeft gehandeld. De commissie acht de klacht dus ongegrond, en wijst daarmee ook de gevorderde schadevergoeding van € 25.000 af.

Datum uitspraak: 28-06-2023
Datum publicatie: 15-09-2023
Referentie: 20220144
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch | Bejegening/communicatie

<Tussenuitspraak> Verweerder verantwoordelijk voor handelswijze assistente?

Klager vindt dat de assistente van de huisartsenpraktijk niet goed heeft gehandeld en dat zijn vaste huisarts (tevens praktijkhouder) hiervoor verantwoordelijk is. De huisarts meent dat hij niet op de handelswijze van de assistente aangesproken kan worden, aangezien hij in die periode niet op de praktijk aanwezig was.

De commissie oordeelt dat zij de huisarts wel beschouwt als eerst verantwoordelijke voor het handelen van de assistente. In de Tussenuitspraak vraagt de commissie aan verweerder om aan te tonen dat niet hij, maar iemand anders uit de huisartsenpraktijk hiervoor verantwoordelijk was.

Lees de einduitspraak voor het vervolg van dit geschil.

Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 15-09-2023
Referentie: 20220144
Categorieën: Intake/triage | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

Ingehaald door de tijd

Klager vindt dat hij niet de juiste behandeling kreeg voor zijn verhoogde bloeddruk. In het verleden had hij ook al een hoge bloeddruk. Bovendien was er sprake van overgewicht en rookte hij. Dit kunnen risicofactoren zijn. Klager verwijt de huisarts dat hij daar onvoldoende naar gehandeld heeft door niet direct medicijnen voor te schrijven.

Uit het medisch dossier blijkt dat klager in het verleden ook al een verhoogde bloeddruk had. Zijn toenmalige huisarts schreef hem geen medicijnen voor. Nadat de huidige huisarts eveneens een verhoogde bloeddruk constateerde, volgde hij de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Deze schrijven voor dat de huisarts eerst het risicoprofiel van de patiënt in kaart moet brengen om te beslissen of een behandeling met medicijnen nodig is. Daarmee was de huisarts reeds gestart door een bloedonderzoek uit te voeren. Toen hieruit bleek dat er sprake was van een verhoogde bloedsuiker, moest het bloedonderzoek – wederom volgens de richtlijnen -- herhaald worden. De huisarts en klager zijn echter ingehaald door de tijd: voordat het risicoprofiel compleet was, kreeg klager een CVA (beroerte).

Dat de huisarts niet direct na het eerste consult medicijnen heeft voorgeschreven, is naar het oordeel van de commissie een juiste handelswijze. Een hoge bloeddruk is geen ziekte en behandeling met medicijnen is niet altijd nodig. Zij acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 03-07-2023
Datum publicatie: 15-09-2023
Referentie: 20220149
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

Had een periodieke controle het overlijden kunnen voorkomen?

Patiënte is in 2022 overleden door een myocardinfarct (hartinfarct). In 2013 had patiënte ook al een hartinfarct gehad. Vanaf die tijd werd zij gecontroleerd door de cardioloog. In 2015 werd patiënte voor verdere controles ontslagen. Patiënte stond al, vanwege een Hiv-infectie, onder controle bij de internist. Deze controles liepen gewoon door. In het dossier van patiënte staat vermeld "Deelname ketenzorg: Ja" en "Hoofdbehandelaar: Specialist". Hierdoor werd patiënte niet opgeroepen door de praktijkondersteuner van huisarts voor een periodieke controle. De commissie oordeelt dat het beter was geweest als verweerder contact had opgenomen met patiënte. Verweerder geeft dit ook toe. Toch oordeelt de commissie dat verweerder goed heeft gehandeld. Hij mocht uitgaan van het dossier. Hierin staat dat patiënte al werd gecontroleerd door de internist. De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 31-07-2023
Datum publicatie: 12-09-2023
Referentie: 20230007
Categorieën: Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling

Onvrede over palliatieve zorg

Morfine tegen de wil van patiënt
Klaagster zegt dat de patiënt tegen zijn wil morfine toegediend heeft gekregen. De commissie oordeelt dat verweerder terecht morfine heeft toegediend. Dit wordt altijd in overleg met de patiënt gedaan. Toch blijft het naar het oordeel van de commissie een zelfstandige beslissing van de arts. Het welzijn van de patiënt staat hierbij voorop. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Weigering vocht toe te dienen
Klaagster had haar vraag over het toedienen van vocht niet aan verweerder gesteld maar aan zijn collega. De klacht is daarom ongegrond.

Ongepaste woorden
Klaagster vindt dat verweerder ongepaste dingen heeft gezegd tegen de patiënt. De commissie oordeelt dat het moeilijk is om de communicatie tussen personen te beoordelen. Er is geen getuige geweest van wat er is gezegd. Het is niet zo dat klaagster minder wordt geloofd dan verweerder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onvoldoende aandacht
De commissie oordeelt dat verweerder de patiënt en klaagster voldoende aandacht heeft gegeven. Dat klaagster geen rouwbegeleiding heeft gehad, komt omdat zij geen patiënt was in de praktijk van verweerder. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 04-07-2023
Datum publicatie: 05-09-2023
Referentie: 20230011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

Onvolledig verslag draagt bij aan verkeerde diagnose (Tussenuitspraak)

Klaagster verwijt verweerder dat haar klachten niet goed zijn uitgevraagd en opgetekend. Uit de transcripties van de gevoerde gesprekken blijkt dat de triagist heeft nagelaten om te vragen of er sprake was van koorts. In het dossier is echter opgeschreven dat er geen sprake was van koorts. Tijdens een tweede gesprek, dit keer met de dienstdoende huisarts van verweerder, heeft klaagster wel aangegeven dat zij last had van koude rillingen en dus dacht aan een ontsteking. De dienstdoende huisarts schreef dit echter niet op en vroeg ook niet door. Hij bleef bij de diagnose lage rugpijn, mede ingegeven door de onjuiste verslaggeving van de dag ervoor.
De commissie is van oordeel dat er ook een andere diagnose in overweging genomen had moeten worden. Er is onvoldoende ingegaan op de signalen van koorts – mede door de onjuiste en onvolledige verslaglegging - waardoor een ontsteking als oorzaak van de pijn niet verder is onderzocht. Hierdoor is mogelijk een vertraging opgetreden in de behandeling. De commissie sluit zich hierbij aan en verklaart de klacht van klaagster gegrond. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding hebben partijen een schikking getroffen, waardoor de commissie hierover geen uitspraak heeft gedaan.

Datum uitspraak: 25-08-2022
Datum publicatie: 19-07-2023
Referentie: 20210126
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Intake/triage

Een duidelijke onderbouwing van de klachten ontbreekt

De commissie oordeelt dat de klachten, die zich afspelen in de periode dat klager op zoek was naar een zorgaanbieder voor zijn tanden, ongegrond zijn. Klager heeft niet aangetoond, noch is uit de onderliggende stukken en het journaal gebleken, dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. De klachten van klager missen iedere feitelijke grondslag. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing van de klachten kan verweerster niet adequaat reageren en kan de commissie niet toetsen of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 12-07-2023
Referentie: 20230002
Categorieën: Niet ontvankelijk

Diverse verwijten over inadequaat handelen

In deze klacht komt een aantal verwijten samen die te maken hebben met inadequaat handelen. Op een aantal onderdelen is klager niet ontvankelijk verklaard, omdat de gebeurtenissen meer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden. In de overgebleven klachtonderdelen verwijt klager aan verweerder:

Klachtonderdeel 3: dat het steeds verkeerd gaat met de aanvraag van herhaalrecepten
Op basis van de onderliggende stukken en het medisch dossier oordeelt de commissie dat verweerder misschien niet altijd adequaat heeft gehandeld. Aan de medicijnen die klager gebruikt zijn grote risico’s verbonden, en dit vergt veel zorgvuldigheid . De commissie oordeelt dat er onvoldoende reden is om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

Klachtonderdeel 4b: dat hij vergeten was om een verwijzing voor de reumatoloog te maken
Op basis van het journaal stelt de commissie vast dat klager op 2 juni 2021 een verzoek heeft gedaan aan verweerder voor een verwijzing naar de reumatoloog. Dit verzoek heeft hij op 16 juni 2021 herhaald. Onweersproken is dat verweerder dit toen meteen in orde heeft gemaakt, wat blijkt uit een verwijsbrief van verweerder. De commissie acht een termijn van twee weken in dit geval niet onredelijk en verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 5: dat hij inadequaat heeft gehandeld toen klager zich meldde, na een operatieve ingreep aan zijn enkel, met klachten die voelden als een ontsteking
In de NHG-richtlijn Artritis staat het volgende: ‘Verwijs met spoed (dezelfde dag) bij een vermoeden van een bacteriële artritis.’ Op grond van deze richtlijn had verweerder klager direct moeten verwijzen naar het ziekenhuis, in plaats van eerst zelf een kweek af te nemen. Bovendien gebruikte klager methotrexaat, wat een reden is om extra alert te zijn op infecties. Ook valt op dat in het journaal geen melding wordt gemaakt van koorts; een van de mogelijke symptomen van een (bacteriële) infectie. Alles overziende acht de commissie dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 6: dat hij geen second opinion heeft geregeld bij een orthopeed
Vast staat dat klager op 14 juni 2022 aan verweerder verzocht om een orthopeed te zoeken voor een second opinion. Onweersproken is dat klager zelf heeft aangegeven dat verweerder dit niet meer voor hem hoefde te regelen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder zich voldoende ingezet voor klager en acht zij dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 20-04-2023
Datum publicatie: 12-07-2023
Referentie: 20220137
Categorieën: Medicijnen | Verwijzing | Niet ontvankelijk | Onderzoek/Behandeling

Pijnproblemen te laat onderkend en palliatieve sedatie geweigerd

Klachtonderdeel 1
Klager verwijt verweerster dat zij de pijnproblemen van de patiënt niet tijdig heeft onderkend.
Uit het medisch dossier blijkt niet dat verweerster gevraagd heeft naar eetlust en gewichtsverlies. De anamnese is daarmee onvolledig geweest, dus verweerster had onvoldoende informatie om te kunnen stellen er geen sprake was van alarmsymptomen voor darmkanker. Hoewel een coloscopie wellicht ingrijpend was geweest gezien de leeftijd van de patiënt, had verweerster deze optie op z’n minst met de patiënt kunnen bespreken. Zeker omdat de patiënt meermaals aangaf bang te zijn voor kanker. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

Klachtonderdeel 2
Klager verwijt verweerster dat zij niet wilde overgaan tot palliatieve sedatie van de patiënt. Verweerster vond dat er op dat moment nog geen indicatie was voor palliatieve sedatie. Er was nog onvoldoende ingezet op pijnbestrijding en rustgevende medicatie. De commissie is van oordeel dat deze overwegingen conform de geldende professionele standaard waren. Verweerster heeft het verzoek van klager en de patiënt bovendien opgevat als een verkapt verzoek om euthanasie. Dit blijkt ook uit hetgeen klager stelt: “Ook vond verweerster de patiënt nog te goed om te overlijden.” Palliatieve sedatie is echter niet bedoeld om het overlijden te bespoedigen. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220130
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose

Aanvullende voorwaarden wegens verdenking van corona

Klaagster vindt dat verweerster haar onheus heeft bejegend, haar beroepsgeheim heeft geschonden en dat zij klaagsters dochter niet goed heeft onderzocht.
Bij het maken van de afspraak voor klaagsters dochter heeft de assistente daaraan geen voorwaarden gesteld, zoals het doen van een coronatest. Uit het journaal blijkt dat klaagster wel vooraf heeft vermeld dat haar dochter hoestte en last had van veel slijm. Dat verweerster dan alsnog voorwaarden gaat stellen als klaagster er eenmaal is met haar dochter, acht de commissie niet juist. Dat de assistente niet gehandeld heeft volgens het beleid van de praktijk, is immers niet aan klaagster te wijten. Verweerster heeft in het bijzijn van de patiënten in de wachtkamer de verdenking uitgesproken dat de dochter corona zou hebben. Daarmee heeft zij informatie gedeeld die vertrouwelijk was en zo haar beroepsgeheim geschonden. De klacht van klaagster is in zoverre gegrond.
Dat verweerster onvolledig onderzoek gedaan zou hebben, zoals klaagster stelt, is naar het oordeel van de commissie niet het geval. Dat klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220131
Categorieën: Bejegening/communicatie | Beroepsgeheim/privacy | Onderzoek/Behandeling | Intake/triage

Klachten missen feitelijke grondslag

Klager verwijt verweerster dat zij in het medisch dossier het verhaal van klager niet correct heeft weergegeven en dat zij ijskoud, gemeen en corrupt is.
De commissie stelt vast dat de klachten over verweerster zich uitstrekken over een periode van februari 2022 tot en met september 2022. Klager heeft echter niet aangetoond, noch is uit de onderliggende stukken en het journaal gebleken, dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld. De klachten missen iedere feitelijke grondslag. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan verweerster niet adequaat reageren en kan de commissie niet toetsen of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. De commissie is daarom van oordeel dat de klachten van klager ongegrond zijn.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220147
Categorieën: Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

De feitelijke onderbouwing ontbreekt

Klager verwijt verweerder dat hij hem heeft uitgelachen tijdens een consult en medische informatie heeft doorgespeeld aan de tandartsenpraktijk. Verweerder zou op zijn collega’s hebben ingepraat en hen hebben overgehaald ook corrupt te zijn.
De klachten bestrijken een periode waarin klager patiënt was bij de huisarts over wie hij klaagt. Klager heeft niet aangetoond, noch is uit de onderliggende stukken en het journaal gebleken, dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De klachten missen iedere feitelijke grondslag. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing van de klachten kan verweerder niet adequaat reageren en kan de commissie niet toetsen of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. De commissie is daarom van oordeel dat de klachten van klager ongegrond zijn.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220150
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie

Klager voelt zich niet serieus genomen

Klager verwijt verweerder:

Klachtonderdeel 1: dat hij de klachten van patiënte niet serieus heeft genomen.
Tijdens een bespreking van de bloeduitslag, waarbij afwijkende lever- en glucosewaarden werden gevonden, spreekt verweerder met patiënte af om na 3 weken het bloedonderzoek te herhalen en om bij aanhoudende klachten een echo van de buik te maken. De commissie oordeelt dat verweerder op basis van deze laboratoriumuitslagen en van eerdere consulten, geen afwachtend beleid had moeten voeren en direct een aanvullend echo-onderzoek had moeten doen. Zij acht dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 2: dat hij patiënte heeft verwezen naar een gevaarlijke behandelaar.
De commissie kan verweerder volgen in zijn beslissing om patiënte te verwijzen naar polikliniek [naam behandelcentrum]. Naar het oordeel van de commissie is deze behandelaar een reguliere zorgaanbieder waar dermatologen, flebologen en chirurgen samenwerken en indien nodig voor (verdere) behandeling verwijzen naar het ziekenhuis. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3: dat de assistente van verweerder een spoedafspraak heeft geweigerd.
De commissie begrijpt dat patiënte zich zorgen maakte, maar vindt het aanvaardbaar dat zij twee dagen later een afspraak kreeg, en niet diezelfde dag nog. Patiënte was vlak daarvoor nog beoordeeld op de spoedeisende hulp, waarbij zij reeds Fraxiparine voorgeschreven had gekregen. Tegen die achtergrond oordeelt de commissie dat verweerder voldoende zorgvuldig gehandeld heeft en acht zij dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 4: dat hij het medisch dossier van patiënte achteraf heeft aangepast en niet alles in het medisch dossier noteerde.
De commissie oordeelt dat verweerder heeft gehandeld conform het NHG-referentiemodel & NHG–Tabellen; de episoderegels moeten worden aangepast bij gewijzigde gezondheidsinformatie. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 5: dat hij nooit excuses heeft aangeboden aan patiënte en klager.
Verweerder heeft verschillende pogingen gedaan om in contact te komen met patiënte, maar dat dit niet gelukt is, kan verweerder niet worden verweten. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 30-05-2023
Datum publicatie: 10-07-2023
Referentie: 20230011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Intake/triage | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (tussenuitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (einduitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 13-04-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Liever naar de chirurg in het buitenland

Een paar maanden na een maagverkleiningsoperatie in het buitenland, meldt klaagster zich bij de huisarts met pijnklachten in haar bovenbuik, misselijkheid en overgeven. Klaagster stelt dat zij niet adequaat is geholpen door de huisarts. Bovendien eist zij dat de huisarts een notitie uit het dossier verwijdert, waarin staat dat klaagster naar een vriend in het buitenland ging, in plaats van naar haar behandelend chirurg in dit land.

Wanneer klaagster zich meldt, nodigt de huisarts haar diezelfde dag nog uit voor het spreekuur. Er volgt een lichamelijk onderzoek, en de huisarts neemt contact op met de dienstdoende arts-assistent chirurgie van het ziekenhuis om mogelijke complicaties uit te sluiten. Klaagster wordt doorverwezen naar het ziekenhuis voor een beoordeling, en de chirurg adviseert om bij aanhoudende klachten een faeces-onderzoek te doen. Wanneer klaagster opnieuw contact zoekt met de huisartsenpraktijk, stelt de huisarts voor om, conform dit advies, materiaal voor een faeces-onderzoek op te komen halen. Diezelfde middag laat klaagster weten dat zij geen vervolgonderzoeken meer wenst en dat zij voor verdere behandeling naar haar chirurg in het buitenland gaat.

Naar het oordeel van de commissie had klaagster nog andere opties dan deze drastische beslissing. Zij had opnieuw contact kunnen opnemen met de huisarts of met de huisartsenpost. De commissie is van oordeel dat de huisarts redelijk en bekwaam heeft gehandeld en verklaart de klacht van klaagster ongegrond. Voor wat betreft de notitie in het dossier, kan de commissie niet meer achterhalen wat er destijds besproken is. Puur omdat de feiten niet vastgesteld kunnen worden (en dus niet op basis van geloofwaardigheid), acht de commissie ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 30-04-2023
Referentie: 20220126
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing | Bejegening/communicatie

Twee verschillende lezingen van de feiten, maar geen journaal

Klaagster verwijt de huisarts van haar overleden echtgenoot dat hij diverse keren op euthanasie zou hebben aangedrongen en onvoldoende heeft gedaan om het lijden van de patiënt weg te nemen in de laatste levensfase. Klaagster en de huisarts spreken elkaar tegen over hoe vaak er is gesproken over euthanasie en over de gang van zaken rondom de overdracht naar het hospice.

De huisarts heeft aangegeven dat hij niet langer toegang heeft tot het medisch dossier, en klaagster heeft dit dossier evenmin ingebracht in de klachtenprocedure. De commissie beschikt dus niet over het journaal, terwijl er twee verschillende lezingen zijn van de feiten. Klaagster heeft geen bewijs overgelegd van hetgeen zij stelt. De huisarts heeft wel een gedetailleerde, onder ede afgelegde getuigenverklaring ingediend waarin hij zijn lezing van de feiten geeft en de stellingen van klaagster betwist. Uit deze verklaring blijkt niet dat de huisarts niet als goed hulpverlener zou hebben gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 13-04-2023
Datum publicatie: 30-04-2023
Referentie: 20220123
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

Beroepsgeheim geldt noch voor patiënt, noch voor gemachtigde

Klaagster verwijt de huisarts dat deze ten onrechte geen of onvoldoende inzage heeft gegeven in haar medisch dossier, zowel aan klaagster zelf als aan haar gemachtigde.
Op grond van de geldende wetgeving is de huisarts echter verplicht een afschrift van het gehele medische dossier te verstrekken aan klaagster. Het beroepsgeheim, waarop de huisarts zich beroept, is niet aan de orde naar de patiënt zelf, noch naar haar advocaat. Als haar gemachtigde treedt de advocaat namelijk op als een verlengstuk van de patiënt, en dus niet als een derde partij. Bovendien heeft de advocaat van klaagster de reden van haar verzoek meer dan voldoende toegelicht.

De commissie acht de klacht dus gegrond. De huisarts moet de eigen bijdrage voor de rechtsbijstand aan klaagster vergoeden, evenals het door klaagster betaalde griffierecht.

Datum uitspraak: 13-04-2023
Datum publicatie: 30-04-2023
Referentie: 20220124
Categorieën: Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy

Goedbedoelde, maar onterechte diagnose

Klaagster verwijt verweerder dat hij de inhoud van de WLZ-aanvraag niet heeft besproken en dat hij zonder medeweten van klaagster een aanvullende brief aan het CIZ heeft verzonden met daarin de diagnose vasculaire dementie. Hierdoor is klaagster op een gesloten afdeling opgenomen. Uit de stukken en het journaal maakt de commissie op dat de huisarts inderdaad een CIZ-aanvraag heeft gedaan voor een opname in het verpleeghuis en dat hij een aanvulling heeft gestuurd waarin hij stelde dat er sprake was van vasculaire dementie. Uit het journaal blijkt niet dat de huisarts deze diagnose heeft besproken met klaagster (of haar dochter), noch dat hij haar op de hoogte heeft gesteld van de aanvullende verklaring.

De commissie is van oordeel dat verweerder onterecht de diagnose dementie heeft gesteld.
Zij veronderstelt dat verweerder het goed bedoeld heeft, met als doel een snelle opname van klaagster in het verpleeghuis. Ook een verzwaring van een diagnose met dit doel dient echter met de patiënt zelf besproken te worden. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 22-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220097
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

Heeft andermans informatie geleid tot onnodig onderzoek?

Klager verwijt zijn voormalige huisarts dat zij voor de behandeling van zijn liesbreuk aan het ziekenhuis informatie van een andere patiënt heeft verstrekt. Hij meent dat als gevolg van de onjuiste informatie diverse onderzoeken zijn uitgevoerd die niet noodzakelijk waren.
De commissie stelt vast dat klager verwezen is voor een liesbreukoperatie, en treft in de verwijzing ook andere informatie aan, waaronder de zinsnede “menstruatie nu niet.” Hoe deze informatie hier terecht is gekomen, is voor de commissie niet na te gaan. Verweerster beschikt niet meer over het medisch dossier, aangezien haar praktijk is beëindigd. Klager heeft geweigerd een afschrift van zijn medisch dossier op te vragen bij zijn huidige huisarts, hoewel het zijn patiëntrecht is om dit te doen. Nu hij dit weigert, draagt hij ook zelf de consequentie van die keuze.

Omdat de commissie niet beschikt over het medisch dossier, kan zij ook niet nagaan of hierin informatie over een andere patiënt is beland. Evenmin kan de commissie nagaan om welke reden het ziekenhuis heeft besloten om aanvullende onderzoeken te doen. De commissie acht het zeer onwaarschijnlijk dat klager enkel door de tekst in de verwijsbrief onderzoeken heeft ondergaan die hij bij een juiste tekst niet zou hebben gekregen. Klager werd immers duidelijk verwezen voor een liesbreuk. De behandelend specialist neemt vervolgens een eigen anamnese af en beslist wat het beleid zal zijn en welke eventuele vervolgonderzoeken noodzakelijk zijn. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220082
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Verwijzing

Medische hulp in coronatijd

Klaagster verwijt haar huisarts dat hij in coronatijd geen medische hulp heeft verleend. Zonder negatieve coronatest en mondkapje mocht zij niet naar de praktijk komen. In die periode zijn dus ook geen reguliere controles uitgevoerd, en klaagster stelt dat zij hierdoor afhankelijk is geworden van zuurstof. Bovendien stelt zij dat de huisarts geweigerd heeft om, op verzoek van de cardioloog, andere cholesterolmedicatie voor te schrijven. Deze casus speelt zich af in een periode dat iedere zorginstelling strenge maatregelen moest treffen tegen de verspreiding van corona.

Op basis van de onderliggende stukken en het journaal stelt de commissie vast dat er in de betreffende periode meermaals telefonisch contact is geweest tussen klaagster en de huisartsenpraktijk. Hierbij heeft de huisarts telkens actie ondernomen. Dat klaagster voor een spreekuurbezoek gevraagd werd om een negatieve coronatest en het dragen van een mondkapje, acht de commissie in lijn met de adviezen van de LHV en het NHG. Klaagster weigerde dit, waardoor zij de mogelijkheid om naar de praktijk te komen zelf blokkeerde, zo oordeelt de commissie.

De commissie oordeelt dat klaagster voldoende serieus genomen is in haar klachten en dat de huisarts hierin niets te verwijten valt. Bovendien is in het dossier van klaagster niet terug te vinden dat de cardioloog heeft gevraagd om andere medicatie voor te schrijven, en heeft klaagster dit ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. De commissie verklaart de klacht van klaagster op alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220086
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Organisatorisch

Ouder wil beter geïnformeerd worden over medische situatie dochter

Klager heeft bij de huisarts aangegeven dat hij beter geïnformeerd wil worden over de medische situatie van zijn dochter (12 jaar), aangezien moeder deze informatie onvoldoende met hem deelt. Hij wenst vaker en vollediger inzicht in het dossier, en klaagt dat zijn toestemming niet is gevraagd op momenten dat dit wel had moeten gebeuren. Verweerster beroept zich op de KNMG-wegwijzer, die stelt dat het aan de gezagdragende ouders is om elkaar hierover te informeren.

Deze stelregel geldt echter niet als de arts aanwijzingen heeft dat de niet-aanwezige ouder een andere mening over de behandeling heeft. De geschillencommissie oordeelt dat deze uitzondering hier van toepassing is. Klager heeft immers in een e-mail expliciet aangegeven dat de arts er niet van kan uitgaan dat moeder ook namens hem spreekt. Onder deze omstandigheden moet de arts beide ouders apart informeren, behalve wanneer acuut medisch ingrijpen nodig is. Daarvan is slechts in één van de benoemde voorbeelden sprake, en dus acht de commissie de klacht (deels) gegrond. De door klager gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.

Datum uitspraak: 16-02-2023
Datum publicatie: 16-04-2023
Referentie: 20220056
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

Heeft de huisarts voortvarend genoeg gehandeld?

Klaagster meent dat de huisarts niet voortvarend genoeg heeft opgetreden rondom haar verwijzing. Zij heeft diverse fysieke klachten waarvoor tot op heden geen aanwijsbare oorzaak is gevonden. In het dossier dat de kinderarts overdroeg aan de huisarts (toen klaagster 18 jaar werd) stond nergens aangegeven dat klaagster met voorrang gezien zou moeten worden. Toch meent klaagster dat de huisarts daarin meer initiatief had moeten tonen.

Soms kan een ernstige lijdensdruk bij een patiënt reden zijn om met spoed te verwijzen. Uit het journaal blijkt dat de huisarts zich diverse keren heeft ingespannen om voor klaagster de verwijzingen naar de gewenste specialisten mogelijk te maken. Hij heeft haar casus toegelicht en bepleit. Dat hij daarbij niet voortvarend genoeg zou hebben gehandeld en dat hij onjuiste informatie zou hebben verstrekt, is de commissie niet gebleken. De commissie verklaart de klacht van klaagster daarom ongegrond.

Datum uitspraak: 23-02-2023
Datum publicatie: 06-04-2023
Referentie: 20220064
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier

Het beroepsgeheim belemmert een vaststelling van de feiten

Klaagster klaagt als nabestaande van haar overleden broer. Zij verwijt de huisarts dat deze niet de noodzakelijke zorg heeft geleverd aan de patiënt, niet de medische gegevens heeft aangeleverd bij de ambulant begeleider, dat zij communicatief heeft gefaald en het overlijden van de patiënt niet op de juiste wijze heeft afgehandeld. De huisarts weerspreekt de stellingen van klaagster en beroept zich op haar beroepsgeheim. Ter onderbouwing van haar verweer verstrekt ze echter wel inzage in een aantal passages uit het medisch dossier en geeft in eigen bewoordingen aan wat zich heeft afgespeeld.

De commissie constateert daarmee dat verweerster zich enerzijds beroept op haar beroepsgeheim, maar anderzijds dat beroepsgeheim feitelijk doorbreekt door bepaalde passages vrij te geven. De commissie vindt het verwarrend dat zij wel noemt wat ontlastend is, maar niet de overige informatie uit het journaal ontsluit. Klaagster en verweerster spreken elkaar tegen, en doordat de commissie geen inzage krijgt in het dossier, kan zij niet vaststellen welke feiten hebben plaatsgevonden en of de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld. Louter om die reden wordt de klacht ongegrond verklaart, niet omdat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster.

Datum uitspraak: 22-03-2023
Datum publicatie: 06-04-2023
Referentie: 20220067
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

Klaagster eist schadevergoeding rondom overlijden dochter

Dochter van klaagster is overleden. De klacht dat de huisarts onvoldoende naar deze patiënt heeft geluisterd en haar te laat heeft doorverwezen, werd eerder al gegrond verklaard. Nu eist klaagster een vergoeding voor de immateriële en materiële (uitvaart- en grafkosten) schade die zij geleden heeft. Zij stelt dat adequate behandeling achterwege is gebleven doordat de ziekte van de patiënt te laat werd onderkend, en dat waarmee het overlijden voorkomen had kunnen worden.

De vraag die zich dan voordoet: zou de patiënt bij voldoende luisteren en eerder verwijzen niet zijn overleden? Naar het oordeel van de commissie is dit onvoldoende komen vast te staan. Daarmee is de materiële schade, die enkel bestaat uit kosten gerelateerd aan het overlijden, niet toewijsbaar. De immateriële schadevergoeding voor het leed van de nabestaanden wordt evenmin toegewezen, eveneens omdat niet kan worden vastgesteld dat het overlijden het gevolg is van de handelswijze van de huisarts.

Datum uitspraak: 25-01-2021
Datum publicatie: 02-02-2023
Referentie: 20190131
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Causaal verband tussen onzorgvuldig handelen en gevorderde schade

Klager vordert een schadevergoeding inzake een klacht die eerder al gegrond werd verklaard. Klager is heel ziek geweest, met een lange nasleep, voor een aandoening die op korte termijn behandeld had kunnen worden. Naar het oordeel van de commissie heeft klager het causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van verweerder en de gevorderde schadeposten - op één uitzondering na - voldoende onderbouwd.

De vordering bestaat uit de kosten van het Eigen Risico, gemiste toelagen, de inhuur van extra FTE, parkeerkosten en kilometervergoeding van het ziekenhuisbezoek, en de immateriële schade vanwege het verblijf in het ziekenhuis en de revalidatie. De enige schadevergoeding die niet is toegekend, is die voor het omzetverlies. De commissie oordeelt dat hiervoor ook andere oorzaken kunnen zijn die geen verband houden met klagers ziekte.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 31-01-2023
Referentie: 20200072
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

Verkeerde diagnose, zonder kennisname van voorgeschiedenis

Klager vindt dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, zonder kennisname van het medisch dossier over klagers voorgeschiedenis. Deze arts achtte de diagnose ACS (acuut coronair syndroom) onwaarschijnlijk, aangezien patiënt in de voorafgaande 24 uur hierop al was onderzocht en er niets gevonden was. Echter, de ernst van de klachten, gecombineerd met vegetatieve verschijnselen, had naar oordeel van de commissie wel moeten leiden tot een nieuwe beoordeling van patiënt en een heroverweging van de diagnose. Er had overleg gevoerd kunnen worden met een cardioloog, dan wel een visite afgelegd kunnen worden. De commissie acht de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 24-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220071
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Bij twee verschillende lezingen van de feiten, geven de bronnen de doorslag

Klaagster heeft in 2021 ontdekt dat zaken die zij in 2012 heeft besproken met de huisarts, niet in haar medisch dossier terug te vinden zijn. Zij heeft een andere lezing van de gebeurtenissen en eist dat die alsnog in het medisch dossier wordt opgenomen. Klaagster onderbouwt haar lezing echter niet met bewijsmiddelen, waardoor de commissie zich enkel kan baseren op het medisch dossier als bron, waaronder het journaal.

Om een klacht gegrond te laten zijn, dienen de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten vast komen te staan. Bij gebrek aan bronnen die de lezing van klaagster kunnen staven, kan de commissie niet anders dan de klacht ongegrond verklaren. De commissie tekent hierbij aan dat zij het kwalijk vindt dat verweerder geen inhoudelijk verweerschrift heeft ingediend, en wijst klaagster nog op de mogelijkheid dat zij een verklaring kan toevoegen aan haar medisch dossier met haar visie op de gebeurtenissen in 2012.

Datum uitspraak: 17-01-2023
Datum publicatie: 25-01-2023
Referentie: 20220038
Categorieën: Medisch dossier

Klacht over de snelheid van handelen van de huisarts

Klager verwijt de huisarts dat deze een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ernst van de situatie. Klager stelt dat de huisarts niet snel genoeg een visite heeft afgelegd en dat hij een ambulance had moeten bestellen met hogere urgentie. Bovendien heeft de huisarts geen pijnstilling gegeven, toen klager daarom vroeg.

Nadat klager voor de tweede maal naar de praktijk had gebeld, heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. Gezien de verergering van de klachten heeft verweerder - naar het oordeel van de commissie - zorgvuldig gehandeld door dit huisbezoek af te leggen binnen de tijd die ervoor staat als er geen spoedindicatie is gesteld. Met betrekking tot de pijnstilling lichtte verweerder ter zitting toe dat hij had verwacht dat de ambulance sneller ter plekke zou zijn en dat klager dan in de ambulance per infuus pijnstilling zou krijgen. Ook wilde verweerder verdere behandeling niet in de weg zitten. De commissie achtte deze motivatie, mede gelet op de NHG behandelrichtlijn en gegeven de situatie, te verdedigen. De commissie acht de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-12-2022
Datum publicatie: 18-01-2023
Referentie: 20220057
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen

Had foto of scan tot een andere diagnose geleid?

Klaagster heeft diverse keren verzocht om een foto of scan, en verwijt verweerster dat zij de focus uitsluitend op de rug heeft gelegd. Uit het journaal maakt de commissie op dat de patiënt vaak is gezien en dat zijn klachten serieus zijn genomen. De patiënt gaf pijn aan op steeds wisselende plekken, hetgeen een duidelijke diagnose lastig maakte. Klaagster vroeg om het maken van een foto, maar volgens de NHG-standaard aspecifieke rugpijn was daar op dat moment strikt genomen geen indicatie voor. In het contact erna is er wel een foto aangevraagd.

Voor de commissie staat niet vast dat de inzakkingsfractuur die de patiënt bleek te hebben, een verklaring was voor zijn klachten. De pijn die de patiënt aangaf, zat immers anatomisch niet op de plek waar de inzakkingsfractuur te zien was op de foto. Een eerdere foto zou het beloop ook niet anders hebben gemaakt, omdat er toen nog geen sprake was van ernstige buikpijn bij obstipatie, waarvoor de patiënt uiteindelijk werd opgenomen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220072
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

Klager is ontevreden en wil wisselen van praktijk

Klager klaagt dat medewerkers van de praktijk van verweerder onbeschoft zijn, niet kunnen luisteren en hem uitschelden. Klager stelt ook dat er verkeerde medicatie is voorgeschreven door verweerder. Gezien zijn ontevredenheid wenst hij over te stappen naar een andere praktijk, maar dit wordt hem door verweerder onmogelijk gemaakt, zo stelt klager.

Ten aanzien van de klacht omtrent omgangsvormen, kan de commissie bij gebrek aan bronnen niet vaststellen wat zich feitelijk heeft afgespeeld. Ook het verwijt over de medicatie wordt door klager niet nader onderbouwd. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het afleveren van een ander merk medicatie door de apotheek, kan verweerder hiervoor niet verantwoordelijk gehouden worden. Dat klager zich niet kan inschrijven bij een van de andere praktijken binnen de HAGRO van verweerder, is evenmin verwijtbaar aan verweerder. Verweerder kan dit niet afdwingen. Daarnaast heeft verweerder klager gewezen op twee praktijken buiten deze HAGRO, die nog nieuwe patiënten aannemen. Klager heeft niet aantoonbaar gemaakt waarom het niet mogelijk zou zijn hiernaartoe over te stappen. De klacht van klager wordt ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220066
Categorieën: Bejegening/communicatie | Medicijnen | Beëindiging arts - patiëntrelatie

Verwijten moeten ook onderbouwd worden

Deze klacht bestaat uit verschillende onderdelen, waarin klaagster onder andere aangeeft dat zij door de huisarts onheus bejegend en gediscrimineerd wordt, onvoldoende zorg ontvangt, niet wordt verwezen en geen inzage in haar dossier krijgt. In haar verweerschrift doet de huisarts haar best om de klacht te ontrafelen en te beantwoorden. Klaagster heeft ervoor gekozen om niet in te gaan op de concrete feiten en weerleggingen uit het verweerschrift. Klaagster heeft daarmee geen nadere onderbouwing gegeven met verwijzing naar specifieke gebeurtenissen, feiten en/of data waaruit zou blijken dat verweersters handelen onzorgvuldig zou zijn geweest.

Het is aan klaagster om haar verwijten niet alleen te stellen, maar ook te onderbouwen. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. De commissie heeft ook in het medisch dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden voor gegrondheid van de klachtonderdelen. Daarmee is de klacht van klaagster ongegrond en wordt de bijgaande schadevergoeding niet toegekend.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220059
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

Tijdens de visite wordt de hulpvraag onvoldoende onderzocht

Klaagster geeft aan dat zij zich onvoldoende gehoord voelt in haar hulpvraag. In het eerste consult geeft klaagster aan dat benen, voeten, knieën gevoelloos zijn en dat lopen hierdoor lastig is. Klaagster vreest voor bijwerkingen van de coronavaccinatie. In twee opeenvolgende telefonische consulten klaagt zij bij de assistente dat de klachten verergeren en dat zij niet meer kan lopen. Om die reden wordt een visite afgesproken die op 27 december 2021 plaatsvindt. Tijdens de visite vindt geen lichamelijk onderzoek plaats naar de geuite klachten, maar ligt de focus op klaagsters bloeddruk en gezwollen voeten.

De commissie is van oordeel dat verweerder tijdens deze visite proactief had moeten ingaan op de hulpvraag die was neergelegd bij de assistente. Uit het journaal blijkt niet dat dit is gebeurd, zonder dat daarvoor een reden is opgegeven. Klaagsters klacht is gegrond voor zover deze betrekking heeft op het consult van 27 december 2021. De door klaagster gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, omdat deze schade verband hield met haar ziekte en een latere operatie, die echter niet verwijtbaar zijn aan verweerder.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220050
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Intake/triage

20220023 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet op tijd is verwezen naar de KNO-arts. Hij had hier ieder consult om gevraagd, omdat hij last had van oorsuizingen en gehoorproblemen. Hij stelt verweerder hiervoor aansprakelijk.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG-Standaard Otitis externa (uitwendige gehoorgangontsteking).
Vast staat is dat er in de periode mei 2021 tot en met november 2021 meerdere contactmomenten zijn geweest tussen klager en verweerder. Klager en verweerder hebben een verschillende lezing over wat er tijdens de consulten is besproken. Het journaal vermeldt op 28 mei 2021 dat klager zich op het spreekuur van verweerder presenteerde met pijnklachten in het linkeroor. Bij lichamelijk onderzoek stelde verweerder vast dat er sprake was van een uitwendige gehoorgangontsteking (otitis externa). Op 14 juni 2021 kwam klager retour op het spreekuur omdat de klachten niet weg waren. Verweerder nam conform de standaard een kweek af en schreef ofloxacine voor. De uitslag van de kweek was op 17 juni 2021 bekend: een pseudonomas aeruginosa bacterie. Daarna was er op 1 juli en 6 juli weer contact. Verweerder nam contact op met de KNO-arts voor advies. De KNO-arts adviseerde dexagenta (een ontstekingsremmer met antibiotica) voor te schrijven. Op 2 augustus 2021 waren de klachten verdwenen. Klager meldde zich pas weer op 28 oktober 2021, waarbij hij – volgens het journaal - voor het eerst aangaf gehoorproblemen en oorsuizingen te hebben. Verweerder heeft klager 2 weken later, op 11 november 2021 verwezen naar de KNO-arts.
De commissie gaat bij het beoordelen van het handelen van verweerder uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de consulten opgesteld en is een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Op grond van het (wat summiere) journaal en de onderliggende stukken, oordeelt de commissie dat verweerder, op geleide van de klachten van klager, conform de richtlijn otitis externa, zijn behandelbeleid heeft afgestemd. Niet is komen vast te staan dat hij daarin tekort is geschoten en klager op een eerder moment had moeten verwijzen naar de KNO-arts. De stelling van klager dat hij door ‘otitis externa’ gehoorschade heeft overgehouden, is naar het oordeel van de commissie niet juist. Gehoorschade is geen neveneffect van otitis externa. Het ‘tijdelijk’ iets minder horen, is wel passend bij dit beeld. Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld, zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekaam huisarts. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 24-11-2022
Datum publicatie: 20-12-2022
Referentie: 20220023
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20220035 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De voorzitter van de geschillencommissie heeft op grond van artikel 8 lid 12 Reglement Geschillencommissie Huisartsen, waarin bepaald is dat als uit het vooronderzoek blijkt dat voldoende informatie beschikbaar is om tot een uitspraak te komen dan wel dat het geschil kennelijk ongegrond is, besloten een eindbeslissing te geven.
Klager wil een verklaring van verweerster, waarin zij aangeeft dat klager, indien hij opnieuw in de gevangenis dan wel een andere instelling komt, geen kant-en-klare voeding mag eten, maar alleen verse voeding, dan wel dat verweerster een arts zoekt die een verklaring heeft voor klagers ondervoedingsproblematiek. Verweerster heeft klager uitgelegd dat zij, als behandelend arts, een dergelijke verklaring niet af mag geven. Verweerster heeft gehandeld volgens de KNMG-richtlijn "Omgaan met medische gegevens", door klager te adviseren een onafhankelijk arts in te schakelen. Daarnaast heeft zij klager gewezen op de NVWA en het Nederlands Voedingscentrum. Ook heeft verweerster klager verwezen naar een MDL-arts. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarmee als goed hulpverlener gehandeld.

Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220035
Categorieën: Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

20210119 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Bij klager was een biopt afgenomen waarna een nabloeding optrad. Klager nam contact op met verweerder, een huisartsenpost, omdat deze dichterbij is dan het ziekenhuis waar hij was behandeld. De triagiste van verweerder heeft aangegeven dat het beleid is dat de postoperatieve nazorg plaatsvindt door het ziekenhuis dat heeft behandeld. Tevens is klager verteld dat indien dit ziekenhuis zou aangeven dat de zorg ook bij verweerder verleend kon worden, hij door een dienstdoende huisarts behandeld kon worden.
Nadat een ingreep of operatie plaatsvindt, is het gebruikelijk dat een patiënt een brief meekrijgt wat te doen als er complicaties optreden. Het is dan gebruikelijk dat de patiënt contact opneemt met de behandelend specialist en buiten kantooruren met de spoedeisende hulp van dat ziekenhuis. Dat is omdat daar de juiste medische kennis aanwezig is. De juiste zorg wordt daarmee op de juiste plek verleend. Het ziekenhuis waar klager behandeld was heeft vervolgens ook aangegeven dat hij naar hen toe moest komen. Klager is niet geadviseerd toch naar verweerder te gaan. Verweerder heeft klager geen zorg geweigerd, maar is nagegaan of er sprake was van een levensbedreigende situatie en heeft aangegeven klager te zullen behandelen als het ziekenhuis daarmee kon instemmen. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 09-08-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20210119
Categorieën: Intake/triage | Informatie over onderzoek/behandeling | Onderzoek/Behandeling

20220024 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over de houding van verweerder tijdens het consult, vindt dat verweerder tekortgeschoten is in zijn onderzoek en diagnosestelling, vindt dat hij verwezen had moeten worden naar de Spoedeisende Hulp en vervoerd had moeten worden per ambulance. De commissie is van oordeel dat zowel het onderzoek, als de verslaglegging van het consult onvoldoende was. De commissie is daarnaast van oordeel dat verweerder klager ofwel direct had moeten verwijzen naar een SEH, dan wel had moeten verwijzen voor een spoedfoto in een ziekenhuis waar ook een SEH aanwezig is. Op die manier had klager minder lang hoeven wachten, was hem eerder adequate pijnstilling toegediend en was hij direct op de juiste plek geweest waardoor hij niet nogmaals vervoerd hoefde te worden. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

De door klager gevorderde schadevergoeding betreft een vergoeding wegens te lang onnodig pijn lijden. Dit betreft derhalve een vordering wegens immateriële schade (smartengeld). Naar het oordeel van de commissie staat voldoende vast dat in het geval klager rechtstreeks door verweerder naar de SEH was verwezen, eerder adequate pijnstilling was toegediend, zoals deze pijnstilling ook daadwerkelijk later op de SEH middels morfine is gebeurd. Als gevolg van deze delay in de behandeling heeft klager ongeveer anderhalf uur langer pijn geleden dan bij een directe verwijzing het geval zou zijn geweest. Overigens is gesteld noch gebleken dat deze delay heeft geleid tot een belemmering of vertraging in de genezing. Hoewel de commissie niets wil afdoen aan de onnodig geleden pijn van klager, is deze beperkt in de tijd geweest. Niettemin vindt de commissie een bedrag wegens smartengeld op zijn plaats. De commissie acht in dit geval een bedrag van € 100,00 redelijk en billijk en in overeenstemming met de jurisprudentie in min of meer vergelijkbare gevallen. Daarnaast veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van het door klager betaalde griffierecht van € 100,00.

Datum uitspraak: 20-09-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220024
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220033 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij eerder had moeten ingrijpen bij klagers oorklachten en ontstekingsremmers had moeten voorschrijven.

Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na het consult opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Uit het medisch dossier volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster is gesproken over (acute) doofheid. Dat is uitgevraagd door verweerster. Er is juist gezegd dat klager alles harder hoorde. Dat is iets anders dan doofheid. Het onderzoek dat verweerster uitvoerde paste bij de klachten die klager aangaf. Het ingezette beleid, de differentiaaldiagnose en het gegeven terugkomadvies klopt naar het oordeel van de commissie ook met hetgeen uit de anamnese en het onderzoek bleek. Indien er sprake is van “sudden deafness”, plotselinge doofheid, moet er inderdaad acuut opgetreden worden. Er is echter door klager ten tijde van het consult niet aangegeven dat hij klachten had die op een dergelijke diagnose wezen. Er was dan ook voor verweerster geen reden om klager op dat moment te verwijzen of te starten met ontstekingsremmers. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 12-10-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220033
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20220037 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder een verklaring af had moeten geven dat hij geen mondkapje hoefde te dragen tijdens een vliegreis.

Bij de beoordeling van het handelen in onderhavige klacht is van toepassing de KNMG Richtlijn Omgaan met medische gegevens. Volgens deze Richtlijn wordt het afgeven van geneeskundige verklaringen door de behandelend arts afgeraden. De relatie tussen arts en patiënt is gebaseerd op vertrouwen en dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen ontstaan bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. Dat verweerder geen medische verklaring heeft willen afgeven aan klager, is daarmee dus conform de geldende richtlijnen. Daarmee is de klacht van klager ongegrond.
Dat verweerder ook andere argumenten heeft gebruikt dan deze, zoals het mondkapjesbeleid niet willen frustreren, was daarbij onnodig. Verweerder had kunnen volstaan met het verwijzen naar het zogenaamde speciaal daarvoor door de KNMG opgestelde “weigeringsbriefje” waarin de redenen hiervan worden uitgelegd. Ook had verweerder terug kunnen verwijzen naar de instantie die verzocht had om een medische verklaring. Dat had onduidelijkheid bij klager kunnen voorkomen en was duidelijk geweest voor klager tot wie hij zich wel had kunnen wenden.

Datum uitspraak: 19-10-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220037
Categorieën: Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

20220022 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat er zonder zijn toestemming persoonlijke gegevens uit zijn medisch dossier telefonisch zijn verstrekt.

Door verweerster is aangegeven dat haar assistente klager heeft willen helpen door de medewerkster van de crisisopvang te woord te staan en te bevestigen wat klager de medewerkster van de opvang zelf had verteld. Voor meer informatie dan dat heeft zij de medewerkster van de opvang echter om een (schriftelijke) toestemmingsverklaring van klager verzocht. Voor het bevestigen van de door de [opvang] medewerkster gegeven informatie was aan klager geen toestemming gevraagd, noch verkregen. Ook blijkt er niet van een grond om het beroepsgeheim te doorbreken. Daarmee is dit klachtonderdeel gegrond. Verweerster ziet in dat het achteraf beter was geweest als de assistente de door de medewerkster van de opvang gegeven informatie niet had bevestigd. De kwestie is dan ook aanleiding geweest voor een aangescherpte werkwijze, waarbij door derden gedeelde informatie pas wordt bevestigd na schriftelijke toestemming van de patiënt.
Niet is vast komen te staan dat verweerster klager daarmee heeft willen schaden. Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 09-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220022
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

20220032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij herhaaldelijk heeft geweigerd klager te verwijzen, onnodige medicijnen heeft voorgeschreven, niet aan serieuze oplossingen voor de behandeling van klagers gezondheidsproblemen heeft gedacht, onvoldoende heeft afgestemd met specialisten, het verband tussen laag testosteron en gewichtstoename en omeprazol belachelijk heeft gemaakt, met een vleugje racisme heeft gereageerd, ten onrechte de diagnose carpaal- en cubitaalsyndroom heeft geduid als klachten van de spieren/hyperventilatie en zich op een vreemde medeplichtige wijze heeft gedragen.

Klager heeft in de overgelegde stukken geen nadere onderbouwing gegeven met verwijzing naar specifieke gebeurtenissen, feiten en/of data waaruit zou blijken dat verweerders handelen onzorgvuldig zou zijn geweest. Het is aan klager om zijn verwijten te onderbouwen. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan verweerder niet adequaat reageren en kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Uit het medisch dossier dat is overgelegd, waaronder een groot aantal specialistenbrieven, heeft de commissie niet opgemaakt dat door verweerder onzorgvuldig zou zijn gehandeld. Klager wordt serieus genomen, er wordt naar hem geluisterd, hij wordt daar verwezen waar dat nodig is en verweerder reageert op klagers e-mails. Bij klager is daarmee serieus onderzoek gedaan naar die veelheid aan klachten. De commissie heeft ook in het medisch dossier geen aanknopingspunten voor gegrondheid van de klachtonderdelen kunnen vinden. Daarmee is de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220032
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20220040 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij tijdens het consult op 6 december 2021 niet heeft verteld dat klager de bloedanalyse zelf moest betalen en hoeveel deze bloedanalyse ging kosten.

Uit de Regeling transparantie zorgaanbieders volgt niet een verplichting voor de zorgaanbieder om de consument te informeren over de gevolgen van een behandeling voor het eigen risico van de zorgverzekering. Bij het eigen risico is geen sprake van onverzekerde zorgkosten c.q. eigen betalingen als bedoeld in de Regeling. De zorgkosten zijn verzekerd, ze worden alleen niet (volledig) vergoed vanwege het wettelijk systeem (artikel 23 van de Zorgverzekeringswet). Zodra het eigen risico is betaald door de patiënt zelf, worden dergelijke kosten wel vergoed. Dat betekent dat het eigen risico niet onder dezelfde categorie kan worden geschaard als de ‘eigen betalingen’ in de zin van artikel 4 van de Regeling. Ook uit artikel 10 Wkkgz valt niet af te leiden dat een zorgaanbieder verplicht is te informeren over het eigen risico van de zorgverzekering, nu dit niet gaat om zorgtarieven. De zorgaanbieder zal meestal ook geen inzicht hebben in de hoogte (wettelijk of vrijwillig verhoogd) van het eigen risico en de mate van uitnutting daarvan.
Verweerder heeft aangegeven dat er in de praktijk beeldschermen hangen en folders liggen waarin wordt gewezen op het eigen risico van een zorgverzekering en dat in de ruimte waar bloedafname plaatsvindt posters hangen waarop is aangegeven dat laboratoriumonderzoek onder het eigen risico valt. Ook al geldt er geen informatieverplichting terzake van het eigen risico, klager had daarmee redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat laboratoriumonderzoek onder het eigen risico van de zorgverzekering valt. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 24-10-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220040
Categorieën: Niet ontvankelijk

20220041 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er sprake is van nalatigheid, een onjuiste behandeling en onjuiste verslaglegging in het medisch dossier door verweerster. Klagers dementie is versneld, doordat hij niet vaker is beoordeeld door verweerster.

Verweerster legde een visite af bij klager, waarbij ter plekke bleek dat klager Corona had. Verweerster heeft een afwachtend beleid ingesteld. Naar het oordeel van de commissie was dat op dat moment ook juist om te doen.
De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft eerst een afwachtend beleid ingesteld om te bekijken of klager zou herstellen van Corona. Vervolgens heeft zij overlegd met een specialist ouderengeneeskunde die haar mening deelde dat er sprake was van een delier ten gevolge van Corona. Zij heeft een opname geregeld zodat klager in alle rust kon herstellen en klagers echtgenote werd ontlast. Verweerster zag geen aanleiding voor een hersenscan, waar klagers echtgenote om verzocht. Dat dit een juiste inschatting was, is bevestigd door de uitslag van de scan die werd gemaakt in het ziekenhuis. Dit bevestigde de diagnose van verweerster en de specialist ouderengeneeskunde.
Uit de stukken komt wel het beeld naar voren dat er sprake was van moeizame communicatie. Door de commissie is echter niet vast te stellen aan wie dit heeft gelegen, nu de commissie daarvan geen getuige is geweest. De commissie kan wel vaststellen dat de juiste medische zorg is verleend en verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2022
Datum publicatie: 29-11-2022
Referentie: 20220041
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20220014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de dienstdoende huisarts van [naam huisartsenpost] dat haar moeder, nadat zij van de trap was gevallen op haar hoofd en linkerzij, niet is doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp voor nader onderzoek.
De lezingen over de ernst van de val en de heftigheid waarmee de moeder de klachten presenteerde, lopen uiteen. Voor de commissie is de initiële klacht van klaagster en hetgeen de dienstdoende huisarts hierover heeft vermeld in het waarneembericht uitgangspunt. De eerste en meest zwaarwegende vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts in de nacht van 1 op 2 november 2021, terecht heeft mogen constateren dat er bij de moeder geen sprake was van een kans op intracranieel letsel en dat doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp niet nodig was. Bij haar beoordeling heeft de commissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG richtlijn Hoofdtrauma. De criteria in deze ‘richtlijn’ moeten afzonderlijk dan wel in samenhang met elkaar, een reden zijn voor verder neurologisch onderzoek, dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp, waarbij het uiteindelijk gaat om het totaalbeeld dat wordt gevormd van de patiënt. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts gerechtvaardigd de conclusie mogen trekken dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor nader (neurologisch) onderzoek dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp op dat moment. De tweede vraag die de commissie zich gesteld ziet is of de dienstdoende huisarts de breuk aan de linkerschouder en linkerenkel had moeten diagnosticeren. Bij onderzoek aan de linkerschouder en linkerknie constateerde de dienstdoende huisarts dat hier waarschijnlijk sprake was van een kneuzing. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts zorgvuldig gehandeld, door de moeder op geleide van haar klachten te onderzoeken en te adviseren om bij aanhoudende pijnklachten, de volgende dag (dit zou dan circa 4 uur na het bezoek op de huisartsenpost zijn) contact op te nemen met de eigen huisarts voor eventueel nader onderzoek.
De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts van verweerster heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in de gegeven omstandigheden en acht de klacht van klaagster ongegrond. De commissie hecht eraan om hierbij de opmerking te maken, dat het maar de vraag is of de moeder op dat moment (om 04.00 uur) had moeten worden doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp, indien de dienstdoende huisarts wel de breuken zou hebben geconstateerd.

Datum uitspraak: 21-09-2022
Datum publicatie: 25-10-2022
Referentie: 20220014
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20210113 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat de huisarts van verweerder een herhaalrecept voor risperidon te vroeg heeft verstrekt aan klager.
Nu verweerder niet heeft ontkend dat de herhaalmedicatie te vroeg is verstrekt, is de klacht van klager alleen om die reden al gegrond. Daarnaast stelt de commissie vast dat er sprake was van een kwetsbare patiënt die verslavingsgevoelig is, waarbij tevens bekend was dat deze een mentor had. Bij verweerder was niet goed bekend wat de rol van een mentor is.
De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Referentie: 20210113
Categorieën: Medicijnen

20220020 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat zij slecht behandeld is door verweerster en dat verweerster niet heeft gekeken naar de oorzaak van haar klachten.

Uit het journaal maakt de commissie op dat klaagster op 2 september 2021 voor het eerst een afspraak maakte in verband met huidklachten in haar nek en achter haar oren. Verweerster scheef een crème voor. Op donderdag 28 oktober 2021 wilde klaagster een afspraak maken voor de dag erna. Er was echter alleen nog plek voor spoedafspraken. De assistente heeft uitgevraagd of er sprake was van spoed, waarbij klaagster aangaf dat zij niet belemmerd werd in haar functioneren. Klaagster is vervolgens naar de praktijk gegaan en wilde dezelfde dag gezien worden. Zij is toen in de spreekkamer van verweerster gaan zitten.
De commissie heeft er begrip voor dat klaagster zich zorgen maakte over de huidproblemen, gezien haar voorgeschiedenis van borstkanker. Medisch gezien is naar het oordeel van de commissie niet gebleken dat niet of niet tijdig is gehandeld door verweerster. Klaagster kwam bijna twee maanden na het eerste consult met het verzoek om een nieuw consult. De assistente heeft uitgevraagd of de klachten klaagster belemmerden. Dat was niet het geval. Er was op dat moment geen sprake van medische spoed, klaagster kreeg het advies koelzalf te gebruiken totdat er wel een afspraak mogelijk was.
Uit het journaal blijkt niet dat klaagster heeft besproken dat zij zich grote zorgen maakte of dat zij erg bang was. Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. De commissie gaat er dan ook van uit dat klaagster bij het maken van de afspraak niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij angstig was en zich grote zorgen maakte in verband met de hormoontherapie die zij kreeg. Er was dan ook geen reden om met spoed een afspraak in te plannen. Door goed uit te vragen is naar het oordeel van de commissie zorgvuldig genoeg gehandeld door (de assistente van) verweerster.
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Referentie: 20220020
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Bejegening/communicatie

20220002 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost dat hij op 31 oktober 2020, de diagnose acute appendicitis heeft gemist en als gevolg hiervan niet juist heeft gehandeld. De commissie stelt voorop dat het missen van een diagnose niet doorslaggevend is voor een gegrond verklaring van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 voldoende onderzoek heeft gedaan en op grond van zijn waarnemingen bij het onderzoek tot de gestelde diagnose ‘mogelijke reactie op kip of reflux’ had kunnen komen. Het waarneembericht vermeldt op 31 oktober 2020 het volgende: “temp 36.7 tensie 150/80mmhg pols 70reg ec abd; np / wt/ soepele buik maar drukpijnlijk in epigastrio. geen defense”. Naar het oordeel van de commissie waren er op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek, geen klinische verschijnselen aanwezig van een ‘acute buik’. Er was op basis van de bevindingen zoals hiervoor genoemd geen grond voor een onmiddellijke verwijzing naar het ziekenhuis dan wel voor het doen van nader onderzoek. Het is te betreuren dat klager een aantal dagen later met een acute appendicitis is opgenomen in het ziekenhuis, maar daarmee is nog niet gezegd dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 deze aandoening had kunnen onderkennen en nader onderzoek had moeten verrichten. Daarbij heeft de dienstdoende huisarts klager geadviseerd terug te komen bij toenemende klachten of naar zijn eigen huisarts te gaan. Klager heeft zich pas weer op 3 november 2020 gemeld bij de huisartsenpost. Er was op dat moment sprake van een geheel ander klinisch beeld, nu waren er wel verschijnselen van een mogelijke ‘acute buik’ en naar het oordeel van de commissie voldoende reden om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in vergelijkbare omstandigheden en verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Referentie: 20220002
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210104 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft als zorgaanbieder de huisartsenpraktijk in [plaats] in 2021 overgenomen van de voormalig huisarts.
Klager verwijt verweerder:
1. dat hij de voormalig huisarts drie maanden na de overname van de praktijk opzettelijk aan de kant heeft geschoven.
2. dat hij voor een consult met een behandelaar naar de praktijk in [plaats] moet reizen nu er in de praktijk in [plaats] geen huisarts meer aanwezig is.
3. dat de huisartsenpraktijk na de overname telefonisch slecht bereikbaar was.
De commissie oordeelt als volgt.
Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft gesteld dat de voormalig huisarts drie maanden na de overname van de praktijk op eigen verzoek is vertrokken. Klager heeft zijn verwijt niet nader onderbouwd of toegelicht en uit de overgelegde stukken heeft de commissie geen aanknopingspunten gevonden die het verwijt van klager kunnen ondersteunen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie constateert dat in de praktijk in [plaats] drie ochtenden per week een huisarts of een aios aanwezig is waar klager terecht kan. De commissie heeft geen inzage gehad in het medisch dossier van klager. Klager heeft niet aangetoond dat er medisch gezien fouten zijn gemaakt door verweerder en klager de nodige zorg door toedoen van verweerder heeft moeten ontberen. Op de andere momenten (dan de drie ochtenden) kan klager in de praktijk in [plaats] terecht. De commissie acht het invoelbaar dat een langere reistijd naar de huisarts in [plaats] niet prettig is voor klager, maar de commissie is van oordeel dat die reistijd (9 minuten met de auto) niet buiten proportioneel is. Daarbij komt dat verweerder hiervan, gezien het gebrek aan huisartsen in deze regio [naam provincie], geen verwijt kan worden gemaakt. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 3
Verweerder heeft erkend dat de praktijk in de overgangsfase na de overname in 2021 niet altijd goed bereikbaar was. In die situaties heeft verweerder een aantal maal een extern bureau ingehuurd om de bereikbaarheid van de praktijk op orde te houden maar die voorziening werkte kennelijk niet optimaal. De commissie is van oordeel dat verweerder wat dit betreft niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener mag worden verwacht en verklaart dit klachtonderdeel gegrond.
Omdat klager ten aanzien van klachtonderdeel 3 in het gelijk is gesteld, bepaalt de commissie dat verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.

Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210104
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Organisatorisch

20210108 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat hij op 13 en 16 augustus 2021: 1. geen passende en adequate zorg heeft ontvangen in verband met klachten aan zijn voeten in combinatie met ernstige corona klachten; 2. niet de juiste medicatie heeft gehad voor de pijn aan zijn voeten; 3. niet is doorverwezen naar het ziekenhuis; 4. niet serieus is genomen door verweerster.
De klachten worden in verband met de overzichtelijkheid in samenhang met elkaar besproken. Bij de beoordeling van de klachten houdt de commissie rekening met de context (Covid-19 crisis) waarin dit zich afspeelt. Er was (en is nog steeds) niet veel bekend over de klachten die corona met zich meebrengt. De commissie is van oordeel dat verweerster – gezien bovengenoemde omstandigheden maar ook los daarvan - heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie oordeelt dat het geen onlogische keuze is geweest van verweerster om naproxen (een pijnstiller en ontstekingsremmer), naast pregabaline, voor te schrijven om de coronaklachten te verminderen en daarmee wellicht ook de, in samenhang met corona, toenemende pijn aan de voeten van klager te verlichten. Het voorschrijven van ‘zwaardere medicatie’ is in dit geval geen passende oplossing omdat er 2 gezondheidsproblemen naast elkaar speelden namelijk de corona en de neuropathie. Vast staat dat verweerster op maandag 16 augustus 2021 om 12.15 uur op huisbezoek is geweest bij klager. De saturatie was op dat moment 95 %. Een saturatie van 95 % is naar het oordeel van de commissie geen reden voor opname in het ziekenhuis, ook niet in combinatie met corona. Er waren geen andere aanwijzingen waardoor opname zou zijn geïndiceerd. Toen verweerster klager diezelfde middag terugbelde, was klager erg boos en wilde haar niet meer als huisarts. Dat klager later die dag werd opgenomen in het ziekenhuis, kan naar het oordeel van de commissie verweerster niet worden verweten, corona kan leiden tot een plotselinge verergering van de klachten en zelfs tot een spoedopname in een ziekenhuis. Dat klager voor de pijn aan zijn voeten is opgenomen in het ziekenhuis is niet gebleken. De commissie oordeelt dat verweerster op 13 en 16 augustus 2021 zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 23-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210108
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20210110 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft een klacht ingediend tegen verweerster over de aan haar vader verleende zorg gedurende zijn laatste levensfase.
Klaagster verwijt verweerster: 1. dat zij niet heeft willen voldoen aan de laatste wens van de vader van klaagster; 2. dat zij geen navraag heeft gedaan of opvolging heeft gegeven aan voorgeschreven hulpmiddelen; 3. dat zij steeds te laat en nooit op eigen inzicht of initiatief zorg heeft geboden aan de vader; 4. slechte communicatie en afstemming tussen de huisartsen met als gevolg zeer gênante momenten; 5. slechte communicatie richting nabestaanden.
De commissie oordeelt als volgt.
Klachtonderdeel 1
Klaagster heeft gesteld dat de vader had aangegeven zijn stervensfase met mogelijke pijn en ongemakken niet bij bewustzijn te willen meemaken. Klaagster heeft daaruit begrepen, zo vermoedt de commissie, dat de vader om in rust te kunnen sterven, Dormicum toegediend had moeten krijgen. Die veronderstelling berust op een onjuiste voorstelling van zaken. Van belang is of de vader zonder pijn is gestorven en hem geen nodige medische zorg is onthouden. De wijkverpleegkundige heeft in de vroege ochtend van 17 augustus 2021 via het privé telefoonnummer van verweerster telefonisch overleg met haar gevoerd. De verpleegkundige heeft in dat overleg te kennen gegeven dat zij de vader zojuist morfine had toegediend en hij rustig was en geen pijn had. Die opmerking van de verpleegkundige wordt door de commissie niet in twijfel getrokken en is door klaagster niet ontkend. De commissie overweegt dat er dan ook geen reden was om naast de morfine Dormicum toe te dienen. Wel was sprake van een reutelende ademhaling, maar dit is evenmin een reden voor het geven van Dormicum; het reutelen van de ademhaling wordt vaak gehoord in de laatste fase van een patiënt en kan voor aanwezigen een naar geluid en aanblik geven maar kan door Dormicum verergeren. De commissie is dan ook van oordeel dat de huisarts juist heeft gehandeld door de wijkverpleegkundige te adviseren Dormicum niet toe te dienen.
Klachtonderdeel 2
Verweerster kan van de lange levertijden van hulpmiddelen geen verwijt worden gemaakt. De AIOS heeft de familie juist geadviseerd om vertraging in de levering te voorkomen door de benodigde hulpmiddelen eerst zelf aan te schaffen.
Klachtonderdeel 3
Hiervan is de commissie niet gebleken. De vader werd door de AIOS van verweerster onder haar supervisie begeleid. Klaagster heeft bevestigd dat de familie zeer tevreden was over die begeleiding. Uit het dossier kan de commissie niet anders opmaken dan dat er met regelmaat en ook op eigen inzicht of initiatief (telefonisch) contact werd opgenomen met de vader of zijn familieleden en zorg werd geboden aan de vader. Verweerster heeft haar privé telefoonnummer aan de wijkverpleegkundige gegeven waarmee de wijkverpleegkundige zo nodig ook ’s avonds en ’s nachts contact kon opnemen met verweerster hetgeen ook is gebeurd.
Klachtonderdeel 4
Op 17 augustus 2021 heeft de verpleegkundige om 3.00 uur contact met verweerster opgenomen om te overleggen over de situatie van de vader. Anderhalf uur later, om 4.40 uur, is de vader overleden. Verweerster is toen niet gebeld maar de verpleegkundige heeft het overlijden van de vader doorgegeven aan de HAP. Door een computerstoring is de praktijk van verweerster hierover niet geïnformeerd. De collega van verweerster die op 17 augustus 2021 een huisbezoek bracht was dan ook niet op de hoogte van het overlijden van de vader. De commissie begrijpt dat dit bezoek voor alle betrokkenen pijnlijk en ongemakkelijk is geweest maar is van oordeel dat verweerster hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel 5
Klaagster heeft gesteld dat zij door verweerster niet op de hoogte was gebracht van het snel naderende einde van de vader en het feit dat zijn allerlaatste fase was ingegaan. Uit het dossier blijkt dat voor de vader geen behandeling meer mogelijk was in het [naam] ziekenhuis en hij thuis wilde sterven. Op 12 augustus 2021 heeft de vader die wens herhaald. Met de vader zijn door de AIOS meerdere ACP gesprekken gevoerd. Door klaagster is dit niet ontkend en zij heeft bevestigd dat de begeleiding door de AIOS door haar en haar ouders altijd als zeer prettig is ervaren. Vanwege toenemende pijn is op 16 augustus 2021 rond 11.00 uur aan de vader morfine toegediend. Dat klaagster dat moment niet heeft geduid als een inluiden van de stervensfase van de vader kan aan verweerster niet worden verweten. Met de vader was de laatste fase uitvoerig besproken. De vader is vervolgens sneller dan verwacht en al op 17 augustus om 4.40 uur overleden. Dat verweerster in die laatste dagen gezegd zou hebben: “dit gedeelte past bij naderende sterfte” komt de commissie geenszins ongepast voor. Een dergelijke uitspraak dient binnen de context te worden gezien en past binnen het handelen van een redelijk bekwaam huisarts.
Resumerend is de commissie van oordeel dat verweerster zich in de zorg voor de vader heeft gedragen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts onder gelijke omstandigheden verwacht mag worden. De commissie verklaart de klacht van klaagster dan ook in alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210110
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling | Organisatorisch

20210091 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder nalatigheid bij het verlenen van zorg tijdens het stervensproces van de patiënt, dat de patiënt een actieve euthanasiewens had en dat de palliatieve zorg onvoldoende is geweest.

Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is een arts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. In het journaal is op 9 juni 2020 opgenomen dat de patiënt een keer een afspraak wilde maken om over euthanasie te praten. Op 1 december 2020 vermeldt het journaal dat de patiënt op dat moment nog niet met iemand wilde praten. In het verdere journaal is nergens meer iets opgenomen over euthanasie, noch over palliatieve sedatie. Nu elke verslaglegging ontbreekt over het niet willen uitvoeren van euthanasie, maar ook over de mogelijkheden van palliatieve sedatie en hoe dit in zijn werk zou gaan, ontbreekt objectieve onderbouwing dat deze gesprekken en uitleg hebben plaatsgevonden zoals verweerder dit stelt. Dit had echter wel op verweerders weg gelegen, omdat vaststaat, dit blijkt wel uit het medisch dossier, dat de patiënt een euthanasiewens had.
Verweerder legde wekelijks een visite af en voerde het medisch beleid op een juiste wijze. Daarover zijn ook geen klachten. De klacht heeft betrekking op de stervensbegeleiding en op de zorg verleend in het laatste weekend. In dat weekend werd verweerder gevaccineerd en hield er rekening mee dat hij daar ziek van zou kunnen worden. Om die reden heeft hij een overdracht naar de HAP geschreven. Op dat moment is de HAP verantwoordelijk voor het te voeren beleid. Dat verweerder pas om 18.00 uur aanwezig was, tegelijk met het palliatief team, is achteraf bezien ongelukkig. Verweerder is tegelijk met dat team gekomen terwijl het meer rust zou hebben gegeven als hij er iets eerder zou zijn geweest. Als dat voor hem niet mogelijk was omdat hij zich niet fit voelde, had hij het inzetten van de palliatieve sedatie beter over kunnen laten aan de dienstdoende huisarts van de HAP. Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerder in de zorg rondom het levenseinde van de patiënt tekortgeschoten is. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 15-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210091
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20210106 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat er door verweerster onzorgvuldig is gehandeld met betrekking tot haar klachten. Klaagster stelt dat zij al drie jaar lang klachten had en dat verweerster meer door had moeten pakken.

De commissie heeft er begrip voor dat het ziekteverloop voor klaagster zeer ingrijpend is geweest. Dat wil echter niet zeggen dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld. De ingediende klacht over verweersters behandeling moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan verweerster bekend was en bekend kon zijn omtrent de aard en de ernst van klaagsters ziekte.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster steeds adequaat gehandeld op de klachten waarmee klaagster zich presenteerde. Na de eerste verwijzing naar de gynaecoloog, waar klaagster zelf geen gebruik van maakte, heeft het bijna anderhalf jaar geduurd voordat klaagster opnieuw kwam met klachten. Verweerster heeft haar toen vrij snel opnieuw verwezen naar de gynaecoloog, hetgeen de juiste handelwijze was. Ook naar het oordeel van de commissie was er toen nog geen reden er een spoedverwijzing van te maken. Het is vervelend voor klaagster dat het lang duurde voor een afspraak bij de gynaecoloog plaatsvond en dat er toen ook niks gevonden werd, dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster. Toen ook een afspraak bij de uroloog lang duurde heeft verweerster in de tussentijd de urine van klaagster onderzocht, waaruit geen afwijkingen bleken en klaagster alvast verwezen voor het laten maken van een buikecho. Ook dit had verweerster naar het oordeel van de commissie niet anders kunnen doen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210106
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210094 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder een onheuse bejegening tijdens het eerste consult dat zij als nieuwe patiënt bij verweerder had.

Het consult met klaagster is inmiddels drie jaar geleden en verweerder kan zich het voorval en hetgeen gezegd zou zijn op 2 april 2019 niet meer goed herinneren. Verweerder heeft klaagster slechts eenmaal gezien. Vervolgens heeft zij zich ingeschreven bij een andere huisarts. Verweerder herkent zich niet in hetgeen klaagster beschrijft. Klaagster vraagt geen uitspraak over het medisch handelen van verweerder maar verlangt een oordeel van de commissie over hetgeen gezegd is en is voorgevallen in de spreekkamer van verweerder tijdens een eerste en tevens laatste consult bij verweerder op de door klaagster genoemde datum van 2 april 2019.

Klaagster heeft geen machtiging tot inzage in haar medisch dossier verstrekt. Dit betekent dat verweerder en de commissie geen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het medisch dossier van klaagster en hetgeen op en rond 2 april 2019 over het consult is genoteerd. Klaagster heeft in haar klaagschrift delen uit haar medisch dossier weergegeven maar de commissie kan niet toetsen of die weergave juist en volledig is. Verweerder moet zich adequaat kunnen verweren tegen het geschil, zo nodig met gebruikmaking van medische gegevens (zie artikel 5 lid 6 van het Reglement Geschillencommissie Huisartsen). Die mogelijkheid is verweerder door klaagster onthouden. Daarnaast kan de commissie aan de hand van het medisch dossier niet zelf vaststellen wat verweerder naar aanleiding van dit consult in het patiëntendossier van klaagster heeft genoteerd. De commissie verklaart de klacht van klaagster dan ook ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 12-05-2022
Datum publicatie: 02-06-2022
Referentie: 20210094
Categorieën: Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

20210052 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft geluisterd naar de klachten van klaagster en dat zij klaagster ondanks het klachtenbeeld naar huis heeft gestuurd en niet heeft verwezen voor nader onderzoek.

De commissie stelt vast dat hetgeen klaagster stelt, niet overeenkomt met wat in het journaal van verweerster is genoteerd. Klaagster geeft aan dat ze niet werd onderzocht en alleen een coronatest kreeg. Later geeft klaagster aan dat zij wel is gezien door verweerster maar dat alleen in haar keel is gekeken en naar haar longen is geluisterd. In het journaal is echter verder onderzoek genoteerd. Klaagster stelt dat zij naar huis gestuurd is terwijl zij heel ziek was en nauwelijks kon lopen. Ook dit komt niet overeen met wat in het journaal is genoteerd, namelijk dat klaagster trap heeft gelopen en niet ziek oogde. Ook is genoteerd dat zij bij een negatieve coronatest gezien kon worden bij haar eigen huisarts op het spreekuur. Uit niets blijkt dat klaagster ten tijde van het consult symptomen had die wezen op het bestaan van een bloedprop in klaagsters hals, dan wel van symptomen die wezen op een CVA. Een verwijzing voor verder onderzoek was dan ook niet geïndiceerd.

Hetgeen klaagster stelt in haar klacht en hetgeen verweerster stelt is tegengesteld aan elkaar. Hetgeen klaagster stelt, wordt niet nader onderbouwd en wordt door verweerster weersproken. Daarbij wordt hetgeen verweerster stelt onderbouwd door het journaal. Datgene wat ten grondslag gelegd wordt aan een klacht moet onomstotelijk vast komen te staan wil de klacht gegrond verklaard kunnen worden. Dat is in deze niet het geval is. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 09-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210052
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20210065 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij eenzijdig en onterecht de behandelrelatie heeft beëindigd. Verweerder heeft aangegeven dat er diverse gesprekken hebben plaatsgevonden, waarbij klager is gewaarschuwd dat hij zich moest onthouden van onheus en agressief gedrag. Uit het journaal is op te maken dat het contact met klager op 6 april 2020 al moeizaam verliep. Op verzoek van klager zijn de consulten van 10 en 29 juli 2020 verwijderd, waarbij is aangetekend dat “dwingend en dreigend gedrag met betrekking tot zijn letselschade zaken echt moet ophouden en dat we ons gaan concentreren op waar hij bij een arts komt, gezondheidszorg!”

Ondanks dat uit het dossier consulten op verzoek van klager zijn verwijderd, hetgeen het voor verweerder lastig maakt aan te tonen dat hij diverse gesprekken heeft gevoerd om de behandelrelatie te herstellen, is de commissie van oordeel dat voldoende duidelijk is dat vanaf de start van de behandelrelatie de contacten moeizaam verliepen. Ook zijn er verklaringen overgelegd van de assistentes waaruit blijkt dat zij klagers gedrag als bedreigend hebben ervaren. Voldoende duidelijk is geworden dat verweerder meerdere gesprekken heeft gevoerd met klager om de relatie te verbeteren en klager ook heeft gewaarschuwd voor de gevolgen als dat niet zou gebeuren. Daar komt bij dat klager niet heeft betwist dat wat verwijderd is uit klagers dossier, niet heeft plaatsgevonden. De commissie is van oordeel dat er sprake was van een gewichtige reden op grond waarvan de behandelrelatie beëindigd kon worden.

Ook heeft verweerder dit naar het oordeel van de commissie voldoende zorgvuldig gedaan. Verweerder heeft aangegeven dat de behandelrelatie verstoord was en dat klager op zoek moest gaan naar een andere huisarts. Verweerder is daarna nog zorg blijven verlenen. Toen klager geen andere huisarts zocht, heeft verweerder klager schriftelijk herinnerd en ook aangegeven spoedzorg te zullen blijven verlenen. Verweerder heeft bemiddeld bij het vinden van een andere huisarts. Daarmee heeft verweerder voldoende voldaan aan de in de KNMG richtlijn Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst gestelde zorgvuldigheidseisen.

Klager stelt verder nog dat verweerder geweigerd heeft vragen rondom klagers medische situatie te beantwoorden. De commissie heeft de indruk gekregen dat klager onjuiste verwachtingen had van wat verweerder voor hem kon betekenen in diens letselschadezaak. Verweerder was klagers behandelend huisarts, niet diens medisch adviseur of diens bedrijfsarts. Het afgeven van geneeskundige verklaringen met een oordeel over een patiënt en over de (medische) geschiktheid of ongeschiktheid van een patiënt om bepaalde dingen wel of niet te doen is als behandelend arts niet toegestaan. Wel kan die arts een afschrift van het medisch dossier verstrekken of gerichte vragen van bijvoorbeeld een medisch adviseur beantwoorden. Verweerder heeft dit ook gedaan. Nergens is gebleken dat verweerder geweigerd heeft vragen te beantwoorden rondom klagers medische situatie.

De commissie is van oordeel dat verweerder conform de richtlijn heeft gehandeld en verklaart de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210065
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Bejegening/communicatie | Medisch dossier

20210061 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klagers zijn van mening dat klaagster, 16 jaar, niet behandeld had moeten worden door de POH-GGZ.
Dat de POH-GGZ niet bekwaam zou zijn, is de commissie niet gebleken. Binnen de huisartsenzorg is het gebruikelijk dat een patiënt bij psychische problemen gezien wordt door een POH-GGZ om een beter beeld van de klachten te krijgen, de mogelijk nodige behandeling vast te stellen en verdere begeleiding te verlenen. Het is aan de POH-GGZ om in te schatten van welke problematiek sprake is en de ernst ervan, voordat er eventueel wordt verwezen naar GGZ. Klaagster stelt dat zij al bij aanvang van de gesprekken heeft gezegd dat zij suïcidale gedachten had. Verweerster ontkent dit. Nu klaagster en verweerster elkaar tegenspreken, is voor de commissie niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. Nu beiden het medisch dossier niet hebben ingebracht, kan de commissie de juistheid van de stelling van klaagster niet toetsen. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is.

Klagers zijn van mening dat er onterecht een melding gedaan is bij Veilig Thuis.
Verweerster geeft aan dat zij op 8 maart 2021 Veilig Thuis heeft gebeld voor advies. Dat is een mogelijkheid binnen stap 2 van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De commissie maakt niet op uit hetgeen verweerster stelt in haar verweer dat er sprake was van een verdenking van huiselijk geweld of mishandeling. Wel was er sprake van psychische problemen bij klaagster en van “een opvoedingsklimaat” dat moeilijk was. Ook wilde verweerster klager betrekken bij de gesprekken die met de POH-GGZ plaatsvonden. Dat een medewerker van Veilig Thuis vervolgens op de praktijk kwam en deelnam aan een gesprek met klaagster, haar moeder en verweerster was niet conform de stappen uit de Meldcode. Verweerster stelt dat zij verrast was dat er direct een medewerker kwam van Veilig Thuis. Verweerster is echter verantwoordelijk voor hoe het gesprek op de praktijk verliep en had zelf de regie kunnen houden, door aan te geven dat zij alleen een adviesgesprek wilde. De stappen van de Meldcode zijn niet op de juiste wijze doorlopen. Veilig Thuis heeft kennelijk aangenomen dat er reeds een melding werd gedaan, terwijl verweerster aangeeft dat zij alleen een adviesgesprek had gewild. Verweerster is verantwoordelijk te houden voor deze gang van zaken. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 gegrond.

Klagers zijn van mening dat niet besloten had mogen worden dat klaagster een nacht bij een vriendin zou doorbrengen. Klager stelt, dat er druk is uitgeoefend en dat klaagsters moeder is overgehaald om in te stemmen
Klaagster en haar moeder hebben beide ingestemd met het laten logeren van klaagster bij een vriendin, om een time-out te kunnen nemen van de thuissituatie. Als klager stelt dat zijn echtgenote niet in staat was om weerwoord te geven, had klager zelf aanwezig moeten zijn bij dit gesprek. De beslissing van dat moment is genomen door moeder en klaagster gezamenlijk, waarbij verweerster dit tevens verantwoord vond. De commissie tekent daarbij aan dat klaagster 16 jaar oud is en zelf in staat is haar wil te bepalen. De commissie verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond.

Datum uitspraak: 31-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210061
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy

20210068 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de diagnose hersentumor en diabetes heeft gemist bij de patiënt en dat hij heeft verzuimd de bloeddruk van de patiënt te stabiliseren.

Uit de door klager toegestuurde stukken uit het ziekenhuis in [naam land] maakt de commissie op dat de patiënt was gediagnostiseerd met een glioblastoom. Dit is een snelgroeiende tumor, waarbij het op het moment van het ontstaan van klachten, voor behandeling vaak al te laat is. Uit het journaal maakt de commissie niet op dat de patiënt op het spreekuur is geweest met klachten die wezen op een hersentumor. Verweerder heeft klager in 2020 twee keer gezien, beide keren in verband met de bloeddruk van de patiënt. Een verhoogde bloeddruk is niet het gevolg van een hersentumor. Bij een verhoogde bloeddruk hoeft dus niet gedacht te worden aan een hersentumor.

Ook is niet gebleken dat de suikerwaarden afwijkend waren. Er was geen sprake van diabetes. Er heeft wel controle plaatsgevonden volgens de geldende professionele standaard, er is echter in Nederland nooit een afwijkende waarde gemeten die behandeld had moeten worden.

De commissie heeft er begrip voor dat de diagnose hersentumor een schokkende is. Niet gebleken is echter dat verweerder deze diagnose heeft gemist, de patiënt is niet bij hem op het spreekuur geweest met klachten die konden wijzen op een hersentumor. Ook de verwijten rondom de bloeddruk en de diabetes acht de commissie niet terecht. De verhoogde bloeddruk is door verweerder behandeld op de juiste wijze. Verweerder had bij het behandelen van de bloeddruk ook niet hoeven denken aan een hersentumor. Bij controles volgens het Cardiovasculair Risico Management zijn geen verhoogde bloedsuikerwaarden gemeten. Ook deze diagnose is door verweerder niet gemist. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 31-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210068
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210028 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Deze uitspraak dient in samenhang te worden gezien met de uitspraak in geschil HAW 20210029 gericht tegen de waarnemend huisarts van de praktijk van verweerster.
Klaagster verwijt verweerster, als praktijkhoudend huisarts, dat zij zonder hoor en wederhoor toe te passen is meegegaan in het gestelde niet professionele handelen van haar collega, de waarnemend huisarts, en daardoor eveneens niet gehandeld heeft zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht.
De commissie is van oordeel dat het verwijt van klaagster in algemene zin is geformuleerd, zonder nadere toelichting of onderbouwing. Klaagster kan er niet mee volstaan de verwijten gericht tegen de waarnemend huisarts eveneens tegen verweerster als praktijkhoudend huisarts te richten. Daarnaast heeft de commissie in het geschil 20210029 HAW beslist dat er sprake is van handelen zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts, zodat verweerster niet is meegegaan met het gestelde niet professionele handelen van de waarnemend huisarts. De commissie heeft zelfstandig ook geen enkele aanwijzing gevonden die de klacht van klaagster kan ondersteunen.
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 08-03-2022
Referentie: 20210028
Categorieën: Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

20210029 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht bestaat uit 5 onderdelen die verband houden met twee anonieme meldingen bij Veilig Thuis en vervolgens een zelfstandige melding van verweerster (waarnemend huisarts) zelf.
Klaagster verwijt verweerster het niet hebben willen onderzoeken van de kinderen op tekenen van mishandeling, het afgaan op onjuiste mededelingen van de ex-partner van klaagster, het niet toepassen van het beginsel van hoor en wederhoor, het verstrekken van het medisch dossier van de zoon aan ex-partner en het doen van een melding aan Veilig Thuis zonder enige grondslag. Klaagster vordert een materiële schadevergoeding van
€ 15.000,00 vanwege de door klaagster betaalde advocaatkosten en een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 voor de onrust die verweerster heeft veroorzaakt.

De commissie is van oordeel dat verweerster zich als een goed zorgverlener heeft gedragen en uiterst zorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft telkens weloverwogen gehandeld en zorgvuldige afwegingen gemaakt in haar contacten met en over het gezin van klaagster naar Veilig Thuis. Zij heeft daarbij meerdere keren advies gevraagd aan collega’s en deskundigen van de KNMG en Veilig Thuis. Zij heeft aantoonbaar vele pogingen gedaan om klaagster te bereiken maar klaagster heeft er zelf voor gekozen niet te reageren. Verweerster heeft het stappenplan van de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld goed gevolgd. Verweerster was gerechtigd de ex-partner het medisch dossier van de zoon te verstrekken omdat hij (mede) belast is met het ouderlijk gezag over de zoon.
De commissie verklaart de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 08-03-2022
Referentie: 20210029
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie | Medisch dossier | Niet ontvankelijk

20210088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig zou hebben gehandeld door geen verband te leggen tussen klagers leeftijd, duizeligheidsklachten, bloeddrukmedicijnen en het (tijdstip van het) gebruik daarvan.

Klager is twee keer gezien door verweerder. Klager geeft aan dat hij tijdens het eerste consult op 4 september 2020 ernstige duizeligheidsklachten had. Verweerder heeft in het journaal genoteerd dat klager zich presenteerde met conditieverlies. Volgens het journaal worden duizeligheidsklachten niet genoemd. Verweerder heeft klager eerst verwezen voor bloedonderzoek en gaf aan klager aan, dat als dat geen verklaring voor de klachten zou opleveren, hij zou willen verwijzen voor een fietsergo. Volgens het journaal wordt tijdens het consult niet over duizeligheidsklachten gesproken. Voor wat betreft het conditieverlies kan de commissie billijken dat verweerder eerst bloedonderzoek deed en daarna wilde verwijzen voor een fietsergo.

Pas later spreekt klager over duizeligheidsklachten bij zijn eigen huisarts. Deze verwijst klager naar de neuroloog. De neuroloog stelt de diagnose PPPD, persisterende positionele perceptie duizeligheid. Nu een specialist deze diagnose heeft gesteld mag een huisarts daarop vertrouwen. Immers, de huisarts kon zelf de diagnose niet stellen en verwees om die reden naar een specialist.
Bijna een jaar later, op 9 augustus 2021 ziet verweerder klager opnieuw. In dit consult wordt onder meer om een medicatiewisseling verzocht, waar verweerder aan voldoet. Tevens geeft klager aan dat hij een steeds wisselende bloeddruk heeft. Verweerder verwijst klager naar een internist omdat hij geen verklaring heeft voor de wisselende bloeddruk. Een 24-uursmeting is dan het eerst aangewezen onderzoek om vast te stellen op welke wijze de bloeddruk fluctueert.

Klager geeft aan dat hij vervolgens zelf zijn klachten oplost, door zijn bloeddrukmedicatie op een ander tijdstip in te nemen. Hij verwijt verweerder dat hij het verband niet heeft gelegd tussen zijn duizeligheidsklachten en het tijdstip van het gebruik van de bloeddrukmedicatie. Naar het oordeel van de commissie had verweerder dit verband ook niet hoeven leggen. Er was een diagnose gesteld voor duizeligheidsklachten door de neuroloog. De neuroloog heeft ook niet geconstateerd dat de bloeddrukmedicatie van invloed zou kunnen zijn op de klachten van klager. Daarbij is er geen medische grond dat het innemen van de medicatie op een ander tijdstip duizeligheid kan voorkomen. Het kan zijn dat dit mogelijk is bij de start van de medicatie, maar na enkele dagen is een spiegel opgebouwd in het bloed. Het in de ochtend of avond innemen heeft dan geen invloed meer bij medicatie die een keer per dag wordt ingenomen en daarmee geen kortwerkend middel is. Dat verweerder klager eerst verwees voor een 24-uursmeting om na te gaan hoe de bloeddruk zich ontwikkelde is een juiste handelswijze. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 17-02-2022
Datum publicatie: 08-03-2022
Referentie: 20210088
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

20210058 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat het te lang (weken) duurde voordat verweerster toegang had tot het digitale dossier.
Uit de stukken maakt de commissie op dat de vorige huisarts van klager het dossier niet (digitaal) heeft overgedragen, ook niet nadat de assistente daar nogmaals om verzocht heeft bij de vorige huisarts. Bericht werd dat de vorige huisarts niet beschikte over het medisch dossier van klager. Klager beschikte echter zelf over zijn dossier en heeft dit zelf aan verweerster ter beschikking gesteld. Dat verweerster het medisch dossier niet ontving van de vorige huisarts, is niet verwijtbaar aan verweerster, daarbij beschikte klager zelf over zijn dossier. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat het te lang duurde voor hij kon worden ingeschreven bij de apotheek van zijn keuze waardoor hij geen medicatie kreeg.
Bij inschrijving in de praktijk van verweerster heeft klager op het inschrijfformulier aangegeven een voorkeur te hebben voor apotheek [naam] in [woonplaats klager]. Ook gaf hij toestemming voor uitwisseling van gegevens.
Door de assistente is bij inschrijving ook aangegeven aan klager dat hij gebruik kon blijven maken van zijn apotheek in [woonplaats klager]. Later wordt klager echter verteld dat de praktijk samenwerkt met een vaste apotheek in [plaats praktijk verweerster]. Het recept voor de op 16 februari 2021 voorgeschreven medicatie werd vervolgens gestuurd naar een andere (derde) apotheek in [woonplaats klager].
Ingevolge artikel 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) regels vast met betrekking tot de informatieverplichting van zorgaanbieders. In de Regeling transparantie zorgaanbieders is bepaald in artikel 4 lid 6 dat de zorgaanbieder in geval van doorverwijzing voor vervolgzorg de consument zo objectief mogelijk adviseert. Daarbij wijst de zorgaanbieder de consument op zijn keuzevrijheid. In artikel 6 van genoemde regeling is bepaald dat het niet is toegestaan de consument te misleiden, in de toelichting wordt het voorbeeld van het belemmeren van de vrije keuze genoemd door een huisarts die stelt alleen medicijnen bij een bepaalde apotheek te kunnen afhalen. De huisarts mag de consument de toegang tot een andere apotheek niet ontzeggen en mag evenmin de suggestie wekken dat er geen keuze mogelijk is.
Op grond van bovenstaande is het de huisarts niet toegestaan om een patiënt te verplichten gebruik te maken van een bepaalde apotheek en heeft een patiënt vrije keuze. Klager heeft een apotheek van zijn keuze doorgegeven bij inschrijving. Desondanks ontstond verwarring over deze vrije keuze en over naar welke apotheek het recept gestuurd zou worden. Dit is uiteindelijk naar een verkeerde (derde) apotheek gestuurd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat een verwijzing werd geweigerd.
Tijdens het consult van 16 februari 2021 heeft klager aangegeven verwezen te willen worden naar [naam GGZ-instelling]. Er is naar het oordeel van de commissie niet geweigerd te verwijzen, maar werd eerst gepoogd de hulpvraag van klager verder te onderzoeken. Hierna was contact niet meer mogelijk en liep daarna niet goed meer. De commissie verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond.

Klachtonderdeel 4: Klager vindt dat zijn dossier zonder toestemming werd gedeeld met klagers nieuwe huisarts en apotheek.
Op het inschrijfformulier waarmee klager zich inschreef bij de praktijk van verweerster heeft klager toestemming gegeven voor opvragen van gegevens bij zijn vorige apotheek en het ziekenhuis. Klager heeft op dit inschrijfformulier -anders dan zoals verweerster stelt- géén toestemming gegeven voor uitwisseling van informatie met andere apotheken, noch met zijn nieuwe huisarts, de opvolgend huisarts van verweerster. Verweerster heeft ook geen andere documenten overgelegd waar deze toestemming uit af te leiden valt. De commissie verklaart klachtonderdeel 4 gegrond.

Klager verzoekt naast beoordeling van zijn klacht om toekenning van een bedrag van € 1.000,00,-- aan materiële en immateriële schadevergoeding. Klager heeft niet onderbouwd waardoor hij schade heeft geleden en hoe hoog die schade was. Nu klager ook niet reageerde door repliek in te dienen heeft klager de mogelijkheid tot een nadere onderbouwing voorbij laten gaan. De commissie wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 19-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210058
Categorieën: Medisch dossier | Medicijnen | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy | Onderzoek/Behandeling

20210074 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerster zonder toestemming heeft gepraat met de Raad voor de Kinderbescherming. Lopende de procedure heeft klager nog aangegeven dat verweerster ook zonder toestemming contact heeft opgenomen met [naam centrum voor dagbesteding voor kinderen met een verstandelijke beperking].

Verweerster heeft aangegeven dat zij verplicht is informatie te geven als de Raad voor de Kinderbescherming verzoekt om informatie. Het verdient de voorkeur betrokkenen toestemming te vragen. De commissie stelt vast dat verweerster dit ook heeft gedaan. Klager heeft die toestemming ook gegeven. Daarnaast stelt de commissie vast dat verweerster niet meer informatie heeft verstrekt dan noodzakelijk was. De klacht van klager dat verweerster zonder toestemming heeft gesproken met de Raad voor de Kinderbescherming is daarmee ongegrond. Naar het oordeel van de commissie had verweerster wel zorgvuldiger vast kunnen leggen in het journaal welke stappen uit de KNMG Meldcode kindermishandeling en huishoudelijk geweld zijn gevolgd en hoe deze zijn gevolgd. Dit is echter onvoldoende om de klacht gegrond te verklaren.

Klager heeft ook gesteld dat verweerster zonder toestemming contact heeft opgenomen met [naam centrum voor dagbesteding voor kinderen met een verstandelijke beperking]. Verweerster wist van de lange wachtlijsten en behandelstop voor autismeonderzoek. Klager wilde dergelijk onderzoek echter wel graag. Om die reden heeft verweerster voorgesteld eerst navraag te doen of autismeonderzoek ook mogelijk was bij [naam centrum voor dagbesteding voor kinderen met een verstandelijke beperking]. Uit de door klager overgelegde geluidsopname is op te maken dat ook voor dat contact toestemming is gegeven. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 20-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210074
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

20210081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat verweerder de patiënt na haar val op 22 juni 2021 niet voldoende heeft onderzocht en/of haar ziektegeschiedenis niet juist heeft beoordeeld, de verkeerde diagnose heeft gesteld en verkeerd beleid heeft gevoerd. Verweerder had de patiënt moeten verwijzen naar het ziekenhuis.
De commissie stelt vast dat de patiënt altijd veel pijnklachten had en veel pijnmedicatie gebruikte. In de anderhalve maand voor de val, klaagde de patiënt echter niet veel over pijn. Een inschatting maken van de mate van pijn is lastig bij een patiënt met reuma, osteoporose en cognitief disfunctioneren, waarbij de patiënt ook nog (veel) pijnmedicatie krijgt. Een kenmerk van de cognitieve beperkingen is dat pijn niet goed aangegeven kan worden. De commissie is van oordeel dat verweerder er alert op had moeten zijn dat er meer speelde dan de patiënt aangaf, gezien haar voorgeschiedenis. Het journaal vermeldt ook niet wat er aan onderzoek is verricht, of de ribben en longen zijn onderzocht is niet vermeld. De patiënt blijft de week na de val klagen over pijn, geeft ook vanaf het begin pijn aan aan haar rechterzij. De diagnose kneuzing is naar het oordeel van de commissie gezien de complexe voorgeschiedenis van de patiënt moeilijk te stellen en was naar het oordeel van de commissie reden om de patiënt te verwijzen. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 gegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat verweerder hem als mentor niet rechtstreeks heeft geïnformeerd over de diagnose na de valpartij.
Verweerder geeft aan dat hij gewend was vooral te communiceren met het verpleeghuis en via het zorgdossier van het verpleeghuis en dat hij ervan uit ging dat de zorg dit verder afstemde met klager. Op zich is het mogelijk een dergelijke afspraak te maken en taken over te dragen, in dit geval aan het verpleeghuis. Dit moet dan echter wel een duidelijke afspraak zijn waarbij duidelijk is dat de mentor alle benodigde informatie kan vinden in het zorgdossier. Naar het oordeel van de commissie zijn dergelijke afspraken niet (duidelijk) gemaakt. Verweerder diende klager in zijn rol als mentor op de hoogte te houden van de zorg rondom de patiënt. De commissie acht klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat verweerder hem als bezorgde zoon, mantelzorger en mentor niet serieus heeft genomen en heeft geschoffeerd.
Dit klachtonderdeel ziet op de bejegening door verweerder van klager. Verweerder heeft erkend een aantal opmerkingen gemaakt te hebben die hij met de kennis achteraf niet gemaakt zou hebben. Verweerder vindt echter niet dat hij klager heeft geschoffeerd. De commissie is van oordeel dat opmerkingen over erfelijke eigenschappen van klager die verweerder herkende van de patiënt, niet passen in een arts-vertegenwoordigersrelatie. Dergelijke opmerkingen hebben niet bijgedragen aan een goede communicatie en overschrijden naar het oordeel van de commissie de grenzen van het professioneel handelen. De commissie acht klachtonderdeel 3 gegrond.

Klachtonderdeel 4:Klager vindt dat verweerder op 29 juni en 2 juli 2021 heeft verzuimd om een arts naar de patiënt te laten kijken.
Verweerder was met vakantie op 29 juni en 2 juli 2021, op dat moment was er een waarnemer in de praktijk van verweerder. Jegens verweerder kan niet worden geklaagd over handelen of nalaten waarbij verweerder niet zelf betrokken was. De commissie verklaart klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20210067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt twee dienstdoende huisartsen van de HAP van verweerder dat zij de diagnose (dubbele) longembolie bij klaagster hebben gemist hoewel zij kenbaar had gemaakt dat longembolie en trombose in haar familie (ouders) voorkomt.

De huisartsen van verweerder hebben de klachten van klaagster toegeschreven aan spierpijn aangezien klaagster had aangegeven in Coronatijd thuis oefeningen met gewichten te hebben gedaan. De artsen vonden klaagster niet kortademig en gelet op de leeftijd van klaagster (21 jaar) lag een longembolie niet voor de hand.
De eerste huisarts heeft klaagster gezien en een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en bloeddruk, pols, saturatie en temperatuur gemeten; de tweede huisarts heeft klaagster tien dagen later telefonisch te woord gestaan. Drie dagen later is op de spoedeisende hulp bij klaagster een dubbele longembolie vastgesteld.

De commissie heeft vastgesteld dat klaagster thoracale pijn had, haar hartfrequentie hoog (110) was, bij het tweede contact last had van haar kuit en zij beide keren nadrukkelijk melding had gemaakt van het voorkomen van longembolieën en trombose in haar familie. Beide artsen hadden daarom alert moeten zijn op een mogelijke longembolie ongeacht de jonge leeftijd van klaagster. De commissie is van oordeel dat beide artsen de Standaard M86 voor Diepveneuze trombose en longembolie hadden moeten volgen maar dit niet of onvoldoende hebben gedaan. Als de artsen de beslisregels voor longembolie hadden gevolgd hadden zij door middel van een bloedonderzoek de D-dimeer moeten bepalen. Anamnese en lichamelijk onderzoek alléén geven daarbij onvoldoende houvast. Een klinische inschatting van het risico op longembolie in combinatie met een D-dimeertest is in staat longembolie uit te sluiten. Nu de huisartsen hebben nagelaten een bloedonderzoek te (laten) doen is de commissie van oordeel dat de beide huisartsen van verweerder niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam (huis)arts mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Klaagster heeft een vergoeding van € 15.000,-- gevorderd wegens de door haar zowel materieel als immaterieel geleden schade. De commissie acht de materiële schade niet, althans onvoldoende onderbouwd of aangetoond. Voor de door klaagster geleden pijn wordt een immateriële vergoeding van € 1.500,-- toegekend.

Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210067
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210051 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder het herhaaldelijk schenden van zijn beroepsgeheim. Daarnaast vindt klager dat verweerder hem zijn klachtrecht heeft willen ontnemen.

De commissie stelt allereerst vast dat verweerder medische informatie (delen van het journaal) van klager heeft verstrekt aan het scheidsgerecht waar hij een procedure voerde tegen zijn collega-huisarts. Ook in een procedure bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege heeft verweerder medische informatie verstrekt over klager door het voorlezen van journaalregels. Verweerder stelt dat er geen sprake is van een schending van het beroepsgeheim omdat hij medische informatie mag verstrekken aan zijn advocaat, nu deze ook een geheimhoudingsplicht heeft en optreedt als een verlengde arm van verweerder zelf.

Hoewel in zijn algemeenheid juist stelt de commissie echter vast dat de informatie die verstrekt is niet alleen aan de advocaat van verweerder is verstrekt maar ook aan het scheidsgerecht en het tuchtcollege. Zij vallen niet onder de op het geldende beroepsgeheim genoemde uitzonderingen. Daarbij is irrelevant of die informatie door de advocaat of door verweerder zelf is verstrekt nu immers de advocaat als verlengde arm van verweerder optreedt. Daarmee is medische informatie van klager zonder zijn toestemming verstrekt aan derden (de leden van het scheidsgerecht en de leden van het tuchtcollege) in het kader van een procedure waarbij klager geen partij was. De commissie verklaart dit klachtonderdeel van klager gegrond.

Klager stelt daarnaast dat verweerder hem zijn klachtrecht heeft proberen te ontnemen. Het enkele feit dat klagers klacht behandeld wordt door de geschillencommissie, geeft aan dat klagers klachtrecht hem niet is ontnomen.

Klager wil dat aan verweerder een disciplinaire maatregel wordt opgelegd. De Wkkgz voorziet niet in een bevoegdheid van de geschillencommissie om maatregelen op te leggen.
Klager vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 of de kosten voor zijn behandeling m.b.t. door verweerder veroorzaakte stress en eventuele hieruit voortvloeiende inkomstenderving tot een maximum van € 25.000,00. Deze bedragen zijn niet onderbouwd, bijvoorbeeld middels facturen van de ondergane behandelingen. Ook heeft klager geen causaal verband aangetoond dat de stressklachten (en de behandelingen die hij hiervoor moest ondergaan) alsmede de gederfde inkomsten werden veroorzaakt door de schending van het beroepsgeheim door verweerder. De commissie wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 14-12-2021
Datum publicatie: 26-01-2022
Referentie: 20210051
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Niet ontvankelijk

20210063 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft een klacht ingediend bij de geschillencommissie Huisartsenzorg. Van toepassing is de Wkkgz, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. De geschillencommissie is bevoegd een uitspraak te doen over klachten ingediend tegen een zorgaanbieder onder deze wet. Klager heeft meermalen aangegeven zijn klacht in te willen dienen tegen de dienstdoende huisarts van verweerder, een huisartsenpost, persoonlijk. Door de secretaris van de geschillencommissie is om die reden aan klager bericht dat de formele verweerder in onderhavige procedure de huisartsenpost is en niet de dienstdoende huisarts persoonlijk. Zij heeft vervolgens klager expliciet gevraagd tegen wie klager zijn klacht heeft ingediend. Klager heeft daarop geantwoord dat hij zijn klacht alleen heeft ingediend tegen de dienstdoende huisarts.

Nu de dienstdoende huisarts geen zorgaanbieder in de zin van de Wkkgz is en daarmee geen verweerder, dit is immers de huisartsenpost waarvoor deze huisarts werkzaam was, dient de geschillencommissie klager niet ontvankelijk te verklaren in diens klacht en de verdere behandeling van de klacht te staken.

Datum uitspraak: 14-12-2021
Datum publicatie: 26-01-2022
Referentie: 20210063
Categorieën: Niet ontvankelijk

20210055 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder niet op tijd aanwezig was om medische noodhulp te verlenen.

Klaagster is gezien door ambulanceverpleegkundigen. Door hen werd ingeschat dat de situatie ABCD veilig was en dat er alleen een kalmerend middel nodig was. Voor hen was het slechts mogelijk een injectie te geven, met als gevolg dat klaagster dan mee zou moeten naar het ziekenhuis. Omdat dit niet wenselijk was, is contact opgenomen met verweerder, zodat deze de zorg kon overnemen en kon zorgen voor een oraal kalmerend middel. Toen gebeld werd met 112 was er sprake van een spoedeisende situatie. Om die reden kwam ook een ambulance ter plaatse. Na onderzoek door de ambulanceverpleegkundigen, is beoordeeld dat er geen sprake meer was van een onveilige of spoedeisende situatie. Klaagster was ook niet alleen. Om die reden werd de urgentie, waarvan in eerste instantie wel sprake van was, maar na onderzoek niet meer, bijgesteld naar een U5. Verweerder had kunnen volstaan met het sturen van een recept voor een oraal kalmeringsmiddel naar de dienstapotheek. Verweerder besloot echter toch een visite af te laten leggen. De dienstdoende huisarts was ter plaatse na iets meer dan een uur. De commissie heeft er begrip voor dat de situatie voor klaagster en haar echtgenoot vervelend was. Een huisartsenpost handelt echter op basis van de medische urgentie. Op basis daarvan was er geen sprake van een spoedeisende situatie waarbij er direct een huisarts ter plaatse diende te zijn. Verweerder had kunnen volstaan met het sturen van een recept, doch heeft een dienstdoende huisarts een visite af laten leggen. Deze huisarts was ter plaatse binnen de tijd die staat voor een U2 codering, terwijl daar geen sprake van was. Er hoefde op dat moment geen medische noodhulp (meer) verleend te worden, de commissie verklaart de klacht van klaagster daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 26-01-2022
Referentie: 20210055
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch

20210014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Uit de door klaagster overlegde stukken maakt de commissie op dat er bij klaagster sprake is van langdurige onvrede over de door verweerder verleende zorg, in ieder geval al vanaf 2016. Klaagster stelt onder meer dat er sprake is van fouten, het niet verwijzen en het haar niet serieus nemen.

Klaagster verwijt verweerder concreet de gang van zaken rondom de verwijzing naar het ziekenhuis in mei 2020, waar een dubbelzijdige longembolie is geconstateerd. Klaagster heeft op 11 mei 2020 aangegeven een aantal klachten te hebben. De volgende dag heeft er laboratoriumonderzoek aan huis plaatsgevonden. Er bleek sprake van een verhoogde D-dimeer, waarna verweerder klaagster heeft verwezen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat verweerder hier tijdig en adequaat heeft gehandeld.

De overige verwijten van klaagster zijn in algemene zin geformuleerd, zonder te verwijzen naar specifieke gebeurtenissen of data. In zoverre kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dat wil niet zeggen dat de commissie van oordeel is dat de verleende zorg vanaf 2016 juist is geweest, maar dat niet vast is komen te staan dat er sprake was van onzorgvuldige huisartsenzorg. Daarmee is de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Referentie: 20210014
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20200113 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet direct voor onderzoek heeft doorgestuurd na de val van de trap in april 2017. Ook verwijt klaagster verweerder dat een POH visite heeft afgelegd op maandag 29 juli 2020 en dat verweerder geen visite heeft willen afleggen op 28 oktober 2020.

Klaagster is in april 2017 gevallen van een trap. Klaagster vindt dat verweerder haar direct had moeten verwijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan een visite afgelegd en vervolgens een afwachtend beleid ingesteld: hij begon met pijnstilling waarbij ophoging plaats kon vinden als dit niet voldoende zou zijn. De pijnstilling is daarna ook opgehoogd. Later die dag is klaagster echter opgenomen in het ziekenhuis en bleek er sprake te zijn van een sternumfractuur. Verweerders afwachtende beleid is verdedigbaar: de belasting van een verwijzing is groot en het was mogelijk dat er alleen sprake was van kneuzingen. Indien pijnstilling niet (voldoende) zou helpen, was een verwijzing later alsnog mogelijk. Wel acht de commissie de verslaglegging in het journaal erg summier.

Klaagster verwijt verweerder ook onvoldoende zorg in de jaren na de val. De commissie stelt vast dat er ten behoeve van klaagster veel is ingezet. Zij is gezien door diverse specialisten, door de POH, een fysiotherapeut, een verpleegkundige van de praktijk en verweerder heeft een SOG ingeschakeld. Dat verweerder sommige taken delegeert aan de POH dan wel de verpleegkundig specialist, is conform de huidige huisartsgeneeskunde. Ook het inschakelen van een SOG was passend in de situatie van klaagster. De commissie heeft geen aanwijzingen gezien dat er sprake is van onvoldoende zorg in de jaren na klaagsters val. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Referentie: 20200113
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

20210013 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder niet heeft gezien dat de patiënt ernstig ziek was en dat medisch ingrijpen noodzakelijk was.

Allereerst merkt de commissie op dat in het verweerschrift wordt gezegd dat meer onderzoek is gedaan, dan is opgeschreven in het waarneembericht. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het waarneembericht. De commissie kan niet vaststellen dat dat onderzoek ook daadwerkelijk is uitgevoerd, nu dit niet is vastgelegd.

Er is sprake van een discrepantie tussen de aangegeven hypotensie (een lage bloeddruk) en de opgeschreven bloeddrukwaarde van 110/80. Ook is niet opgeschreven welke medicatie de patiënt gebruikte en dat de patiënt een bloeddruktablet minder diende te nemen. De dienstdoende huisarts van verweerder heeft verder crepitaties pulmonaal waargenomen wat zou kunnen passen bij vocht in de longen. Ook was er sprake van een iets afhangend gelaat. Verder is er geen glucose gemeten, terwijl duidelijk was dat de patiënt niet medicatietrouw was op dat moment. Ook is de temperatuur niet opgenomen en zijn de benen van de patiënt niet onderzocht.

De conclusie van de dienstdoende huisarts is geweest dat er sprake was van moeheid, zonder een differentiaal diagnose op te nemen en waarbij gedacht werd dat er sprake was van een probleem waarvoor meer zorg in de thuissituatie ingezet moest worden. Als er echter sprake is van een lage bloeddruk en mogelijk hartfalen, waarbij sprake is van een progressieve achteruitgang binnen enkele dagen (patiënt kon zich niet meer zelf aankleden) dan is er sprake is van een patiënt die niet hemodynamisch stabiel is. In die situatie kan niet worden volstaan met het advies een bloeddrukpil minder te nemen, maar dient een patiënt te worden verwezen. Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht van klaagster gegrond is. Overigens is de commissie het eens met klaagster dat niet is gezegd dat het beloop anders was geweest als de patiënt wel eerder zou zijn verwezen, aangezien de diagnose chronisch progressief hartfalen een slechte prognose kent. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de griffiekosten.

Datum uitspraak: 04-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210013
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210035 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de patiënt niet serieus genomen heeft, hem onvoldoende onderzocht heeft en onvoldoende heeft gedaan om een longembolie uit te sluiten.

De diagnose longembolie is lastig vast te stellen en wordt regelmatig gemist. Om die reden is de Wells score ontwikkeld, een algoritme om de risicokans op een longembolie in te schatten. Aan verschillende factoren en symptomen worden punten toegekend, die bepalen of een longembolie waarschijnlijk is of niet. Bij minder dan vier punten, in combinatie met een negatieve D-dimeer bepaling, is een longembolie onwaarschijnlijk. Bij vier punten of hoger, is een directe verwijzing geïndiceerd.
Bij de patiënt was sprake van het ophoesten van een spoortje bloed en van langere tijd immobiel zijn. Beide factoren samen leveren 2.5 punt op de Wells score. Van de andere risicofactoren, zoals een maligniteit, verhoogde hartslag of het zijn van een longembolie als de meest waarschijnlijke diagnose was geen sprake. Omdat daarmee de Wells score kleiner was dan 4, had volgens de NHG-standaard een D-dimeer bepaling plaats moeten vinden. Nu verweerder hier niet toe is overgegaan is naar het oordeel van de commissie niet gehandeld volgens de geldende NHG-standaard. Dit had volgens de commissie wel plaats moeten vinden, temeer omdat de eigen huisarts expliciet gevraagd had om een longembolie uit te sluiten. De klacht van klaagster is daarmee gegrond.

De commissie is daarnaast van oordeel dat de verslaglegging in het journaal matig is. Verweerder heeft niet opgeschreven of hij de Wells score heeft toegepast. Ook heeft verweerder niet opgeschreven om welke redenen hij een longembolie uitsloot, terwijl wel uitdrukkelijk om deze beoordeling was gevraagd door de eigen huisarts van de patiënt.

Datum uitspraak: 06-10-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 2021003
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Diagnose

20210036 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder onvoldoende zorg/betrokkenheid bij zijn eigen patiënt, onvoldoende regie op de huisartsen in zijn praktijk en het patiëntbehandelproces, onvoldoende kwaliteitseisen ten aanzien van de vastlegging in het medisch dossier en dat verweerder onvoldoende urgentie heeft betracht na de melding dat klager nog steeds klachten had.

Klager is in verband met zijn klachten in eerste instantie gezien door twee waarnemend artsen binnen de praktijk van verweerder. Dit was op 19 en 28 februari 2019. Klager kreeg toen leefstijladviezen en er werd bloedonderzoek ingezet.
Op 27 maart 2019 vindt voor het eerst contact plaats met verweerder, nadat klagers echtgenote belt. Verweerder verwijst klager dan door voor het maken van een foto. Nadat op de foto geen bijzonderheden te zien waren, verwees verweerder klager op 1 april 2019 naar de neuroloog.
Klager kon in eerste instantie pas op 6 juni 2019 terecht bij de neuroloog. Verweerder adviseert dan in een telefonisch consult wachtlijstbemiddeling in te schakelen via zijn zorgverzekeraar. Vervolgens belt klagers echtgenote op 2 april 2019 een tweede keer die dag en geeft aan dat klager heel veel pijn heeft en dat hij amper kan lopen. Eerder is niet in het journaal opgenomen dat klager niet goed kon lopen. Ook na het telefoongesprek dat verweerder had met klager op 27 maart 2019 schrijft verweerder niet dat klager bijna niet meer kon lopen. Op 2 april 2019 geeft klagers echtgenote wel aan dat klager bijna niet meer kan lopen en veel pijn heeft. Tevens is dan duidelijk dat de fysiotherapeut waartoe klager zich heeft gewend hem niet wil behandelen en denkt aan een vernauwing.

De commissie is van oordeel dat in ieder geval op 2 april 2019 duidelijk was dat de klachten van klager dusdanig toegenomen waren dat een herbeoordeling van de klachten van klager plaats had moeten vinden. Op dat moment was er sprake van een alarmsymptoom; er was sprake van veel pijn en amper kunnen lopen. De commissie is van oordeel dat het deel van de klacht dat ziet op het onvoldoende urgentie betrachten, gegrond is.

4.8 De overige klachtonderdelen die klager noemt acht de commissie ongegrond. Niet gebleken is dat er sprake was van onvoldoende coördinatie of onderling contact of slechte verslaglegging in het medisch dossier.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210036
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20210037 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft geluisterd naar de klachten van klager, een onjuiste diagnose heeft gesteld, aan tunnelvisie heeft geleden, onvoldoende urgentie heeft betracht, onvoldoende onderling heeft afgestemd met betrekking tot de diagnose en dat zij de klachten van klager onvoldoende heeft vastgelegd waardoor een opvolgende arts onvoldoende geïnformeerd werd. Klager is ervan overtuigd dat als de klachten serieus waren opgepakt, zijn herniaoperatie eerder had plaatsgevonden en de restschade en het gelopen risico aanzienlijk minder zouden zijn geweest.

Uit het journaal volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster, of tijdens het eerdere consult bij een collega, is gesproken over meermalen vallen of bijna niet meer kunnen lopen. Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie primair uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat -om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten dienen komen vast te staan.

Klager wordt door verweerster gezien negen dagen na het eerste consult. Zij denkt aan een mogelijke neuropathie ten gevolge van diabetes. Om die reden geeft zij aan hier verder onderzoek naar te laten doen. Tevens adviseert zij klager een verbetering van de leefstijl. Nu niet vast te stellen is dat klager ten tijde van dit consult al slecht liep, is het beleid te verdedigen dat eerst onderzoek werd ingezet naar diabetes en het afwachten van het effect van het niet meer dragen van krappe schoenen, nu er ook geen sprake was van verdere alarmsymptomen. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210037
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20210038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder onvoldoende te luisteren, het stellen van een onjuiste diagnose, het hebben van tunnelvisie, onvoldoende urgentie te betrachten en onvoldoende vastlegging in het medisch dossier. Klager vindt dat als de klachten in eerste of op zijn laatst in tweede aanleg serieus waren opgepakt, de operatie aan zijn nekhernia eerder had plaatsgevonden en de restschade en het gelopen risico aanzienlijk minder zouden zijn geweest.

Klager is op 19 februari 2019 voor het eerst gezien door verweerder. In het journaal werd toen niet vastgelegd dat er sprake was van alarmsymptomen. Uit het medisch dossier volgt ook niet dat tijdens het consult bij verweerder gesproken is over vallen of over bijna niet meer kunnen lopen. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie primair uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat -om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten dienen komen vast te staan. Niet vast is komen te staan dat gesproken is over niet kunnen lopen en vallen. Dat verweerder bij het eerste consult is gestart met het aanvragen van bloedonderzoek, onder meer naar diabetes en vitamine B12, hetgeen gevoelloosheid in de ledematen kan veroorzaken, acht de commissie dan ook verdedigbaar beleid. Verweerder start onderzoek naar de klachten en dat is naar het oordeel van de commissie ook het juiste onderzoek op dat moment. De commissie acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210038
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20210026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat verweerster onrechtmatig medische gegevens heeft verstrekt aan een derde en haar daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Klaagster geeft aan dat haar zus, eveneens patiënt bij verweerster, wilde wisselen van huisarts en daarvoor haar medisch dossier heeft opgevraagd. Klaagster stelt dat haar zus het medisch dossier van klaagster heeft meegekregen en niet dat van haarzelf. Klaagsters zus heeft daardoor kennisgenomen van een door klaagster ondergane abortus, hetgeen geleid heeft tot veel problemen voor klaagster binnen haar familie.

Verweerster geeft aan dat zij het medisch dossier van klaagsters zus nodig heeft om goed verweer te kunnen voeren en dat klaagsters stellingen anders feitelijke grondslag missen. Verweerster geeft aan dat er geklaagd wordt over aantekeningen over klaagster die zijn gemaakt in het dossier van klaagsters zus en dat dit dossier daarom nodig is voor het voeren van verweer.

De commissie is van oordeel dat niet relevant is of het dossier van klaagster is verstrekt aan haar zus, dan wel dat er aantekeningen over klaagster zijn gemaakt in het dossier van klaagsters zus. Uit de stukken overlegd in deze procedure blijkt namelijk dat verweerster een datalek heeft gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegeven en dat excuses zijn gemaakt door verweerster. Dit blijkt uit een e-mail van 3 december 2020 van verweerster. Vast staat daarmee dat gegevens over klaagster bekend zijn gemaakt aan derden, hetgeen in strijd is met het beroepsgeheim. Indien er geen gegevens terecht zouden zijn gekomen bij derden, had verweerster immers ook geen datalek hoeven melden. De klacht van klaagster is daarmee gegrond.

De formele stelling van verweerster dat het dossier van klaagsters zus nodig is voor het vaststellen van de gegrondheid van de klacht van klaagster, acht de commissie dan ook onbegrijpelijk. Er zijn onderliggende stukken dat er in elk geval gegevens zijn verstrekt aan derden die niet verstrekt hadden mogen worden. Het past dan niet te volstaan met de stelling dat klaagster dit moet aantonen en dat daarvoor het dossier van een ander nodig is. Daarbij vindt de commissie dit, gezien de ernst van de klacht van klaagster, weinig invoelend. Verweerster was ten tijde van het verstrekken van gegevens klaagsters huisarts en daarmee verantwoordelijk voor de juiste verstrekking (door de assistente) van gegevens.

Datum uitspraak: 13-10-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210026
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

20200108 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat verweerder haar heeft laten lijden door het haar onthouden van medicatie. Klaagster heeft aangegeven liever verslaafd te zijn, dan een rotleven te hebben zonder benzodiazepinen.

Verweerder heeft het beleid van het ziekenhuis en de behandelend psychiater, die aangaven klaagster geen benzodiazepinen meer voor te schrijven, gevolgd. Toen behandeling op zich liet wachten, heeft verweerder klaagster opnieuw een lage doses voorgeschreven, onder voorwaarde dat klaagster zich liet behandelen voor haar angstklachten. Nadat dit behandelplan niet werkte, is verweerder opnieuw gestopt met voorschrijven. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd om welke reden hij klaagster geen benzodiazepinen meer heeft voorgeschreven. Op dit verweer heeft klaagster niet meer gereageerd.
Benzodiazepinen zijn verslavend. Een patiënt heeft er steeds meer van nodig wil de medicatie nog effect hebben. Ook wordt het steeds moeilijker de medicatie af te bouwen of helemaal te stoppen. Dergelijke medicatie steeds maar ophogen is dan ook niet in het belang van de patiënt. Het was daarnaast de professionele mening van de behandelend psychiater dat dergelijke medicatie klaagster op de lange termijn niet zou helpen. De commissie heeft, nu verweerder gehandeld heeft in het belang van klaagster en conform het ingezette beleid door de behandelend psychiater, geen reden om aan te nemen dat verweerder niet zorgvuldig zou hebben gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 05-10-2021
Datum publicatie: 16-11-2021
Referentie: 20200108
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20200119 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat de verwerking van zijn gezondheidsgegevens door de huisartsenpraktijk van verweerster ten behoeve van de griepprik in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verweerster stelt dat geen gezondheidsgegevens zijn verwerkt, maar alleen NAW-gegevens.

De commissie stelt allereerst vast dat er bijzondere persoonsgegevens zijn verwerkt. Klager is jonger dan 60 en desondanks uitgenodigd voor een griepprik. Dat kan alleen maar zijn gebeurd omdat er sprake is van een medische aandoening waarvoor mensen die jonger zijn dan 60 met die aandoening, omdat zij kwetsbaarder zijn, worden uitgenodigd. Ook al is niet aan [naam verzendhuis] verstrekt aan welke aandoening klager lijdt, duidelijk is wel dat er een medische reden is iemand die jonger is dan 60 uit te nodigen. Door de mededeling op de envelop van de verstuurde uitnodiging, waarop staat dat er sprake is van “belangrijke informatie van uw huisarts” op het moment dat er uitnodigingen voor de griepprik worden verstuurd, betreft de verstrekte informatie niet “slechts” NAW-gegevens.

De volgende vraag waar de commissie zich voor gesteld ziet is of deze verwerking rechtmatig is geweest. De AVG verbiedt het zonder toestemming verwerken van bijzondere gezondheidsgegevens. Daarop gelden echter uitzonderingen, die zijn genoemd in artikel 30 lid 3 sub a Uitvoeringswet AVG, namelijk hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, voor zover de verwerking noodzakelijk is met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is daarmee wel toegestaan, als de verwerking noodzakelijk is met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, in casu klager.

Op grond van artikel 7:446 BW (de WGBO) bestaat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen klager en verweerster. Dit betreft een doorlopende overeenkomst, deze wordt niet schriftelijk gesloten. In lid 2 van artikel 7:446 BW is bepaald dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan alle verrichtingen rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen. Dit betekent dat ook het behoeden voor een ziekte valt onder de reikwijdte van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het behoeden voor een ziekte wordt beoogd met het aanbieden van een vaccinatie. Voor de verwerking door de verwerker onder regie en verantwoordelijkheid van de huisarts geldt de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst als grondslag. Uiteraard is elke patiënt vrij om wel of geen gebruik te maken van een uitnodiging voor vaccinatie en evenzeer om aan te geven bij de hulpverlener dat hij er geen prijs op stelt dergelijke uitnodigingen te ontvangen.

De verwerking in opdracht en onder verantwoordelijkheid van verweerster door [naam verzendhuis] is toegestaan volgens artikel 28 en 29 van de AVG omdat er een verwerkingsovereenkomst gesloten is op basis van een verwerkersovereenkomst. Uit het vorenstaande volgt dat de verwerking van de gezondheidsgegevens van klager niet in strijd met de AVG heeft plaatsgevonden. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 05-10-2021
Datum publicatie: 16-11-2021
Referentie: 20200119
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

20200097 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij de diagnose gordelroos heeft gemist en dat verweerder hem geen injectie heeft gegeven.

Uit het journaal blijkt dat verweerder de diagnose gordelroos op 16 september 2019 heeft gesteld. Verweerder heeft toen ook pijnstilling voorgeschreven, hetgeen conform de NHG Behandelrichtlijn Gordelroos is. Op 23 oktober 2019 vermeldt het journaal dat klager heeft aangeven veel last te hebben van de gordelroos en dat hij van een vriend heeft gehoord dat amitriptyline zou kunnen helpen. Verweerder schrijft dit vervolgens ook voor. Verweerder verhoogt later de dosering en als dit ook niet voldoende helpt, schrijft verweerder pregabaline voor.
De commissie heeft geen reden om ervan uit te gaan dat hetgeen vermeld is in het journaal niet juist zou zijn. De commissie gaat er dan ook vanuit dat hetgeen in het journaal is vermeld de juiste gang van zaken weergeeft. Op basis hiervan is dan ook duidelijk dat klager niet pas in 2020 op de pijnpoli te horen kreeg dat hij gordelroos had.

De NHG-Behandelrichtlijn Gordelroos is duidelijk, er is geen bewijs dat een injectie in de acute fase van gordelroos zal helpen bij het voorkomen van langdurige pijn. Antivirale middelen worden alleen voorgeschreven bij gordelroos in het gezicht. De richtlijn, die is opgesteld door de wetenschappelijke beroepsvereniging van huisartsen, geeft waarborgen voor een zorgvuldige behandelingsaanpak en daarin wordt gewaakt voor over- en onderbehandeling. Vast staat dat verweerder conform de richtlijn heeft gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze heeft uitgevoerd. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie als een goed hulpverlener gehandeld. De pijn die klager bleef houden is vervolgens door verweerder behandeld volgens de NHG Standaard Pijn. Ook daarmee heeft verweerder gehandeld volgens de professionele standaard. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 13-07-2021
Datum publicatie: 14-11-2021
Referentie: 20200097
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210003 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder een onjuiste inschatting heeft gemaakt van de acute problemen bij klager waardoor de diagnose hartinfarct is gemist. Na het eerste telefonisch contact met klager op 10 oktober 2020 is een afspraak gemaakt voor een consult. Na onderzoek is de dienstdoende huisarts van mening dat er sprake is van maagklachten en dat er geen cardiale oorzaak is voor de klachten van klager. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts van verweerder op dat moment tot deze diagnose kon komen, alles meewegende en omdat de klachten atypisch voor hartklachten waren.

Klager belde de nacht erna rond half vijf opnieuw met verweerder. Aan klager werd verteld dat hij niet op dat moment gezien hoefde te worden, maar extra maagzuurremmers moest nemen. Eventueel kon hij wel om 8.00 uur ’s ochtends terecht. Uit de transcriptie van het gevoerde gesprek met de triagist van verweerder bleek dat opnieuw gedacht werd aan maagklachten. Klager vroeg echter meermaals om gezien te worden en vertelde dat de klachten erger waren dan de dag ervoor. Hij gaf aan dat de pijn erger was, dat hij kortademig was, hij was zweterig en klam en dat hij niet dacht dat het zijn maag was. De commissie is van oordeel dat de triagist tijdens het tweede gesprek sturend is geweest bij het samenvatten en aangeven wat de klachten waren, sturend in de richting van de maagklachten. Klager geeft echter tijdens het gesprek aan dat de klachten erger zijn dan de dag ervoor, dat hij niet denkt dat het zijn maag is en ook dat hij kortademig en zweterig is. Deze klachten waren er de dag ervoor niet. Hij geeft als pijnscore aan 10,8,9. Klager wil daarbij dat er een visite plaatsvindt.

Bij een patiënt met in zijn voorgeschiedenis hartklachten, die in korte tijd voor de tweede keer belt, is de commissie van oordeel dat klager gezien had moeten worden. Zelfs al was er op dat moment geen sprake geweest van een hartinfarct, de klachten van klager waren dusdanig heftig, met veel pijn, dat hem niet gevraagd had moeten worden meer dan drie uur te wachten op een consult. Er is naar het oordeel van de commissie teveel doorgegaan op de klachten van de dag ervoor, toen klager ook contact opnam met verweerder. Bij een patiënt die niet bekend is, zoals dat op een huisartsenpost gebeurt, is het nog meer van belang dan bij de patiënten die de eigen huisarts kent, alert te zijn en te waken voor tunnelvisie. Bij het tweede contact was er onvoldoende oog voor nieuwe signalen. De klachten wezen niet allemaal eenduidig op een hartinfarct. De pijn werd bijvoorbeeld omschreven als branderig. Aan de andere kant was duidelijk dat er sprake was van een taalbarrière en dat klager wel ernstige klachten had en veel pijn. Er had ook sprake kunnen zijn van bijvoorbeeld een complicatie bij de eerder vastgestelde maagklachten. Dit maakt dat de commissie van oordeel is dat klager op korte termijn gezien had moeten worden.

Klager vordert € 950,00 smartengeld, kwijtschelding van het griffierecht en de eigen bijdrage voor toevoeging van € 152,00. De commissie stelt voorop dat klager geen griffierecht heeft betaald. De gevraagde kwijtschelding is reeds om die reden niet aan de orde.
De immateriële schadevergoeding wordt door klager onderbouwd met de zin “al was het maar omdat cliënt zich achteraf moet realiseren dat hij er wellicht niet meer zou zijn geweest als hij 112 niet had gebeld”. In artikel 6:106 BW is een drietal gronden opgenomen om te komen tot toekenning van smartengeld. Voor zover hier relevant gaat het dan om de categorie van iemand die ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Onder deze categorie wordt begrepen ‘geestelijk letsel’. Uit de rechtspraak volgt echter dat enkel ervaren spanning onvoldoende is, er moet sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat daarvan sprake is, is door klager geenszins gesteld of onderbouwd. Ook overigens is door klager geen andere aantasting van zijn persoon onderbouwd gesteld. Daarmee wordt niet toegekomen aan smartengeld en moet de commissie dit deel van de gevorderde schade afwijzen. Voorts vordert klager een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand, bestaande uit de eigen bijdrage van zijn toevoeging. Uit artikel 6:96 lid 2 BW volgt dat ook als schade voor vergoeding in aanmerking kan komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Dit deel van de vordering van klager komt voor toewijzing in aanmerking. Verweerder zal daarmee worden veroordeeld tot betaling van € 152,00 aan klager.

Datum uitspraak: 12-08-2021
Datum publicatie: 28-09-2021
Referentie: 20210003
Categorieën: Diagnose | Intake/triage | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20200114 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – bestuurder [naam] - in de kern weergegeven: 1.dat de huisarts haar het geneesmiddel Amfexa heeft voorgeschreven terwijl bekend was dat zij hiervan een psychose kon krijgen; 2. dat de huisarts het middel heeft voorgeschreven zonder toezicht van een psychiater; 3. dat de huisarts in plaats van dexamfetamine, Amfexa heeft voorgeschreven.
Ad 1. De vraag waar de commissie zich voor gesteld ziet is of de huisarts op de hoogte was dan wel had moeten zijn van het risico dat klaagster van Amfexa/dexamfetamine psychotisch kon worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden vastgesteld of de ontslagbrief van 20 september 2011 van de GGZ instelling [naam], waarin – samengevat - de volgende conclusie staat: “Psychotische stoornis NOA Hoofd Misbruik van amfetamine. Differentiaal diagnostisch kan er sprake zijn geweest van een psychose door een middel”, in het bezit was van gezondheidscentrum [naam].
De commissie oordeelt dat op grond van de stukken niet is komen vast te staan dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier van klaagster zat, waardoor de huisarts had kunnen weten dat het gebruik van Amfexa/dexamfetamine bij klaagster een psychose zou kunnen veroorzaken. Dit wil volgens de commissie niet zeggen dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar dat de commissie niet bewezen acht dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier zat. Daarmee kan naar het oordeel van de commissie niet worden vastgesteld dat de huisarts op de hoogte was van de mogelijke risico’s van het gebruik van Amfexa/dexamfetamine voor klaagster. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Vast staat is dat de huisarts bevoegd is om Amfexa/dexamfetamine voor te schrijven mits aan bepaalde zorgvuldigheideisen, waaronder regelmatige controles, is voldaan. Op basis van het dossier en de onderliggende stukken oordeelt de commissie dat de huisarts klaagster regelmatig ter controle op het spreekuur heeft gezien waar onder meer de medicatie werd besproken. De commissie volgt klaagster daarom niet in haar standpunt dat er geen controle/toezicht door de huisarts is geweest op het gebruik van Amfexa/dexametafine. In dit specifieke geval met de expertise van de huisarts en de kennis die zij had over deze zaak, oordeelt de commissie dat zij zich terecht bekwaam heeft geacht om deze handeling uit te voeren. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. Dexamfetamine is een generiek geneesmiddel en wordt gebruikt voor onder andere ADHD. Het middel wordt in Nederland ook verkocht onder de merknaam Amfexa. In de merkmedicatie Amfexa zit dezelfde werkzame stof als in het generieke middel, dexamfetamine. Onweersproken is dat klaagster dexamfetamine langere tijd zonder problemen heeft geslikt. De commissie is van oordeel dat de huisarts daarmee niet onzorgvuldig heeft gehandeld door klaagster Amfexa voor te schrijven en acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-07-2021
Datum publicatie: 04-08-2021
Referentie: 20200114
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Medisch dossier | Diagnose

20210006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster in de kern weergegeven: 1. dat zij bij haar zoon niet de juiste diagnose heeft gesteld toen hij eind oktober 2020 op het spreekuur kwam met heftige buikklachten; 2. dat zij onvoldoende empathie heeft getoond en onvoldoende betrokken is geweest tijdens de bezoeken aan verweerster en nadat werd vastgesteld dat haar zoon een appendicitis had waardoor hij met spoed geopereerd moest worden.
Ad 1. De commissie stelt vast dat er 2 contactmomenten zijn geweest tussen verweerster en klaagster en haar zoon; op 30 oktober 2020 is klaagster op het spreekuur van verweerster geweest en op 5 november 2020 heeft er een telefonisch consult met verweerster plaatsgevonden. Over het verloop van het consult op 30 oktober 2020 hebben klaagster en verweerster een verschillende lezing. Volgens klaagster kon verweerster de buik van haar zoon niet onderzoeken omdat deze teveel pijn deed. Het journaal van verweerster vermeldt het volgende: “oogt matig ziek, pijnlijk” en ”soepele buik, niet drukpijnlijk”. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster op 30 november 2020 terecht geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een acute buik . Later die dag bezochten klaagster en haar zoon de SEH, van een (spoed)opname en een ingreep aldaar op dat moment is niet gebleken. Pas toen klaagster op 5 november 2020 tijdens een telefonisch consult aan verweerster meldde dat haar zoon nog steeds buikpijn had, was er wel reden voor een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor het maken van een echo. De commissie is van oordeel dat verweerster niets te verwijten valt en heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts met de wetenschap van dat moment. Het antwoord op de vraag wie als eerste, de moeder of verweerster, het initiatief heeft genomen om de zoon direct door te sturen naar het ziekenhuis is hierbij voor de commissie niet van belang. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De wijze waarop de communicatie tussen klaagster, haar zoon en verweerster heeft plaatsgevonden laat zich moeilijk op juistheid beoordelen door de commissie. Zij is immers niet aanwezig geweest bij de gesprekken tussen klaagster en verweerster. Dat neemt niet weg dat de commissie begrijpt dat het voor klaagster en haar zoon een nare en heftige ervaring moet zijn geweest. Het gaat hier echter niet om het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar om het gegeven dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-07-2021
Datum publicatie: 02-08-2021
Referentie: 20210006
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200077 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft klaagsters klachten niet serieus genomen en haar ten onrechte niet verwezen voor een scan vindt zij. Bij klaagster blijkt sprake van uitgezaaide borstkanker te zijn.
De commissie stelt op basis van het journaal vast dat verweerder klaagster tussen 2014 en juli 2018 een aantal keren heeft gezien. Die consulten hadden geen betrekking op borstklachten en ook niet op klachten die daarmee verband kunnen houden. Vanaf 2019 ging verweerder met pensioen. In juli 2020, twee jaar na het laatste contact van verweerder met klaagster, is bij verweerders opvolger voor het eerst gesproken over borstklachten. Zelfs als gekeken wordt met de kennis van nu naar de consulten die verweerder had met klaagster, zijn de klachten waarmee klaagster zich presenteerde niet te relateren aan borstkanker en was er ook geen (andere) aanleiding om klaagster te verwijzen voor een scan. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200077
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200078 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft volgens klaagster haar klachten niet serieus genomen en haar ten onrechte niet verwezen voor een scan. Bij klaagster is uitgezaaide borstkanker vastgesteld.

Uit het journaal maakt de commissie op dat tussen 9 augustus 2019 en 4 februari 2020 een aantal consulten heeft plaatsgevonden met klaagster. De consulten die plaatsvonden hadden geen betrekking op borstklachten.
Op 10 en 17 december 2019 vonden consulten plaats in verband met hoestklachten, verweerder schrijft codeïne en later een pufje voor. Pas in juli 2020 gaat klaagster in verband met klachten van haar borst naar een collega van verweerder en wordt later uitgezaaide borstkanker vastgesteld.
Zelfs als gekeken wordt met de kennis van nu naar de consulten die verweerder had met klaagster, zijn de klachten waarmee klaagster zich presenteerde niet te relateren aan borstkanker. Ook de hoestklachten wezen op dat moment nog niet op de later geconstateerde uitzaaiingen in de longen. Die consulten vonden plaats in december 2019, pas een ruim half jaar later ging klaagster met borstklachten naar verweerders collega.
Alle overige consulten gaven evenmin aanleiding klaagster te verwijzen voor een scan. De commissie heeft ook geen relatie kunnen leggen tussen de klachten waarmee klaagster op consult kwam, zelfs niet met de huidige kennis, en de later geconstateerde borstkanker. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200078
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200118 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat er door een huisartsenpost ten onrechte een waarschuwingsbrief aan haar is gestuurd. Klaagster vindt dat zij gehoord had moeten worden voordat er een brief werd verstuurd.

Bij verweerder geldt een agressie protocol. Volgens dit protocol wordt volgens een aantal stappen gehandeld. De eerste stap is een waarschuwingsbrief. Daarna volgt een ordegesprek en vervolgens zijn nog verdere maatregelen mogelijk.
Klaagster was bij het eerste incident tegen haar wil naar verweerder gebracht. Er is niet volledig vast te stellen door de commissie in hoeverre klaagster toen agressief was. Wel is duidelijk dat er sprake was van veel commotie op het terrein van verweerder. Het is voor verweerder van belang de orde op het terrein te kunnen bewaken.
Bij het tweede incident was klaagster wel vrijwillig aanwezig. In de wachtkamer is een woordenwisseling ontstaan met een andere patiënt. Ook hier is door de commissie niet vast te stellen of klaagster agressief was. Onweersproken door klaagster is echter wel dat zij nadat de triagiste haar verzocht de wachtkamer te verlaten, zij dit heeft geweigerd. De rust keerde pas terug, nadat de andere patiënt de wachtkamer heeft verlaten. De commissie is van oordeel dat een patiënt, indien wordt verzocht de wachtkamer te verlaten, aan dit verzoek gevolg dient te geven.
Nadat een consult heeft plaatsgevonden, is klaagster de naam gaan vragen van de betrokken triagiste. Dit is door de triagiste als intimiderend ervaren. Voor het indienen van een klacht is het ook niet nodig de naam van de triagiste te weten, omdat dit voor verweerder makkelijk te achterhalen is na ontvangst van de klacht. De triagiste heeft geweigerd haar naam te geven en heeft aangegeven zelf een klacht in te zullen dienen jegens klaagster. De commissie is van oordeel dat de reactie van de triagiste te weten dat zij een klacht zou indienen niet professioneel was. Van een professional mag verwacht worden dat zij weet om te gaan met dergelijke gebeurtenissen. Dit is naar het oordeel van de commissie echter niet voldoende om de klacht van klaagster gegrond te verklaren.
De commissie is van oordeel dat verweerder klaagster terecht heeft gewaarschuwd dat haar gedrag niet acceptabel was, nu er op korte termijn twee incidenten plaatsvonden waarbij klaagster betrokken was en die tot onrust hebben geleid. De klacht van klaagster is daarmee ongegrond.

De commissie is wel van oordeel dat het beter zou zijn indien de volgorde in het agressie protocol anders zou zijn, waarbij eerst een gesprek gevoerd wordt met de betrokkene. Een dergelijk gesprek kan de-escalerend werken en ook het gevoel geven gehoord te worden. Klaagster geeft ook aan dat zij het prettiger had gevonden gehoord te zijn, voordat zij een waarschuwingsbrief kreeg.

Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200118
Categorieën: Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20200109 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – directeur van de Huisartsenpost (HAP) - dat de dienstdoende huisarts haar klachten niet goed heeft beoordeeld en haar onterecht niet heeft doorgestuurd naar de Spoedeisende Hulp (SEH) toen zij daarom vroeg.
Op 6 oktober 2020 meldde klaagster zich op de HAP met klachten van de bovenbuik waarvoor zij maagbeschermers kreeg voorgeschreven. De volgende dag nam klaagster contact op met de [naam] kliniek vanwege een eerdere ‘gastric bypass’ operatie; zij kreeg daar het advies extra maagbeschermers te gebruiken. Op 10 oktober 2020 om 12:42 uur nam klaagster opnieuw telefonisch contact op met de HAP en vroeg om een doorverwijzing naar de SEH. Uitgelegd werd dat dit niet automatisch mogelijk was, maar pas na een consult waarvoor klaagster wel direct langs kon komen. Zij werd op de HAP om 14.00 uur gezien door de dienstdoende huisarts die na onderzoek vaststelde dat klaagster maagklachten had. Naast de maagbeschermers kreeg zij pijnmedicatie voorgeschreven en het advies om met haar eigen huisarts contact op te nemen. Doorverwijzing naar de SEH vond op dat moment niet plaats.
De commissie oordeelt als volgt. De HAP heeft een poortwachtersfunctie, die erop gericht is om in de ANW-uren (Avond-Nacht-Weekend) patiënten met spoedeisende klachten te behandelen. De dienstdoende huisarts stelde op 10 oktober 2020 bij de beoordeling van klaagster – samengevat - vast dat zij geen koorts had, geen druk- en loslaatpijn, niet misselijk was en haar buik soepel aan voelde. Klaagster maakte verder geen zieke indruk. De dienstdoende huisarts was op de hoogte van de ‘gastric bypass’ ingreep van een jaar geleden. De dienstdoende huisarts heeft een buikonderzoek verricht, waarbij geen signalen waren, die bij een op dat moment acuut gallijden gevonden zouden kunnen worden. Vast staat is dat de dienstdoende huisarts klaagster heeft geadviseerd om met haar eigen huisarts contact op te nemen voor nader onderzoek. Klaagster kreeg voor de pijn tramadol van de dienstdoende huisarts voorgeschreven, verder werd haar geadviseerd maagbeschermers te blijven gebruiken en vloeibaar voedsel te eten. De commissie stelt vast dat klaagster terecht is terugverwezen naar haar eigen huisarts nu de dienstdoende huisarts op 10 oktober 2020 niet tot de diagnose kon komen dat er sprake was van een spoedeisende aandoening met de noodzaak tot direct ingrijpen. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-06-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 2020109
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost-HAP) dat de dienstdoende huisarts van de HAP op 18 oktober 2020 nader onderzoek had moeten verrichten bij zijn schoonvader dan wel hem had moeten doorverwijzen naar het ziekenhuis.
Vast staat dat er op 18 oktober 2020 twee consulten hebben plaatsgevonden; een huisbezoek om 21.05 uur en een telefonisch consult om 22.05 uur. Over het huisbezoek om 21.05 uur staat het volgende vermeld in het waarneembericht: “zeer gespanen iets afwezig, geeft redelijk antwoord zij het met vertraging neurologisch zo ver hij mee werkt: gb” “Evaluatie Crisis/voorbijgaande stressreactie”. De dienstdoende huisarts schreef oxazepam voor. - De dag daarvoor was er een huisarts van de HAP op huisbezoek geweest en had oxazepam voorgeschreven waarop de patiënt goed had geslapen. – De huisarts adviseerde om na het weekend contact op te nemen met de eigen huisarts. Om 22.05 uur heeft er vervolgens een telefonisch consult met de dienstdoende huisarts plaatsgevonden waarbij deze uitlegt dat er op dat moment geen aanwijzingen zijn voor een acute opname. Ook nu werd het advies gegeven zo nodig extra oxazepam te geven aan de patiënt en de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts.
Klager en de dienstdoende huisarts hebben uiteenlopende lezingen over hoe de consulten op 18 oktober 2020 zijn verlopen. De commissie laat hierbij in het midden wat precies is gezegd en besproken tussen enerzijds klager en diens schoonmoeder en de dienstdoende huisarts anderzijds omdat ook in het geval de lezing van de kant van klager zou worden gevolgd het handelen van de huisarts niet leidt tot een gegrondheid van de klacht. De commissie oordeelt namelijk dat op basis van het – summiere - waarneembericht en de onderliggende stukken, dat er op 18 oktober 2020 geen medische redenen waren om op dat moment acuut in te grijpen. Onweersproken is dat de klachten al wat langer aan de gang waren. De dienstdoende huisarts heeft volgens de commissie terecht beoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een indicatie voor spoedopname in het ziekenhuis of aanvullend onderzoek. De voorgeschreven medicatie leek – tijdelijk – te helpen waardoor de patiënt rustig de nacht door kon komen. Duidelijk was dat er wel aanvullende diagnostiek nodig was maar dit kon wachten tot de volgende dag. De dienstdoende huisarts heeft bij het eerste en het tweede consult geadviseerd om de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts voor nader onderzoek. De commissie begrijpt dat de patiënt en zijn familie geschrokken zijn van de hele situatie en van de diagnose die later in het ziekenhuis werd gesteld. De commissie is echter van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 18 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts binnen de gegeven context. Zij acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 20210007
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200079 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat verweerder (een huisartsenpost) op meerdere punten tekort is geschoten in de zorgplicht en dat er bij juiste medische zorg een grotere overlevingskans was geweest van haar echtgenoot, de patiënt.

Op 17 mei 2019 vond een visite plaats. Volgens verweerder vond de dienstdoende huisarts het verstandig dat de patiënt werd opgenomen, maar dat hij opname weigerde. In het waarneembericht is niet vastgelegd dat hem een opname is geadviseerd en dat de patiënt dit zelf niet wilde. Tevens is niet vastgelegd op basis waarvan hij compos mentis geacht werd.
De commissie is van oordeel dat als een patiënt in zo’n ernstige toestand verkeert dat opname gewenst is en de patiënt weigert dit, dit goed vastgelegd moet worden: op welke gronden de patiënt weigert, wat geadviseerd is en hoe gewaarschuwd is voor eventuele gevolgen. Tevens dient vastgelegd te worden op basis waarvan beoordeeld wordt dat de patiënt in staat is zijn wil te bepalen en niet delirant is bijvoorbeeld. Tevens dient in dat geval een follow up te worden afgesproken, waarbij vinger aan de pols wordt gehouden. Een patiënt die niet meewerkt alleen wijzen op een eigen verantwoordelijkheid tot het innemen van de medicatie, is daartoe naar het oordeel van de commissie niet voldoende, temeer omdat de patiënt die dag zijn medicatie al eerder niet had ingenomen. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het waarneembericht. Het waarneembericht is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Alle bovengenoemde punten zijn niet vastgelegd in het waarneembericht. Daarmee kan de commissie ook niet vaststellen dat het gegaan is zoals verweerder stelt. Gezien het belang van een goede verslaglegging, komt dit voor risico van verweerder.
Op 19 mei 2019 belde klaagster opnieuw met verweerder. Uit de overlegde transcripties van de gevoerde gesprekken blijkt dat klaagster verward was en de gestelde vragen door de triagiste niet goed kon beantwoorden. De commissie vindt dat er sprake is van onvoldoende zorg, om de telefonische contacten geen vervolg te geven. Duidelijk was dat de toestand van de patiënt op vrijdag al zorgelijk was. Bij het opnieuw bellen door klaagster was duidelijk sprake van veel stress. Daar er op vrijdag al geen duidelijke follow up afspraken waren gemaakt, was het van belang zelf de regie in handen te houden en poolshoogte te gaan nemen.
De commissie is van oordeel dat reeds op vrijdag 17 mei 2019 meer gedaan had moeten worden om de patiënt op te laten nemen. Ook voor de zondag erop is de commissie van oordeel dat verweerder onvoldoende de regie heeft genomen. Er had een ambulance gestuurd kunnen worden, dan wel een visite gereden kunnen worden om de toestand van de patiënt te beoordelen. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. Er zijn alleen begrafeniskosten gevorderd. Van belang voor de beoordeling of sprake is van geleden schade is de vraag of de begrafeniskosten niet zouden zijn gemaakt zonder de gemaakte fout. De commissie is van oordeel dat gezien de algehele conditie waarin de patiënt verkeerde, hij ook met het handelen van verweerder weggedacht, op korte termijn zou zijn overleden. De begrafeniskosten die zijn gevorderd, zouden daarmee op korte termijn hoe dan ook gemaakt zijn. Deze kosten kunnen dan ook niet worden toegewezen. Het handelen dan wel nalaten van verweerder heeft wel gezorgd voor extra stress bij klaagster waarbij zij tevens haar overleden man heeft moeten vinden. Het overlijden van klaagsters echtgenoot was haar niet bespaard gebleven, de gang van zaken in het weekend van 17-19 mei 2019 had echter wel prettiger kunnen verlopen. Er is echter geen immateriële schade gevorderd, waardoor de commissie dergelijke schade ook niet kan toewijzen.

Datum uitspraak: 19-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200079
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Intake/triage

20200072 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder de diagnose heeft gemist en zijn klachten niet serieus heeft genomen.
Op 4 november 2019 was er sprake van een lichte schildklierafwijking. Op 15 november 2019 was duidelijk zichtbaar dat de schildklier van klager te snel werkte. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder de diagnose schildklierontsteking gemist. Ten onrechte is verweerder op het spoor gaan zitten van een infectie, ondanks de afwijkende bloeduitslagen en de klachten waarmee klager zich presenteerde. Verweerder heeft nagelaten alle bloeduitslagen en symptomen van de patiënt in samenhang met elkaar te bekijken. Verweerder heeft op onjuiste gronden meerdere kuren antibiotica voorgeschreven, waardoor klager een Clostridiuminfectie kreeg. Hierdoor is klager erg ziek geworden met een ziekenhuisopname en lang herstel tot gevolg. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht en de klacht gegrond is.
De uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding wordt aangehouden: klager wordt eerst in de gelegenheid gesteld de geleden schade nader te onderbouwen.

Klager heeft de schade nader onderbouwd, verweerder heeft hierop mogen reageren. De commissie wijst een materiële schadevergoeding toe van € 1.324,75, wegens reiskosten, eigen risico op de zorgverzekering, gemiste loontoeslagen en inhuur extra FTE eigen zaak. Daarnaast wordt een immateriële schadevergoeding toegewezen van € 1.500,00 in verband met klagers verblijf in het ziekenhuis, de delay in de behandeling, de infectie ten gevolge van antibioticagebruik en een langere revalidatie voor een aandoening die op korte termijn behandeld had kunnen worden. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld de door klager betaalde griffiekosten van € 100,00 terug te betalen.

Datum uitspraak: 16-02-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200072
Categorieën:

20200096 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat de dienstdoende huisarts geen visite heeft afgelegd bij haar vader in de nacht. Klaagster denkt dat als de patiënt eerder zou zijn gezien, eerder duidelijk was wat hij had en eerder medicijnen had kunnen krijgen.
Uit de transcriptie van het gevoerde gesprek tussen de verzorgende en de triagiste van verweerder is naar het oordeel van de commissie gebleken dat juist is gehandeld op basis van de informatie die op dat moment bekend was. De patiënt gaf aan dat de pijn meeviel, er zou gestart worden met pijnstilling, hij beschikte over een urinaal en twee uur later zou contact opgenomen kunnen worden met de eigen huisarts. Onder die omstandigheden was het verdedigbaar dat niet op dat moment visite werd gereden. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.

Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat in de klachtbemiddeling geen mogelijkheid is geboden om het opgenomen telefoongesprek tussen de medewerker van het verzorgingshuis en de triagiste van verweerder te beluisteren.
Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op Hoofdstuk 5 van de KNMG-richtlijn (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) Omgaan met medische gegevens, Beeld- en geluidsopnamen. Klaagster is nabestaande en niet de patiënt zelf. Daarnaast betrof het een gesprek met de verzorgende van het verzorgingshuis en niet met de patiënt zelf. Op grond hiervan heeft klaagster geen formele rechten om het gevoerde gesprek ook zelf te beluisteren. Tijdens de procedure heeft verweerder echter alsnog aangeboden aan klaagster dat zij het gesprek in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris kan beluisteren. Voorzover dit nog een zelfstandig klachtonderdeel is gaat de commissie ervan uit dat dit klachtonderdeel is opgelost gezien het gedane aanbod.

Datum uitspraak: 20-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200096
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Medisch dossier

20200107 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft verwezen naar de cardioloog op 31 december 2015 en dat de door verweerder voorgeschreven medicatie lichamelijk letsel heeft veroorzaakt.

Toen klager op het spreekuur kwam op 31 december 2015 heeft verweerder klager onderzocht. Nadat hij een onregelmatige hartslag constateerde, heeft hij een ECG gemaakt. Er werd atriumfibrilleren vastgesteld. Vervolgens heeft verweerder metoprolol voorgeschreven en klager verwezen naar de cardioloog. Vast staat dat verweerder conform de NHG Standaard Atriumfibrilleren heeft gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze heeft uitgevoerd. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie als een goed hulpverlener gehandeld. Overigens heeft de cardioloog het door verweerder ingezette beleid met metoprolol voortgezet en niet aangegeven dat dit niet juist zou zijn geweest.
Nadat klager op het spreekuur kwam met huidklachten, waarvan hij dacht dat dit werd veroorzaakt door met name de metoprolol, heeft verweerder dit afgebouwd, om te onderzoeken of de huidklachten daarmee verdwenen. Ook de andere medicatie is soort voor soort afgebouwd. Nadat dit niet hielp en ook de voorgeschreven crèmes niet, heeft verweerder klager verwezen naar de dermatoloog. Klager is gezien door meerdere dermatologen, zij hebben geen relatie tussen de medicatie die klager gebruikte en de huidproblemen geconstateerd. Dat verweerder eerst zelf klager behandelde voor de huidproblemen is niet verwijtbaar. Het is de rol van een huisarts als poortwachter, om eerst in de eerste lijn te kijken of behandeling mogelijk is en pas daarna te verwijzen naar de tweede lijn. Die verwijzing heeft naar het oordeel van de commissie niet te lang op zich laten wachten. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200107
Categorieën: Verwijzing | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20200067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over het handelen van verweerder ten aanzien van de mogelijkheden om 24-uurszorg en begeleiding te organiseren.

Op 28 januari 2020 zou een gesprek plaatsvinden over de zorg voor klager, waarbij de aanwezigheid van verweerder was gevraagd. Verweerder wilde eerst met klager zelf spreken.
Verweerder dient primair te handelen in het belang van zijn patiënt, zijnde klager, los van de wensen van familie of andere deskundigen. Het toepassen van dwang kan alleen als ingrijpen noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de cliënt of zijn omgeving te voorkomen of af te wenden. Om vast te kunnen stellen wat het beste is voor klager, was het nodig voor verweerder om klager eerst zelf te zien. Verweerder heeft direct de volgende dag een visite afgelegd. Na dit bezoek was verweerder niet overtuigd van de noodzaak van een opname of het afgeven van een RM. Het is een huisarts ook niet toegestaan om betrokken te zijn bij het aanvragen van een RM, of druk te zetten zodat het komt tot een opname. Ook had klager zelf aangegeven een opname in het verpleeghuis niet te willen. Verweerder heeft zijn standpunt uitgelegd aan klager, maar ook aan diens dochter. Verweerder heeft vervolgens andere opties aangegeven bij klagers familie, zoals een ander verzorgingshuis in de buurt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder niet verwijtbaar of onzorgvuldig gehandeld. Verweerder kon de wens van klagers familie tot opname niet volgen, maar heeft aangeboden te praten over geschikte alternatieven. Het behoort tot verweerders professionaliteit om in te kunnen schatten wat het beste zou zijn voor klager, klager was over verweerders zorgverlening ook tevreden. Verweerder heeft dan ook niet geweigerd mee te werken aan het organiseren van 24-uurszorg, verweerder heeft een eigen inschatting gemaakt, waartoe hij ook bevoegd is. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 26-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200067
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose | Verwijzing

20200110 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft een injectie in haar schouder gekregen, waarna haar hand gevoelloos is geraakt.
Verweerster heeft met klaagster besproken dat pijnstilling en fysiotherapie de eerst aangewezen behandeling was, temeer omdat niet vast stond dat sprake was van een bursitis. Klaagster bleef echter aangeven dat zij dit niet wilde en een injectie wilde. Verweerster heeft haar vervolgens op de risico’s gewezen, hetgeen wordt ondersteund door de aantekeningen in het journaal. Klaagster bleef bij haar standpunt een injectie te willen. Daarmee is duidelijk dat er sprake was van informed consent en dat klaagster was gewezen op mogelijke risico’s. Voldaan is aan de informatieverplichting neergelegd in artikel 7:448 BW en het toestemmingsvereiste neergelegd in artikel 7:450 BW. Verweerster heeft de injectie gezet conform de daarvoor aanvaarde norm in de beroepsgroep, nu er direct na het geven van de injectie geen klachten waren. Zou de injectie verkeerd gezet zijn, in een zenuw bijvoorbeeld, had dat direct klachten gegeven en dat was niet het geval. Dat achteraf sprake bleek te zijn van een complicatie is naar het oordeel van de commissie niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van verweerster. In die zin betreft het geen fout maar een (zeer zeldzaam voorkomende) complicatie van de behandeling. Ook valt niet uit te sluiten dat er sprake was van een al bestaande aandoening op het moment dat de injectie gezet werd. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200110
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20200087 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet de juiste behandeling heeft voorgeschreven toen zij ernstige fysieke klachten had ten gevolge van een vitamine B12 tekort. Volgens klaagster hebben verweerder en zijn collega’s niet goed naar haar geluisterd en haar klachten niet serieus genomen.
De commissie richt zich bij het beoordelen van de klacht van klaagster op het handelen van verweerder en niet op dat van zijn collega-huisartsen, waarbij het uiteraard wel van belang is dat er kennis wordt genomen van hetgeen door collega’s in het journaal is vastgelegd. Klaagster bezocht het spreekuur van verweerder op 27 maart 2017, 28 maart 2018, 17 augustus 2018 en 24 augustus 2018.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op het NHG standpunt Diagnostiek van vitamine B12 deficiëntie” en de LESA (Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak). “ Laboratoriumonderzoek Vitamine B12-deficiëntie.
Op 20 september 2017 werd vitamine B12 geprikt: 150 pmol/l. Volgens de NHG standaarden is er dan sprake van een laagnormaalwaarde. Aanvullend is er een MMA (methylmalonzuur) bepaling gedaan met de navolgende uitkomst: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. De commissie komt op basis hiervan tot de conclusie dat er terecht niet werd voorgesteld om op dat moment over te gaan op een medicamenteuze behandeling.
Op 28 maart 2018 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder met klachten van de spieren, waarbij zij zich afvroeg of zij net als haar moeder, fybromyalgie had. Naast lichamelijk onderzoek, liet verweerder laboratoriumonderzoek verrichten op verdenking van spierreuma. Er werden geen afwijkingen gevonden. Ook nu waren er naar het oordeel van de commissie geen aanwijzingen die duiden op een vitamine B12 tekort.
Op 17 augustus 2018 meldde klaagster op het spreekuur dat zij burn-out klachten had. Na bloedonderzoek werd er een vitamine B12 gehalte van 115 pmol/l gemeten. Volgens de richtlijnen is er sprake van een verlaagd vitamine B12 gehalte als de waarde lager is dan 150 pmol/l. Tevens is er een MMA bepaling gedaan werd waarover het journaal vermeldt: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. Besloten werd om in overleg met klaagster vitamine B12 injecties te geven, hoewel verweerder naar het oordeel van de commissie, op grond van de richtlijnen ook had kunnen volstaan met het (zo nodig) voorschrijven van orale medicatie.
Op grond van het vorengaande, ook in samenhang beschouwd, oordeelt de commissie dat verweerder telkens heeft gehandeld binnen de kaders van de NHG richtlijnen en daardoor de grenzen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener niet te buiten is gegaan, waardoor de commissie tot de conclusie komt dat de klacht van klaagster ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200087
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200095 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost -HAP) in de kern samengevat:
1. dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld mede doordat zij geen röntgenfoto heeft laten maken; 2. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende heeft door- en uitgevraagd naar wat er was gebeurd en klager onvoldoende serieus heeft genomen; 3. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende nazorg heeft verricht door de wond niet te verbinden, geen advies te geven over de verzorging, geen medicatie voor te schrijven en geen vangnet te bieden; 4. dat de HAP geen brief met het verslag van het consult op de HAP (waarneembericht) heeft meegegeven voor zijn eigen huisarts.
Ad 1. Klager kwam naar de HAP met een vermoeden dat er een kogeltje in zijn hand was achtergebleven na een ongeluk met een luchtdrukpistool. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of de huisarts door slechts de wond te onderzoeken op een wijze waarop zij dit heeft gedaan, heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Een huisarts dient, wanneer sprake is van een schietincident waarbij het vermoeden bestaat dat er een (deel van) een kogeltje is achtergebleven in een hand, in principe altijd over te gaan tot het laten maken van een röntgenfoto. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad 2. Op basis van de onderliggende stukken en het waarneembericht van de HAP oordeelt de commissie dat de huisarts voldoende heeft uit- en doorgevraagd om haar beleid op af te kunnen stemmen en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. In het waarneembericht staat het volgende vermeld: “met betadine schoon gemaakt en verbonden, advies droog en schoon houden bij toename pijn of roodheid zwelling co, uitleg lood kogel zit er niet in de wond”. Klager en verweerder spreken elkaar op dit punt tegen. De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 4. De commissie oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het is gebruikelijk om na het consult met de huisarts van de HAP aan patiënten die niet in dat zorggebied vallen, het medisch dossier mee te geven. Verweerder had dit niet gedaan. Klager kreeg pas een afschrift nadat hij naar zijn eigen huisarts was geweest. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding gevorderd van € 25.000,00. De commissie oordeelt dat noch uit het journaal van de eigen huisarts van klager van 8 september 2020, noch uit de verslaglegging van de plastisch chirurg van 21 september 2020, noch uit de onderbouwing van klager zelf blijkt dat hij (rest)schade heeft gehad of nog steeds heeft ten gevolge van het niet maken van een röntgenfoto op 15 augustus 2020 en het daaruit voortvloeiende gevolg van het in de handpalm blijven zitten van een loodkogeltje. Ook heeft klager zijn materiële schadevergoeding niet verder niet onderbouwd. Voor de immateriële schadevergoeding oordeelt de commissie dat vanwege het niet maken van een röntgenfoto door de huisarts, klager langer met pijnklachten heeft rondgelopen. Op basis van ‘redelijkheid en billijkheid’ veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van een bedrag van € 100,00 en € 100,00 van het door klager betaalde griffierecht.

Datum uitspraak: 21-04-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200095
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20200101 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij oordruppels heeft voorgeschreven terwijl klager doorverwezen had moeten worden naar het ziekenhuis; 2. dat hij vanwege zijn rugklachten in plaats van naar het ziekenhuis, naar de fysiotherapeut werd doorverwezen; 3. dat hij elke week langs kon komen voor lidocaïne injecties voor zijn rugklachten, maar op de huisartsenpost hadden zij gezegd dat dit niet goed was.
Ad 1. De commissie oordeelt dat verweerder conform de NHG standaard Otitis Externa heeft gehandeld door klager oordruppels (bij herhaling) voor te schrijven - conform bovenstaande standaard. Toen klager werd gezien door een waarnemend huisarts was de oorontsteking genezen; de behandeling met oordruppels had kennelijk geholpen. Klager had echter klachten van ‘tinnitis’ en werd hiervoor doorverwezen door de waarnemend huisarts naar de KNO-arts. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld; hij had klager voor deze klachten niet door hoeven te verwijzen naar het ziekenhuis. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Onweersproken is dat verweerder klager in 2020 heeft doorverwezen naar de fysiotherapeut. De commissie stelt vast dat in het dossier niets is terug te vinden over een verwijzing naar de fysiotherapeut; op 17 februari 2021 staat de notitie “Fysio” vermeld in het journaal. Verweerder heeft naar het oordeel van de commissie gehandeld conform de NHG standaarden Lage Rugpijn en Lumbosacraal Radiculair Syndroom door een afwachtend beleid te voeren ten aanzien van de al langer bestaande rugklachten van klager en hem vervolgens door te verwijzen naar de fysiotherapeut. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Wel tekent de commissie hierbij aan dat het journaal van verweerder op dit punt summier en niet in alle gevallen volledig is.
Ad 3. Uit het journaal en de onderliggende stukken is naar het oordeel van de commissie niet gebleken van enige motivatie die ten grondslag ligt aan de behandeling, mede gelet op de conclusie van de werkgroep bij de standaard Lage Rugpijn dat er ‘geen plaats is voor invasieve pijnbestrijding’. Ook is uit het journaal niet komen vast te staan dat verweerder klager over de voor- en nadelen van de behandeling heeft geïnformeerd. De commissie acht op dit punt dat verweerder beter had kunnen handelen, maar niet zodanig dat er sprake is van verwijtbaar handelen. Het toedienen van lidocaïne injecties is op zichzelf geen onjuiste behandeling die verweerder niet had mogen uitvoeren, maar vanwege de onbewezen effectiviteit, had verweerder dit beter moeten motiveren, ook naar klager toe. Naar het oordeel van de commissie is verweerder echter wel binnen de grenzen gebleven van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Nu de klachten ongegrond zijn, wijst de commissie de vordering tot schadevergoeding van klager af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200101
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20210008 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van de GGZ-psycholoog waar zij naar toe is verwezen bij afwezigheid van de praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ (POH-GGZ).
De commissie is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de medische behandeling een informatieplicht heeft jegens de patiënt. Deze informatieplicht vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst op grond van de WGBO. Ten aanzien van de kosten voor een aanvullende behandeling, waaronder een behandeling bij de psycholoog, heeft klaagster naar het oordeel van de commissie, een eigen onderzoekplicht of de behandeling valt onder de dekking van haar zorgverzekering. Naar het oordeel van de commissie kan van een huisarts niet worden verwacht dat deze op de hoogte is van alle verschillende verzekeringspolissen van haar patiënten. Verweerster heeft volgens de commissie niet verwijtbaar gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20210008
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200059 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft verweerder gevraagd om een injectie met corticosteroïden en lidocaïne in verband met pijnklachten in haar schouder. De dienstdoende huisarts van verweerder is alleen overgegaan tot het voorschrijven van pijnmedicatie. Verweerder is van mening dat het behandelen van een slijmbeursontsteking met een injectie in de slijmbeurs geen zorg is die op een spoedpost verricht moet worden. Een dergelijke behandeling moet passen binnen een therapeutisch plan en is een behandeloptie waar samen met de eigen behandelaar voor gekozen kan worden. Klaagster is van mening dat er in haar geval goede argumenten waren om af te wijken van geldende protocollen omdat in het verleden alleen een injectie hielp en pijnstilling niet.

Volgens de standaard schouderklachten is altijd de eerste stap rust, koelen en behandeling met analgetica (pijnmedicatie). Een injectie met corticosteroïden is niet de eerst aangewezen behandeling en behoort daarmee dan ook niet tot het door een huisartsenpost geven van spoedzorg. Dat klaagster eerder een injectie heeft gekregen, wil niet zeggen dat dat in deze situatie opnieuw was aangewezen. Dat is iets, dat beoordeeld dient te worden door de eigen behandelaar als gebleken is dat rust, koelen en pijnmedicatie niet afdoende is geweest. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200059
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

20200068 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat zij onjuist is bejegend door de triagiste van verweerder. Ook vindt zij het onterecht dat er in de wachtkamer drie mensen voorgingen, terwijl zij met ernstige klachten wachtte.

De commissie heeft de geluidsopnamen beluisterd die zijn gemaakt van de gevoerde gesprekken met de triagiste. Hieruit is niet op te maken dat klaagster onjuist is bejegend. De telefonische afwikkeling was naar behoren en conform de NTS, de Nederlandse Triage Standaard. Vragen naar wat de hulpvraag is van een patiënt, is een gebruikelijke vraag. De vraag dient om te achterhalen wat de spoedeisendheid is bij klachten die er al langer zijn, waarom er op dat moment gebeld wordt naar een huisartsenpost en waarom niet gewacht kan worden op een consult bij de eigen huisarts. Dergelijke vragen dienen tevens om de urgentie te bepalen; kan het wachten, kan het telefonisch afgedaan worden, is een consult nodig, een visite of zelfs het sturen van een ambulance.
Bij een huisartsenpost, waar spoedzorg wordt verleend die niet kan wachten tot de volgende werkdag, worden patiënten niet geholpen op volgorde van binnenkomst. Zij worden geholpen op basis van urgentie, bepaald onder meer via de triage volgens de NTS. Het is daarom mogelijk dat patiënten die later binnenkomen, eerder worden geholpen. De commissie begrijpt dat het vervelend is geweest voor klaagster dat zij moest wachten, maar dit betekent niet dat haar klachten niet serieus zijn genomen. Dit betekent alleen dat er iemand voor haar was met een hogere urgentie. Ook uit het waarneembericht van de dienstdoende huisarts van verweerder kan de commissie niet opmaken dat de klachten van klaagster niet serieus zijn genomen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200068
Categorieën: Bejegening/communicatie | Intake/triage

20190131 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klaagster verwijt verweerder dat hij niet geluisterd heeft naar de patiënt en haar niet eerder heeft verwezen.
Vanaf mei 2016 bezoekt de patiënt verweerder regelmatig. Op 9 mei 2016 vindt een consult plaats, volgens het journaal is er dan sprake van purpura (niet wegdrukbare paarse vlekjes) op het rechter onderbeen. Verweerder gaat er dan vanuit dat dit van de zon komt, omdat de patiënt in de zon heeft gezeten die dag.
Verweerder verwijst de patiënt later naar de fysiotherapeut omdat zij last blijft houden van haar benen. Op 28 juni 2016 noteert verweerder in het journaal dat er nog steeds sprake is van purpura op het been van klaagster, hij noteert : “bekende purpura.” De commissie is van oordeel dat verweerder op dat moment niet had kunnen volstaan met constateren dat er nog steeds sprake was van purpura. Purpura kunnen wijzen op stollingsstoornissen. De commissie is van oordeel dat verweerder actie had moeten ondernemen naar aanleiding van deze purpura en niet had kunnen volstaan met de enkele constatering. Bij een dergelijke diagnose, dient er ook beleid op gemaakt te worden.
Daarna komt de patiënt in juli 2016 met andere klachten zoals moeheid, diarree, niet fit zijn en vallen. De commissie constateert dat de verslaglegging in het journaal summier is. Tijdens het eerste consult op 4 juli 2016 heeft de patiënt dan een week diarree. De patiënt wordt gerustgesteld. Op 6 juli 2016 komt de patiënt opnieuw naar het spreekuur. Geadviseerd wordt veel te drinken. Er vindt geen buikonderzoek plaats en er wordt ook geen bloeddruk gemeten. De NHG-standaard Acute Diarree schrijft voor dat de algemene toestand en de mate van ziek zijn beoordeeld moeten worden: koorts, sufheid, verwardheid, (neiging tot) flauwvallen (wijzend op ernstig ziekzijn/dehydratie). De algemene mate van ziekzijn is niet vastgelegd in het journaal. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat er sprake was van algehele malaise, dit blijkt echter niet uit het journaal. Ook moet zo nodig worden gekeken naar ademhaling, pols en bloeddruk. En vindt zo nodig beoordeling van het abdomen plaats. Er heeft tijdens de consulten geen volledig lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, terwijl daar naar het oordeel van de commissie wel een indicatie voor was. De patiënt kwam ineens regelmatig naar het spreekuur. Zij maakte zich zorgen. Zij was gevallen. De commissie is van oordeel dat verweerder niet had kunnen volstaan met geruststelling en het advies veel te drinken, maar de patiënt in ieder geval beter had moeten onderzoeken. Het klachtonderdeel dat niet geluisterd is naar de patiënt en dat zij niet eerder is verwezen, is daarmee gegrond.
Klachtonderdeel 2: Klaagster verwijt verweerder dat het gesprek op 13 september 2018 slecht is verlopen. Nu deze klacht lastig feitelijk is te onderzoeken of verifiëren -het gaat om een persoonlijk gevoelde reactie waarbij partijen elkaar tegenspreken-, kan niet vastgesteld worden of verweerder verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd. Klaagster wordt in de gelegenheid gesteld haar schade nader te onderbouwen. De beslissing omtrent de gevorderde schade wordt aan gehouden.
Klaagster heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een aanvullende reactie gegeven met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding. Verweerder is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Klaagster stelt dat door het te laat onderkennen van de ziekte van de patiënt, adequate behandeling achterwege is gebleven waarmee het overlijden voorkomen had kunnen worden. De schade die klaagster stelt te hebben geleden is materiële schade te weten de uitvaart- en grafkosten alsmede immateriële schade.

Wil schadevergoeding toegewezen kunnen worden, dan dient de gevorderde schade het gevolg te zijn van het –gegrond verklaarde- handelen van verweerder. Dit wordt het causale verband genoemd. Het is aan klaagster om dit voldoende onderbouwd aan te tonen. Klaagster vindt dat dit gebeurd is, maar verweerder heeft dit betwist. Bij het causale verband gaat het om een vergelijking van de nu bestaande situatie en de situatie waarin je het onjuiste handelen van de verweerder wegdenkt. Vervolgens dient dan de vraag te worden beantwoord of in dat laatste geval hetgeen als schade wordt gevorderd er niet zou zijn geweest. Gegrond verklaard is de klacht dat niet geluisterd is naar de patiënt en dat zij niet eerder is verwezen. De vraag die zich dan voordoet is: zou de patiënt bij voldoende luisteren en eerder verwijzen niet zijn overleden? Naar het oordeel van de commissie is dit onvoldoende komen vast te staan. Geenszins staat vast dat de dochter van klaagster een betere kans zou hebben gehad op overleven bij eerdere verwijzing. En als dit al wel zou komen vast te staan is een betere kans op overleven nog niet hetzelfde als daadwerkelijk overleven. Het verlies van een (betere) kans kan wel leiden tot schadevergoeding maar niet de schadevergoeding zoals nu gesteld en gevorderd. Daarmee is de materiële schade, enkel bestaande uit kosten verband houdende met het overlijden, niet toewijsbaar.

Klaagster baseert haar vordering van immateriële schade op het leed dat klaagster en haar echtgenoot lijden door het overlijden van hun dochter. Nabestaanden kunnen onder omstandigheden immateriële schadevergoeding vorderen die verband houdt met het overlijden. Zoals hiervoor echter is overwogen komt hier niet vast te staan dat dit overlijden het gevolg is van het gegrond verklaarde handelen van verweerder. Daarmee is een daarop gebaseerde immateriële schadevergoeding niet toe te wijzen.

Datum uitspraak: 12-10-2020
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20190131
Categorieën:

20200049 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er te laat is ingegrepen. Als klager direct medicatie had gekregen voor zijn bloeddruk en cholesterol, had het herseninfarct dat klager later kreeg kunnen worden voorkomen denkt hij.

Tijdens het consult heeft de dienstdoende huisarts van verweerder (een huisartsenpost) de klachten van klager onderzocht. Er heeft een anamnese plaatsgevonden en een lichamelijk onderzoek. Op dat moment werd geen verstoorde spraak geconstateerd, de dienstdoende huisarts vond ook geen neurologische afwijkingen en ook de zoon die tolkte gaf niet aan dat er bij klager sprake was van een verstoorde spraak.
Er is op dat moment geen objectiveerbare oorzaak gevonden voor de klachten. De uitkomsten van het onderzoek wezen niet op een CVA (beroerte). Klagers bloeddruk was hoog, echter niet zodanig hoog dat deze direct behandeld diende te worden. Er moest wel vervolgonderzoek plaatsvinden naar de bloeddruk, echter dit kon gebeuren door de eigen huisarts en dit hoefde niet direct te gebeuren op de huisartsenpost.
Als in de middag opnieuw gebeld wordt, zijn de klachten van klager nog hetzelfde. Er was om die reden geen noodzaak klager opnieuw te zien of om alsnog te denken aan een CVA. Vanwege de zorg van klager om de hoge bloeddruk besluit de dienstdoende huisarts in afwachting van een consult bij de eigen huisarts alvast enige bloeddrukmedicatie voor te schrijven. Het feit dat klager later die avond wel is opgenomen betekent niet dat de toestand van klager in de ochtend onjuist is beoordeeld. De door klager ingediende klacht over verweerders behandeling moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan verweerder bekend was en bekend kon zijn. Dit betekent dat bij de beoordeling van verweerders handelen in zoverre geen rekening kan worden gehouden met hetgeen na die behandeling bekend is geworden.

De commissie is van oordeel dat adequaat onderzoek heeft plaatsgevonden, er was daarnaast sprake van een goede verslaglegging in de waarneemberichten. Verder is er een goede follow-up afgesproken. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 11-02-2021
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200049
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Informatie over onderzoek/behandeling

20200080 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat er door de huisarts zonder haar toestemming en zonder dat zij daarover geïnformeerd is, meer informatie is toegezonden aan het UWV dan strikt noodzakelijk was.

Verweerder heeft de machtiging gezien in combinatie met de uitgebreide vraagstelling door de verzekeringsarts van het UWV en gemeend zo volledig mogelijk te moeten zijn, om klaagster te helpen.

De commissie dient de vraag te beantwoorden of de informatie die door verweerder is verstrekt, te herleiden is tot de door klaagster afgegeven medische machtiging. In deze machtiging is toestemming gegeven voor het verstrekken van informatie over gordelroos, psychische klachten en rugklachten. De machtiging is daarbij leidend, daarin is aangegeven waarvoor klaagster toestemming heeft gegeven. De vraagstelling door de verzekeringsarts is daarin niet leidend: indien vragen gesteld worden die de machtiging te buiten gaan, is het niet toegestaan die informatie te verstrekken. De vraagstelling door de verzekeringsarts is heel breed en naar het oordeel van de commissie ook breder dan waarin de machtiging voorziet. Tevens is de commissie van oordeel dat bepaalde klachten zoals urineweginfecties, vaginale infecties, zwangerschap en zwangerschapsafbreking in redelijkheid niet zijn onder te brengen onder de noemer “rugklachten” zoals verweerder stelt. De commissie is van oordeel dat niet alle verstrekte informatie in redelijkheid terug te leiden is tot de verstrekte machtiging, terwijl die machtiging wel leidend is. Verweerder heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om niet teveel informatie te verstrekken. Verweerder had gericht antwoord kunnen geven op vragen en had niet de gehele status uit het medisch dossier hoeven overleggen. Verweerder had, zoals hij zelf ook stelt, na het gereed maken van de door hem geschikt geachte informatie, kunnen verifiëren of klaagster zich hierin kon vinden. De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is.

Datum uitspraak: 09-03-2021
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200080
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld tijdens het consult van 20 augustus 2018. Zij heeft daardoor schade geleden. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult van 20 augustus 2018 zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen van verweerder. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20200038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerster geen visite heeft afgelegd zoals was afgesproken, waardoor geen goede zorg is verleend en klager blijvende hersenschade heeft opgelopen.

Verweerster heeft, nadat klagers vriendin belde, geadviseerd een ambulance te bellen. Niet duidelijk was wat klager precies mankeerde. De vriendin kon het niet goed uitleggen en klager kwam zelf niet aan de telefoon. Een ambulance bellen is noodzakelijk als er sprake is van grote spoed en er niet gewacht kan worden op een visite, omdat het verstrijken van meer tijd kan zorgen voor schade. Het is de commissie niet gebleken op grond waarvan verweerster meende dat er sprake was van grote spoed waarvoor de komst van een ambulance noodzakelijk was. Ook is de commissie niet duidelijk waarom verweerster op een later moment niet zelf is gaan kijken bij klager, zij zat immers al in de auto. In het journaal is geen differentiaal diagnose opgenomen en is daarmee niet te beoordelen aan welke diagnosen verweerster dacht.

Als verweerster al op juiste gronden heeft ingeschat dat het bellen van een ambulance noodzakelijk was, omdat er geen tijd meer te verliezen was, dan is het in elk geval noodzakelijk dat verweerster daarna zelf een visite aflegde nadat bleek dat de ambulance medewerkers klager niet naar het ziekenhuis hadden gebracht. Klager was op leeftijd en was een zeer kwetsbare patiënt. Er was echter sprake van onduidelijke klachten. De commissie is dan ook van oordeel dat verweerster vanuit het oogpunt van goede zorg, zelf poolshoogte had moeten nemen. De klacht van klager is gegrond en verweerster wordt veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde griffierecht. De commissie merkt nog op dat indien verweerster wel een visite had afgelegd, daarmee niet is gezegd dat klager op dat moment naar het ziekenhuis zou zijn verwezen, dan wel dat een CVA te voorkomen zou zijn geweest. De commissie kan niet vaststellen dat het ziektebeloop dan anders zou zijn geweest.

Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 08-04-2021
Referentie: 20200038
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij op 26 augustus 2019 en 9 maart 2020 niet de juiste diagnose heeft gesteld waardoor klager onnodig lang met fysieke en psychische klachten heeft rondgelopen; 2. dat hij geen excuses voor zijn handelen wil aanbieden vanwege het feit dat klager homoseksueel is en ter onderbouwing hiervan kwetsende woorden heeft gebruikt. Klager vordert zijn eigen bijdrage ad. € 596,97 die hij heeft moeten betalen vanwege de doorverwijzing naar een kliniek op grond van de onjuiste diagnose, op verweerder terug.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal (lees: dossier) van de huisarts, tenzij er redenen zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Klachtonderdeel 1
De commissie oordeelt dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld tijdens het eerste consult op 26 augustus 2019. Na lichamelijk onderzoek was het vermoeden dat klager last had van aambeien. Verweerder schreef Movicolon voor om de ontlasting soepeler te maken. Onweersproken is dat verweerder klager advies gaf om bij aanhoudende klachten terug te komen. Het journaal vermeldt niet dat er gesproken is over het feit dat klager homoseksueel is. Verweerder vermeldt evenmin dat hierover is gesproken met klager. De commissie gaat op basis hiervan ervan uit dat de seksuele geaardheid van klager tijdens het eerste consult van 26 augustus 2019 niet is besproken. Op 9 maart 2020 kwam klager opnieuw naar het spreekuur van verweerder met klachten van roodheid van de eikel en aanhoudend rectaal bloedverlies. Verweerder vroeg klager expliciet of hij onveilige anale seks had gehad, klager ontkende dit. Verweerder heeft vervolgens een orale en urine soa test laten doen. Hoewel verweerder volgens de commissie ook kunnen overwegen in dit geval een anale swab af te nemen, heeft hij naar het oordeel van de commissie gehandeld binnen het kader van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. Voor het rectale bloedverlies is klager terecht doorverwezen voor een coloscopie om andere ernstige diagnoses uit te sluiten. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit alles in ogenschouw genomen, is de commissie van oordeel dat dit klachtonderdeel van ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 10-02-2021
Datum publicatie: 03-03-2021
Referentie: 20200088
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Verwijzing

20200081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster in de kern samengevat 1. dat zij geen goede medische zorg heeft geleverd, haar klachten niet serieus heeft genomen en weinig empathie heeft getoond; 2. dat zij niet heeft voldaan aan haar verzoek om een afschrift van het medisch dossier aan haar te overhandigen.
Deze casus speelt zich af in een periode dat iedere zorginstelling, waaronder de huisartsenpraktijken, genoodzaakt werden om stringente maatregelen te treffen tegen de verspreiding van COVID-19. De LHV, de KNMG en het NHG hebben richtlijnen/adviezen opgesteld om een zo veilig mogelijke zorg te kunnen bieden. In deze context moeten de klachten van klaagster worden beoordeeld.
Klachtonderdeel 1
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster de klachten van klaagster tijdens de contactmomenten op 17, 22, 23, 24 en 25 juni 2020 overeenkomstig de standaarden Eczeem en Bacteriële infecties behandeld. De commissie begrijpt dat het voor klaagster vervelend was in eerste instantie niet voor een ‘live’ consult te worden uitgenodigd maar verweerster heeft daarmee conform de richtlijnen van de LHV, KNMG en NHG gehandeld. Bovendien lenen dermatologische aandoeningen zich over het algemeen goed voor een beoordeling op afstand. Verweerster heeft de klachten van klaagster naar het oordeel van de commissie telkens serieus genomen en haar behandeling op afgestemd. Toen verweerster op 25 juni 2020 constateerde dat haar behandeling niet het gewenste resultaat had, heeft zij klaagster – na overleg met de chirurg - direct doorverwezen naar het ziekenhuis. Hiermee heeft zij gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2
Gezien de omstandigheid dat verweerster vruchteloos aan klaagster heeft verzocht om met haar advocaat bij haar langs te komen om (delen van) het dossier te verstrekken, in samenhang met het verzoek van klaagster om toezending van het dossier aan haar nieuwe huisarts tijdens de vakantie van verweerster, als ook de lopende klacht die klaagster tegen verweerster had ingesteld waartegen zij zich moest kunnen verweren op basis van dat dossier, komt de commissie tot het oordeel dat de toezending langer heeft geduurd dan in de KNMG richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’, gestelde termijn van een maand. Echter de commissie is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden die relatieve korte duur van de overschrijding is te billijken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 16-02-2021
Datum publicatie: 02-03-2021
Referentie: 20200081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Medisch dossier

20200032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zorgvuldig heeft behandeld en dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder gehandeld zoals van hem verwacht kon worden bij het klachtenpatroon van klaagster. Hij heeft haar onderzocht, de plek van de insectenbeet afgetekend, zalf voorgeschreven en een controleafspraak gemaakt. Verweerder had klaagster onder deze omstandigheden en volgens de geldende richtlijnen niet hoeven verwijzen voor bloedonderzoek. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200032
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zorgvuldig heeft behandeld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Nadat klaagster tijdens haar vakantie twee keer was gezien door een huisarts aldaar, kwam klaagster bij verweerder. Zij had pijn in haar rechterbeen. Het journaal vermeldt dat klaagster “1 week daarvoor last gehad in dit been van een daas maar dat was al een week over.” De pijn in het onderbeen trekt door tot de bil. Verweerder onderzoekt klaagster, er is sprake van een soepele kuit en hij adviseert rust en paracetamol en terugkomen als de klachten niet verbeteren. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult juist niet heeft aangegeven dat zij was hersteld van de insectenbeet noch dat de klachten inmiddels waren verdwenen. Het journaal van verweerder vermeldt anders. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

De symptomen waarmee klaagster op het spreekuur kwam zijn geen symptomen die wijzen op Lyme. Eerder kan gedacht worden aan een radiculair beeld, zoals een zenuw die bekneld is. Er was daarom geen reden voor bloedonderzoek, nu er geen sprake was van klinische verschijnselen die mogelijk zouden kunnen wijzen op Lyme. Het door verweerder ingezette afwachtende beleid was daarom begrijpelijk, waarbij een follow-up werd afgesproken voor als de klachten niet zouden verbeteren. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200039
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20190141 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft aangegeven dat de patiënt wil wisselen van huisarts, verweerder weigert dit. Daarnaast is zij van mening dat de kwaliteit van zorg voor de patiënt tekort schiet.

Klaagster heeft als ex-partner van de patiënt en diens mantelzorger, op grond van de WKKGZ geen zelfstandig klachtrecht. Klaagster stelt dat zij optreedt namens de patiënt en heeft daartoe ook een door de patiënt ondertekende machtiging overgelegd. Verweerder stelt dat de wil van de patiënt een klacht in te dienen jegens verweerster in twijfel moet worden getrokken. Verweerder geeft aan dat de patiënt niet meer weet wat hij ondertekent. Ook heeft verweerder niet van de patiënt zelf gehoord dat hij een klacht wenst in te dienen jegens hem.

Tijdens de procedure is vast komen te staan dat voor de patiënt bewindvoering is ingesteld. Dat de patiënt onder bewind is gesteld betekent niet dat hij geen klachtrecht meer heeft. Bewindvoering ziet op het beheer van de financiën en bezittingen van een persoon. Daarmee staat echter wel vast dat de patiënt niet meer in staat is zijn vermogensrechtelijke positie zelf waar te nemen. Daarnaast is de diagnose dementie gesteld door verweerder. Deze diagnose is weliswaar niet bevestigd door een andere specialist, er is echter wel een casemanager dementie aangesteld. Het aanstellen van een dergelijke casemanager maakt aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is van dementie. Naast bewindvoering is er ook een traject opgestart om een mentor aan te stellen voor de patiënt. Ook dit wijst er op dat de patiënt niet goed meer in staat is zijn wil te bepalen. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende dat er sprake is van dementie bij de patiënt. In onderhavige procedure is niet gebleken dat het de patiënt duidelijk was dat de machtiging diende om een klacht jegens verweerder in te dienen en dat hij het daarmee eens was. De commissie acht het aannemelijk dat de patiënt niet meer beschikte over de voor het indienen van de klacht vereiste wilsbekwaamheid. De commissie verklaart de klacht van klaagster niet ontvankelijk en komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.

Datum uitspraak: 18-08-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20190141
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Diagnose | Niet ontvankelijk

20200018 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder voert aan dat de klacht van klaagster is verjaard, omdat zij al vanaf 2013 wist dat er sprake was van verminderde haargroei. De commissie acht het voldoende aannemelijk dat klaagster eerst ten tijde van haar diagnostische fase en real-life als transgender vrouw in 2017 bekend is geworden met het door haar gestelde nalatig handelen. De commissie zal de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet adequaat heeft gereageerd op het haarverlies van klaagster en haar geen finasteride heeft voorgeschreven.

De commissie stelt vast dat de NHG-behandelrichtlijn Alopecia dateert van mei 2017. Dat houdt in dat deze richtlijn nog niet geldend was tijdens de consulten van 2013 en van januari 2017.

In 2013 werd bij de behandeling van alopecia androgenetica terughoudend omgegaan met het voorschrijven van finasteride. Wat verweerder klaagster heeft verteld over finasteride past daarom ook in de toen geldende stand van de wetenschap. Verweerder heeft bovendien niet geweigerd finasteride voor te schrijven, hij heeft klaagster geïnformeerd over hoe er op dat moment werd omgegaan met het voorschrijven van het middel. Toen klaagster in 2017 terugkwam bij verweerder met vragen over finasteride, heeft verweerder haar uitgenodigd voor het spreekuur. Klaagster heeft vervolgens gewacht tot 2018 voor zij daadwerkelijk terug ging naar verweerder. Inmiddels was er sprake van een transitie en heeft verweerder alle medewerking verleend aan het voorschrijven van finasteride, het verwijzen naar de dermatoloog en het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van een haarwerk. De commissie is van oordeel dat door verweerder niet onzorgvuldig is gehandeld en verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200018
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder een katheter te ruw heeft geplaatst waardoor een gaatje in de blaas is ontstaan, waaraan de patiënt uiteindelijk is overleden. De commissie kan niet vaststellen of het inbrengen van de katheter te ruw is gebeurd, gelet op de wederzijdse standpunten van klaagster en verweerder. De commissie kan wel vaststellen dat er die dag geen gaatje in de blaas is veroorzaakt door de dienstdoende huisarts. De patiënt is de dag erna opgenomen in het ziekenhuis. Uit de ontslagbrief van de uroloog blijkt dat er bij deze opname geen sprake was van een gaatje in de blaas. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.

Klaagster vindt dat de patiënt naar het ziekenhuis vervoerd had moeten worden per ambulance. De commissie is van oordeel dat zowel op 4 als op 10 augustus 2019 vervoer per ambulance op zijn plaats was geweest. Op 4 augustus 2019 wordt gesteld dat de patiënt hemodynamisch stabiel was, hetgeen voor de commissie echter niet vast te stellen is omdat het onderzoek hiernaar niet is vastgelegd in het waarneembericht. Op 10 augustus 2019 was sprake van een chaotische situatie, waarbij niet goed duidelijk was wie de regie had. Er was sprake van onrust, het ziekenhuis ligt niet op korte afstand en klaagster is op leeftijd. Verweerder geeft zelf ook aan dat het bellen van een ambulance achteraf bezien beter was geweest. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200014
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch | Informatie over onderzoek/behandeling

20200043 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft de klachten van klaagster niet serieus genomen en geen röntgenfoto gemaakt vindt klaagster.
De commissie is van oordeel dat verweerder tijdens beide consulten die hebben plaatsgevonden conform de NHG Standaard Acuut hoesten heeft gehandeld. Zelfs indien er tijdens het consult van 26 februari 2019 al sprake was van een longontsteking, dan is het missen van die diagnose niet verwijtbaar aan verweerder. Hij heeft klaagster zorgvuldig onderzocht en het journaal goed bijgehouden. Verweerder heeft conform de Standaard Acuut hoesten gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze uitgevoerd. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie als een goed hulpverlener gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200043
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20200034 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft overdracht – de commissie begrijpt: inzage of een afschrift- verzocht van het medisch dossier van zijn eind 2019 overleden vader (hierna: de patiënt) teneinde hierin mogelijke aanknopingspunten te vinden om een op 15 december 2016 verleden testament aan te vechten. Verweerster heeft dit geweigerd. Het geschil is hierin gelegen dat klager meent dat verweerster ten onrechte heeft geweigerd.

Niet in geschil is dat de patiënt geen toestemming heeft gegeven voor inzage, of afgifte van zijn medisch dossier aan klager. Er is dan ook in beginsel sprake van een geheimhoudingsplicht.

De enkele mogelijkheid dat klager (financieel) nadeel lijdt als gevolg van het testament en daardoor mogelijk in zijn belang is geschaad, is naar vaste rechtspraak onvoldoende grond om de geheimhoudingsplicht te doorbreken. Vereist is ook dat er concrete aanwijzingen bestaan dat de patiënt inderdaad niet in staat was zijn wil te bepalen ten tijde van het opstellen van het testament en dat de gewenste informatie niet langs andere weg verkregen kan worden.
Verweerster heeft de inzage niet geweigerd op basis van een door haar beoordeeld onvoldoende zwaarwegend belang. Verweerster voert met name aan dat de gewenste informatie over de mogelijke wilsonbekwaamheid langs andere, minder ingrijpende, weg verkregen kan worden. Daarbij kan gedacht worden aan getuigenverklaringen, al dan niet via een voorlopig getuigenverhoor bij de rechter, van de notaris, de thuiszorgmedewerkers en andere bij de patiënt betrokkenen. Niet is gebleken dat klager in een daadwerkelijke procedure om het testament aan te vechten in bewijsnood is gekomen.
Het tegendeel blijkt uit de stellingen van klager dat hij reeds beschikt over andere stukken, zoals een deel van het medisch dossier afkomstig uit een ziekenhuis waar de patiënt eerder verbleef en een rapportage van de thuiszorg. Daarnaast is klager kennelijk op de hoogte van de uitslag van testen in de relevante periode. Ook hiervan is niet gebleken dat klager in bewijsnood is gekomen. Mocht dit aantoonbaar –via een tussenuitspraak van de rechter- wel het geval zijn, zou dit een omstandigheid zijn die bij de weging van verweerster betrokken zou dienen te worden. Nu niet onderbouwd gesteld is dat dit zich reeds voordeed op het moment waarover geklaagd wordt kan dit echter nu niet leiden tot een toewijzing van de klacht.

Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200034
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

20200001 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat de behandelend arts 5 mei 2018 inadequaat heeft gehandeld door geen malariatest af te nemen, terwijl hij symptomen van malaria had en uit een malariagebied afkomstig is. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de later noodzakelijke ziekenhuisopname.
De commissie heeft eerder in de tussenuitspraak van 10 augustus 2020 de klacht gegrond verklaard. Voor de beoordeling of er voldoende causaal verband bestaat tussen de tekortschietende behandeling op 5 mei 2018 en de noodzaak van de ziekenhuisopname van klager op 8 mei 2018 met de door klager gestelde schade, heeft de commissie vragen gesteld aan een deskundige.
Voldoende staat vast dat bij een malariatest en een behandeling door verweerder op 5 mei 2018 de kans op een opname in het ziekenhuis zou zijn verkleind. De opname is naar het oordeel van de commissie echter geen direct gevolg van de tekortschietende behandeling.
Volgens de deskundige is de mate van verslechtering van de ziekte als gevolg van de ontoereikende behandeling niet goed vast te stellen. Dat de ziekenhuisopname voorkomen had kunnen worden heeft de deskundige niet bevestigd. Verder heeft verweerder klager geadviseerd om zo nodig terug te komen. Ook heeft klager niet toegelicht waarom zijn huisarts hem na de positieve malariatest op 7 mei 2018 niet direct naar het ziekenhuis heeft ingestuurd. Tenslotte heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de ziekenhuisopname noodzakelijk was.
De commissie heeft begrip voor de lastige situatie waarin klager zich bevond en bevindt, maar een toereikend causaal verband tussen de tekortschietende behandeling en de opnamekosten is niet vast te stellen. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200001
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20200003 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Het standpunt van klager dat (de triagiste en dienstdoende huisarts van) verweerder signalen van huiselijk geweld niet volgens de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hebben afgewikkeld wordt niet weersproken door verweerder. Daarmee acht de commissie de klachtonderdeel 1 van klager gegrond.

Verweerder is vervolgens alsnog overgegaan tot het doen van een melding aan Veilig Thuis (VT). Klager vindt dat verweerder daarnaast ook een gesprek aan had moeten gaan met de moeder van zijn zoon. Een gesprek met betrokkenen is een van de stappen uit de meldcode, alvorens over te gaan tot een melding, vindt klager. Volgens verweerder wordt, omdat verweerder een spoedpost is, een dergelijk gesprek gevoerd wordt door VT en niet door de spoedpost.
Het stappenplan van de Meldcode gaat uit van meerdere contacten met een patiënt. Dat ligt anders bij eenmalige contacten zoals op een huisartsenpost of spoedeisende hulp, het is dan niet mogelijk alle stappen te zetten. Een huisartsenpost dient dan ook een Meldcode te implementeren die specifiek ingaat op de te zetten stappen bij een eenmalig contact. Dat kan bijvoorbeeld door de vervolgstappen in handen te leggen van de eigen huisarts of VT. De commissie is niet bekend met hoe verweerder de Meldcode heeft geïmplementeerd in de eigen organisatie. Het voeren van gesprekken door (een dienstdoende huisarts van) verweerder is naar het oordeel van de commissie echter niet de taak van verweerder. Klachtonderdeel 2 van klager is ongegrond.

Datum uitspraak: 18-08-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200003
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult bij verweerder zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet.

Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 22-12-2020
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld en hem te laat heeft doorverwezen naar een specialist. Hierdoor is er geen adequate behandeling meer mogelijk en heeft hij chronische pijnklachten. Klager vindt een behandeling in Polen noodzakelijk en stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder is het journaal voor de commissie een belangrijk oriëntatiepunt, tenzij blijkt dat dat onjuistheden bevat. Op 5 juni 2014 stelde verweerder op geleide van de klachten van klager de diagnose piriformis syndroom links. Klager werd doorverwezen naar de fysiotherapeut. Verweerder heeft onweersproken onderbouwd dat bij het piriformis syndroom vaak spontaan herstel optreedt. Na een toename van de klachten werd klager op 4 augustus 2014 doorverwezen naar de neuroloog, die klager voor zijn heupklachten doorverwees naar de orthopeed. De orthopeed bevestigde de diagnose van verweerder. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft behandeld en acht de klacht ongegrond. De beoordeling van de gevorderde schade kan achterwege blijven.

Datum uitspraak: 04-08-2020
Datum publicatie: 03-11-2020
Referentie: 20200007
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20200024 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de gezondheidsklachten van haar moeder onvoldoende serieus heeft genomen. Als gevolg hiervan werd de diagnose alvleesklierkanker te laat gesteld, waardoor behandeling niet meer mogelijk was.
Uit het onweersproken journaal van verweerder blijkt dat de moeder van klaagster tussen 8 oktober 2018 en 14 oktober 2019 regelmatig consulten bij verweerder heeft gehad. Zij was bekend met COPD en hartproblemen, naast andere aandoeningen. Waar nodig heeft verweerder (aanvullend) onderzoek verricht. Er waren geen signalen die op alvleesklierkanker wezen. Op 14 oktober 2019 bezocht de moeder van klaagster het spreekuur van de collega van verweerder met klachten van andere aard. Dat gaf aanleiding voor bloedonderzoek, waaruit bleek dat de leverfunctie ernstig was verstoord. Na aanvullend onderzoek werd alvleesklierkanker vastgesteld. Klaagster erkent dat alvleesklierkanker een lastig te stellen diagnose is.
De commissie heeft er begrip voor dat de diagnose voor de moeder van klaagster en haar familie een schok heeft betekend en dat zij weinig tijd hadden om afscheid te nemen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder echter met de toenmalige kennis zorgvuldig gehandeld. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-08-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200024
Categorieën: Diagnose

20200027 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder: 1) dat hij ondanks haar verzoek haar dossier niet heeft vernietigd; 2) dat er onjuiste aantekeningen in haar dossier staan; 3) dat hij ziektekosten bij haar zorgverzekeraar heeft gedeclareerd terwijl zij bij zijn praktijk was uitgeschreven.
Ad 1. Relevant is art. 7: 455 Burgerlijk Wetboek en de richtlijn van de KNMG ‘Omgaan met medische gegevens’. Het recht om te vernietigen geldt voor gegevens die de arts in het kader van zijn dossierplicht heeft opgeslagen. Klaagster heeft op 4 december 2017 en 13 december 2019 verzocht om vernietiging van haar volledige (medische en farmaceutisch) dossier. Verweerder heeft haar het verschil uitgelegd tussen vernietigen en verwijderen van gegevens. Toen klaagster op 13 december 2019 vroeg om vernietiging van haar volledige dossier, heeft verweerder haar verzoek doorgegeven aan de leverancier van het IT-systeem. Hij heeft de leverancier laten weten dat klaagster haar farmaceutisch dossier niet wilde laten vernietigen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder zorgvuldig gehandeld; het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 2. Klaagster heeft ervoor gekozen om haar dossier te laten vernietigen. Verweerder voert naar het oordeel van de commissie terecht aan dat hij zich op dat punt niet kan verweren. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. Verweerder heeft uiteengezet dat de twee declaraties om administratieve redenen bij de zorgverzekeraar van klaagster zijn ingediend. Hij heeft de bedragen terugbetaald. Klaagster heeft niet onderbouwd wel belang zij bij de klacht heeft. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld; het klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 01-09-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200027
Categorieën: Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy

20200026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klachten van klager die zich tegen zijn ex-echtgenote en tegen andere instellingen en zorgaanbieders dan verweerder richten, vallen buiten de bevoegdheid van de commissie. De kernvraag is of verweerder als een goed en zorgvuldig hulpverlener jegens klager heeft gehandeld, beoordeeld naar het moment van zijn handelingen. De commissie onderscheidt daarin de volgende klachtonderdelen.
1) Verweerder heeft geen juiste kwalificatie van de problemen van klager gegeven met als gevolg dat hij naar de verkeerde instanties werd doorverwezen; 2) Verweerder heeft zijn patiëntendossier niet op orde; 3) Verweerder heeft klager zijn keuzevrijheid voor een zorgaanbieder ontnomen door hem te verzoeken een andere zorgaanbieder te zoeken.
Ad 1. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zorgvuldig manoeuvreerde tussen de behandelrelatie met klager en die met zijn ex-partner, waarbij hij ook oog had voor de belangen van de kinderen. Klager kon niet verwachten dat verweerder alleen hem zou steunen in zijn verwijten aan zijn ex-partner. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder in deze gepolariseerde, ingewikkelde situatie als een zorgvuldig hulpverlener jegens klager gehandeld. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De commissie oordeelt dat verweerder uitgebreid en gedetailleerd notities heeft gemaakt van de contacten met klager, deze zijn deels gebaseerd op inlichtingen van GGZ-specialisten. Klager heeft onvoldoende onderbouwd en betwist dat er ongegronde informatie dan wel valse verklaringen in zijn dossier zijn opgenomen. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 3. Klager heeft meerdere malen kenbaar gemaakt dat hij geen vertrouwen meer had in het handelen van verweerder. Verweerder heeft de behandelrelatie niet beëindigd, maar klager slechts gewezen op de mogelijkheid om een andere huisarts te zoeken. Naar het oordeel van de commissie mocht verweerder dit in redelijkheid doen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200026
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Medisch dossier | Beëindiging arts - patiëntrelatie

20200016 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij op 22 augustus en 3 september 2018 de diagnose hernia heeft gemist. Klager is vervolgens op eigen initiatief naar een ziekenhuis in [Land] gegaan en werd daar met spoed geopereerd. Als gevolg van het missen van de diagnose heeft hij restklachten. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de behandeling minus het door zijn zorgverzekeraar betaalde bedrag.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder over de consulten in het journaal onvoldoende notities gemaakt. Een adequate dossiervoering is nodig voor de kwaliteit en continuïteit van zorg Anders dan opgenomen in de NHG-Richtlijn LRS heeft verweerder niet vastgelegd waarop hij klager heeft bevraagd en wat hij bij lichamelijk onderzoek heeft aangetroffen. Ook staat niet vermeld dat hij klager heeft geïnformeerd over het ingezette beleid.
Verweerder heeft klager op 28 augustus 2018 met een telefonisch consult doorverwezen voor een MRI. Op 3 september 2018 heeft verweerder klager tijdens een telefonisch consult morfine voorgeschreven. Naar het oordeel van de commissie had verweerder daarin zorgvuldiger moeten handelen door klager toen voor een consult uit te nodigen, of op huisbezoek te gaan als klager niet mobiel was.
Volgens het journaal heeft klager verweerder op 12 september 2018 laten weten dat er een hernia was gevonden en dat klager zelf op zoek ging naar een kliniek. Op 17 september 2018 liet klager weten dat hij in [plaats buitenland] geopereerd zou worden. Naar het oordeel van de commissie was verweerder de behandelend arts en kon hij daarin niet passief blijven, ook al voerde de patiënt zelf veel regie van de behandeling . In de eerste plaats noemt de Richtlijn expliciet dat de arts begeleiding behoort te bieden. In de tweede plaats kan er reden zijn om in gevallen van ernstige pijn en immobiliteit van de Richtlijn af te wijken. De klacht is gegrond.
De commissie wijst de schadevordering van klager af. Verweerder kan niet worden verweten dat op grond van de verzekeringspolis van klager de kosten van de operatie niet volledig worden vergoed. Bovendien heeft klager nagelaten om de hulp van verweerder of een waarnemend huisarts in te roepen voor een spoedindicatie in Nederland.

Datum uitspraak: 20-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200016
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20200004 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat verweerster stelselmatig geweigerd heeft zorg te verlenen aan klager. Hij vindt dat verweerster haar zorgplicht schaadt.

Verweerster heeft in november 2017 de verwijzing naar de KNO-arts in het [naam ziekenhuis] in orde gemaakt. Dat het ziekenhuis vervolgens beslist, ook na bellen hierover door verweerster, dat klager een half jaar dient te wachten, is niet verwijtbaar aan verweerster. Het advies om wachtlijstbemiddeling via de zorgverzekeraar in te schakelen, is een juist advies geweest.

Klager heeft in januari 2018 gevraagd om een fit to fly verklaring aan verweerster. Verweerster heeft dit geweigerd met een beroep op de voor haar geldende richtlijnen van de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst). Een geneeskundige verklaring is een schriftelijke verklaring die een oordeel bevat over een patiënt en diens (medische) geschiktheid of ongeschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te kunnen. Zulke geneeskundige verklaringen mogen alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts, dus niet de ‘eigen’ dokter. Een behandelend arts moet zich kunnen concentreren op de behandeling. Een goede vertrouwensrelatie is daarvoor belangrijk. Die vertrouwensrelatie kan gevaar lopen wanneer een behandelend arts een oordeel geeft dat voor de aanvrager ongunstig is. Voorkomen moet worden dat patiënt en arts hierdoor in conflict raken. Daarom moet er een duidelijke grens zijn tussen de behandeling en beoordelen. Dat verweerster geen medische verklaring heeft willen afgeven aan klager, is daarmee dus conform de voor haar geldende richtlijnen. Of zij ook het speciaal daarvoor door de KNMG opgestelde “weigeringsbriefje” waarin de redenen hiervan worden uitgelegd heeft verstrekt aan klager, is niet duidelijk geworden. Dat verdient wel de voorkeur.

Op 9 december 2019 heeft klager gevraagd aan de huisarts in opleiding om hem prednison voor te schrijven zoals een huisarts in [naam land] ook had gedaan. Het voorschrijven daarvan en ook de dosering, zonder betrokkenheid van een specialist, is in de Nederlandse huisartsenpraktijk niet gangbaar. Dat (de huisarts in opleiding van) verweerster hiertoe niet is overgegaan is naar het oordeel van de commissie dan ook juist. Verweerster dient haar handelswijze te baseren op wat binnen de Nederlandse artsenij gebruikelijk is en niet op wat er in het buitenland gebeurt. Wat gebruikelijk is kan van land tot land verschillen.

Alles overziende komt de commissie tot het oordeel dat niet gebleken is van onzorgvuldig handelen door verweerster. Evenmin is vast te komen staan dat verweerster zorg heeft geweigerd. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-05-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20200004
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

20190137 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster stelt dat er sprake was van een vitamine B12 tekort, dat niet goed is behandeld. Dat er sprake was, of is geweest, van een tekort blijkt niet uit het medisch dossier van klaagster en is daarmee niet vast te stellen door de commissie.
Klaagster gaat af op het advies van de internist van de [naam gespecialiseerde kliniek], die injecties adviseert. Verweerder weigert vervolgens niet het geven van injecties, hij wil alleen niet overgaan tot het geven van wekelijkse injecties. Verweerder is wel bereid tot het geven van injecties elke twee weken. In de voor verweerder geldende professionele standaard is nergens een verplichting tot het geven van wekelijkse injecties vastgelegd. Zelfs niet bij een bewezen vitamine B12 tekort.
Dat verweerder over wilde gaan tot injecties elke twee weken is meer dan door de voor hem geldende professionele standaard wordt voorgeschreven, temeer daar er bij klaagster niet vast staat dat er sprake is van een vitamine B12 tekort. Ook omdat verweerders collega eerder was gestart met het geven van injecties was verweerder bereid tot het geven van twee wekelijkse injecties. Verweerder is naar het oordeel van de commissie niet verplicht over te gaan tot het verstrekken van wekelijkse vitamine B12 injecties. Aldus is er naar het oordeel van de commissie geen sprake van een onjuiste behandeling zoals klaagster stelt. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20190137
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Medicijnen

20200009 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder er verantwoordelijk voor is dat de prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

In 2003 en 2013 zijn de PSA waarden van klager bepaald. In 2003 was de uitslag 3,09 en in 2013 was de uitslag 4,1. In elk geval in 2013 bepaalt de NHG standaard Mictieklachten bij mannen dat bij een waarde hoger dan 4, verwezen moet worden naar de uroloog. Daarmee was het dan ook niet juist dat (de assistente van) verweerder op 28 augustus 2013 alleen heeft doorgegeven dat de lab uitslag goed was. Dat verweerder in onderhavige procedure aangeeft dat er sprake was van normaalwaardes en dat er volgens de richtlijnen van de NHG geen aanbevelingen ten aanzien van grenswaardes en eventueel herhaaladvies is, is evenmin juist. Volgens de op dat moment geldende standaard had klager met een PSA waarde van 4,1 verwezen moeten worden naar een uroloog. Het is dan aan de uroloog om de grootte van het risico verder te bepalen. Op grond van het hiervoor overwogene staat vast dat verweerder door niet te verwijzen niet conform de NHG standaard heeft gehandeld. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie niet als een goed hulpverlener gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20200009
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20200010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster ernstige nalatigheid, waardoor klagers prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

Klager verzocht in 2017 om het bepalen van zijn PSA waarden. Op dat moment gold de herziene NHG standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, waarin verwijzing al geïndiceerd is bij een waarde van 3,09, hetgeen bij klager al het geval was vanaf 2003. In 2013 was er sprake van een waarde van 4.1. Er was daarmee in het verleden al sprake van verhoogde waardes wat verweerster had kunnen weten vanuit het medisch dossier.
Klager heeft gevraagd getest te worden in 2017 en in 2018. Aangegeven werd toen te wachten tot 2019, tot de volgende jaarlijkse CVRM controle. Klager heeft in 2019 dan ook de PSA waarden laten bepalen. Toen is gebleken dat er sprake was van een prostaatcarcinoom.
Vanaf 2003 waren de PSA waarden van klager, zeker in het licht van de herziene standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, verhoogd. Daarbij heeft klager meermalen gevraagd om getest te worden. Naar het oordeel van de commissie kon verweerster niet volstaan met een algemene verwijzing naar de website www.thuisarts.nl. Dit klemt temeer omdat klager zelf ook graag getest wilde worden, hetgeen bekend was en bleek uit het journaal. Indien klager eerder getest was, was klagers prostaatcarcinoom wellicht eerder ontdekt. Of het beloop dat ook anders zou zijn geweest, kan de commissie niet beoordelen.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 202000010
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20190123 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster wilde verwezen worden naar een neuropsycholoog van het [naam] ziekenhuis in verband met geheugenproblemen. Vanwege de wachtlijsten bij dit ziekenhuis dacht zij in plaats daarvan te zijn verwezen naar een neuropsycholoog bij de GGD. Klaagster geeft aan niet te weten dat zij naar de geheugenpoli van de GGZ werd verwezen. Toen klaagster een brief van GGZ [naam] ontving, waarin gesproken werd over psychiatrie is klaagster erg geschrokken. Zij vindt dat er sprake is van een onjuiste verwijzing.

Klaagster heeft het spreekuur van verweerster bezocht in verband met geheugenproblemen. Zij wilde na overleg met haar psycholoog een verwijzing naar een neuropsycholoog. Verweerster heeft voorgesteld eerst een MMSE test uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie is dat een juiste eerste stap om te beoordelen of er inderdaad sprake is van geheugenproblemen. De uitslag was 23 van 30, hetgeen aangeeft dat er inderdaad geheugenproblemen zijn en dat verdere verwijzing is geïndiceerd om dit te onderzoeken. Na de uitslag van de MMSE test vindt opnieuw een consult plaats. Verweerster verwijst daarna naar de geheugenpoli van de GGZ, omdat er wachtlijsten zijn bij het ziekenhuis van klaagsters keuze. Daarbij overweegt verweerster dat het ziekenhuis alleen een diagnose kan stellen en geen behandeling kan starten, mocht dat nodig zijn. Ook om die reden verwijst verweerster naar de GGZ.

De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing. De verwijsbrief naar de GGZ is duidelijk. Omdat de verwijzing plaatsvindt via Zorgdomein wordt dit format gebruikt en niet het door het NHG ontwikkelde format. Het noemen van een vermoeden van een DSM-5 diagnose is nodig omdat er anders niet naar de tweedelijn kan worden verwezen en omdat er dan geen vergoeding door de zorgverzekeraar van klaagster kan plaatsvinden. Verder is de anamnese zorgvuldig gebeurd, door overleg met de psycholoog te voeren, de MMSE test eerst te doen waaruit bleek dat verdere behandeling noodzakelijk was en de verwijzing te bespreken met klaagster. Uit het journaal blijkt niet dat het verweerster duidelijk had moeten zijn dat er bij klaagster verwarring bestond over de aard van de verwijzing en uit niets blijkt dat door verweerster is gesproken over de GGD of over geheugentraining door een neuropsychloog in plaats van een verwijzing naar de GGZ. De commissie heeft er begrip voor dat klaagster geschrokken is van de genoemde DSM-5 diagnoses. Het noemen van deze mogelijke diagnoses is echter noodzakelijk om te kunnen verwijzen. Verweerster heeft deze diagnoses niet gesteld, doch heeft enkel aangegeven dat (een van) deze diagnoses mogelijk aanwezig is, hetgeen door de tweedelijnszorg onderzocht diende te worden. Verweerster is gehouden gebruik te maken van het geldende systeem binnen de gezondheidszorg. Bij klaagster heeft dat geleid tot onterechte beeldvorming. Dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster.

Klaagster heeft verzocht om correctie van gegevens in haar medisch dossier en verwijdering van de verwijzing naar de GGZ en vermelding van psychiatrie. In beginsel heeft een patiënt op grond van de WGBO recht op vernietiging van (delen van) het medisch dossier. Op dit vernietigingsrecht gelden vier uitzonderingen, namelijk a) een andere wet schrijft een afwijkende bewaartermijn voor, waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden, b) een ander dan de patiënt heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, c) de vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap, of d) de WGBO is slechts ten dele van toepassing (zoals bij keuringen). In casu geldt uitzondering b), een arts waartegen een klacht of claim is ingediend, heeft een aanmerkelijk belang bij bewaring van het medisch dossier. Verweerster stelt zich daarmee terecht op het standpunt dat vernietiging van (delen van) het dossier van klaagster op dit moment niet mogelijk is, omdat onderhavige procedure lopende is en verweerster daarmee een belang ten behoeve van haar verdediging heeft dat deze gegevens worden bewaard.

Nadat de verwijzing naar de GGZ heeft plaatsgevonden heeft klaagster gevraagd om een afschrift van deze verwijzing. Verweerster heeft dit afschrift niet verstrekt, maar zij heeft klaagster uitgenodigd op het spreekuur om de verwijzing te bespreken. Klaagster heeft de verwijzing vervolgens opgevraagd bij GGZ en aldaar wel een afschrift verkregen. Op grond van artikel 7:456 BW heeft een patiënt recht op een afschrift van het medisch dossier. Ook verwijsbrieven behoren tot het medisch dossier. Weliswaar komt de tekst van een verwijzing via Zorgdomein niet automatisch in de journaalregels te staan, de verwijzing zelf is achteraf wel uit te printen. De commissie is van oordeel dat verweerster de tekst van de verwijzing aan klaagster had moeten verstrekken toen zij daar om vroeg en duidelijk maakte dat zij hiervoor niet op het spreekuur wilde komen. Dit is echter niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat duidelijk was dat het de intentie van verweerster was om wel inzage te verstrekken in de tekst, zij had klaagster uitgenodigd juist om te voorkomen dat nog meer misverstanden zouden ontstaan rondom de verwijzing.

Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij de verwijzing en behandeling van klaagster. Zij verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 13-03-2020
Datum publicatie: 24-06-2020
Referentie: 20190123
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20190081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder, een huisartsenpost, onvoldoende zorg heeft verleend op zondag 17 maart 2019. Ook vraagt klager zich af of de patiënt gezien had moeten worden door de dienstdoende huisarts en niet alleen door de Physician Assistant in opleiding (PAio).

Tijdens het consult dat de PAio had met de patiënt was er sinds vier dagen sprake van koorts van boven de 40 graden ondanks maximale pijnstilling zonder dat er een oorzaak gevonden werd voor het ziek zijn. Daarnaast had de patiënt veel pijn, maakte hij een zieke indruk en was er sprake van een gevoelig abdomen (buik). Verder was er sprake van een derde contact met verweerder in korte tijd en was klager erg bezorgd over de patiënt.
In het waarneembericht is geen “E”-regel opgenomen en geen differentiaaldiagnose. Er is geen urineonderzoek gedaan, zoals de NHG Standaard “Kinderen met koorts” voorschrijft.
De commissie is van oordeel dat in een casus als deze, onder deze omstandigheden, waarbij sprake is van een ernstig ziek kind, met meerdere dagen hoge koorts, er een derde contact is in korte tijd, vader erg ongerust is, er sprake was van een gevoelige buik en het feit dat er al maximale pijnstilling werd toegepast, sprake had moeten zijn van alertheid op ernstige problematiek. Onder deze omstandigheden is de commissie tevens van oordeel dat niet had kunnen worden volstaan met een beoordeling door de PAio, maar dat ook de dienstdoende huisarts de patiënt had moeten beoordelen. De klacht van klager is daarmee gegrond.

De commissie heeft bij verweerder opgevraagd wat het beleid/kader was ten aanzien van het zelfstandig handelen van de PA en de PAio. Daarmee doelde de commissie op de schriftelijke functionele afspraken tussen verweerder en de PA, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden overeengekomen zijn. Ook heeft de commissie verzocht om een kopie van de afspraken die gemaakt zijn over de taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheid en wijze van supervisie met een PAio. Verweerder heeft aangegeven dat ten tijde van het onderzoek van de patiënt door de PAio geen werkafspraken werden gehanteerd waarin de verantwoordelijkheden tussen de PAio en de begeleidende HAP-huisartsen nader waren geduid of uitgewerkt. Een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners is van belang om gezamenlijk verantwoorde zorg te kunnen bieden. Noodzakelijk daarvoor is dat een duidelijke taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverleners wordt gemaakt waarin de gemaakte samenwerkingsafspraken worden vastgelegd. Bij het opstellen van een verantwoordelijkheidsverdeling dienen de aandachtspunten uit de KNMG-handreiking “Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg” in acht genomen te worden.
De commissie is van oordeel dat ten tijde van het consult met de patiënt onvoldoende duidelijk was wat de verantwoordelijkheden en zelfstandige bevoegdheden waren van de PAio. Evenmin was vastgelegd in welke situaties de dienstdoende huisarts geraadpleegd diende te worden. Dit leidt ertoe dat de commissie van oordeel is dat een juiste en adequate zorg door de PAio onvoldoende was geborgd.

Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20190081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Intake/triage | Organisatorisch

20190127 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat op 2 en 3 januari 2019 inadequate zorg is verleend, dat hij niet de bereidheid had tot zelfreflectie en empathie en dat de klachtenafhandeling onzorgvuldig was.

De commissie beoordeelt of verweerder heeft gehandeld zoals in redelijkheid van een goed zorgverlener mag worden verwacht. Het is niet de taak van de commissie om een antwoord te formuleren op de vele vragen van klaagster. De commissie heeft de klachten onderverdeeld in drie onderdelen: 1. de situatie in de namiddag van 2 januari 2018; 2. de situatie in de nacht van 2 op 3 januari 2018 en 3. de klachtenafhandeling.

Klachtonderdeel 1: De dienstdoende huisarts heeft zorgvuldig gehandeld. Klaagster vroeg de triagist telefonisch om medicatie omdat haar ‘reservepil’ op was. Zij vroeg niet om een beoordeling van haar psychische klachten en maakte die ook niet goed mogelijk. Zij heeft een recept voor medicatie gekregen, toereikend tot een consult bij haar eigen huisarts.
Klachtonderdeel 2: De triagist kon in redelijkheid besluiten om de politie in te schakelen, gelet op de gespannen situatie, de uitspraken van klaagster en haar partner en de veiligheid van de huisarts tijdens zijn visite, later in de nacht.
Klachtonderdeel 3: Klaagster heeft het klachtentraject zelf bemoeilijkt door daaraan steeds nieuwe voorwaarden te stellen en verweerder verwijten te maken. Suggesties van verweerder voor verbeteringen wees klaagster af.

De commissie acht de drie klachtonderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 21-04-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20190127
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Bejegening/communicatie

20190082 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder onacceptabel heeft gehandeld omdat verweerder geen inzage had in het medisch dossier dat nog niet was overgedragen door de oude huisarts. Klager vraagt zich af of er eerder aan behandeling kon zijn begonnen als verweerder wel inzage in het dossier had gehad.

Klager was in de twee jaar voorafgaand aan de ontdekking van de hiv-besmetting zeer regelmatig ziek. In mei 2017 heeft klager een forse griep gehad, waarvan door klager wordt aangenomen dat dit een eerste uiting is geweest van de besmetting met hiv. Verder gaat klager ervan uit dat als verweerder het medisch dossier van de voorgaande huisarts eerder had gehad, hij had geweten dat klager homoseksueel was en wellicht eerder had aangedrongen op een hiv-test. Allereerst stelt de commissie op grond van de brief van het [naam ziekenhuis] vast dat er in oktober 2018 sprake was van een negatieve hiv-test. Omdat Hiv een incubatietijd van maximaal een half jaar kent, zou klager dus hooguit besmet geraakt kunnen zijn vanaf april 2018. De ziekteperiode van mei 2017 kan dus niet te maken hebben gehad met een hiv-besmetting.

Nadat verweerder het medisch dossier van de vorige huisarts kreeg in oktober 2018 gaf dat dossier geen aanleiding om eerder aan een mogelijke hiv-besmetting te denken. Klager is een keer gezien door verweerder, op 10 oktober 2018. De klachten die klager toen had, wezen naar het oordeel van de commissie niet op een mogelijke hiv-besmetting. Klager is toen voldoende zorgvuldig onderzocht en verwezen. In het medisch dossier van de voorgaande huisarts, dat verweerder toen wel in zijn bezit had, was geen vermelding opgenomen van de homoseksualiteit van klager. Verweerder heeft ook niet gevraagd aan klager of hij homoseksueel is. De commissie volgt verweerder in zijn redenatie dat er geen reden was om klager te vragen naar zijn seksuele geaardheid en activiteiten gezien de klachten die klager toen had. Dit is ook geen standaardvraag die aan elke patiënt wordt gesteld. Ook indien verweerder het medisch dossier eerder had ontvangen van de voorgaande huisarts, zou hij niet anders hebben kunnen handelen. Het dossier gaf geen aanleiding om te denken aan een mogelijke hiv-besmetting. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20190082
Categorieën: Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20190097 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij in 2014 een overdosis aan bloeddrukmedicatie voorgeschreven heeft gekregen. Hierdoor heeft klaagster in 2014 en 2015 een te hoge bloeddruk gehad, hetgeen heeft geleid tot aderverkalking in haar hoofd, stelt zij.

Verweerster heeft aangegeven dat zij niet persoonlijk betrokken is geweest bij de zorg aan klaagster. Zij geeft aan dat haar collega-huisarts (en de praktijkondersteuner onder diens verantwoordelijkheid) de zorg rondom de bloeddruk van klaagster in 2014 en 2015 hebben verleend. Klaagster heeft niet inhoudelijk gereageerd op dit verweer van verweerster en ook niet aangetoond dat verweerster wel degene was die de zorg heeft verleend. Ook uit het medisch dossier valt dit niet goed af te leiden. De commissie kan daarmee niet vaststellen of de klacht gericht is tegen de juiste persoon in onderhavige procedure. De klacht is alleen al om die reden ongegrond.
Ook de medisch inhoudelijke kant van de zaak leidt niet tot een gegrondverklaring van de klacht, nu aderverkalking geen bijwerking is van een te hoge dosis bloeddrukmedicatie, zou er al sprake zijn geweest van overdosering.

Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20190097
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Niet ontvankelijk | Medicijnen

20200006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij bij de behandeling van de patiënt niet de juiste diagnose zou hebben gesteld. De patiënt is op drie momenten gezien door verweerster. Kort na dit derde consult overlijdt de patiënt, meest waarschijnlijk aan een longembolie.

De commissie stelt allereerst vast dat verweerster de diagnose longembolie heeft gemist. Ook in een Differentiaal Diagnose (een mogelijke andere diagnose) denkt verweerster niet aan een longembolie.
Het missen van de juiste diagnose betekent op zichzelf nog niet dat de klacht gegrond is. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Daar komt bij dat de toetsing van het handelen van verweerster moet plaatsvinden in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn. Ook gaat het om de vraag of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het verweten handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Een longembolie is een aandoening die lastig te diagnosticeren is. Klinische verschijnselen voor de aanwezigheid hiervan bij de patiënt waren bij anamnese en lichamelijk onderzoek door verweerster tijdens alle drie de consulten niet aanwezig. Gelet op de criteria voor een longembolie (de zogenoemde Wells-criteria waarbij aan de hand van zeven variabelen een arts de kans op longembolie scoort) lag de diagnose longembolie bij een Wells-score van nul ook niet voor de hand. Dat verweerster op dat moment niet bedacht is geweest op de mogelijkheid van een longembolie, is dan ook niet onzorgvuldig te achten. Dat achteraf is gebleken dat de patiënt is overleden als gevolg van longembolieën, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor is overwogen, vindt de toetsing van het handelen van verweerster plaats in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn. De commissie verklaart de klacht om die reden ongegrond.

De commissie is wel van oordeel dat het beter was geweest als verweerster een Differentiaal Diagnose had opgesteld. Dit had haar handelen meer structuur gegeven, in plaats van afgaan op hetgeen werd geconstateerd tijdens ieder afzonderlijk consult. Nu op de X-Thorax niks te zien was, ook geen restverschijnselen van een pneumonie, had het opstellen van een Differentiaal Diagnose verweerster wellicht eerder op een ander spoor kunnen zetten. Ook toen bij het derde consult nog steeds sprake was van dezelfde klachten, waar (inmiddels) geen goede verklaring voor was, had een Differentiaal Diagnose verweerster bewuster kunnen maken van wat er nog meer aan de hand had kunnen zijn, in plaats van een nieuw spoor (Astma) te gaan volgen. Echter, ook wanneer verweerster na het derde consult verwezen zou hebben naar een longarts, zou dit niet met spoed zijn geweest, omdat de patiënt op dat moment geen ernstige klachten had. Dat er bij een verwijzing sprake zou zijn geweest van een andere beloop kan de commissie dan ook niet vaststellen.

Datum uitspraak: 11-05-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20200006
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190068 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat zijn zoon na het consult van 8 februari 2019 verwezen had moeten worden naar het ziekenhuis, omdat hij al lange tijd koorts had. Er is bovendien geen andere medicatie voorgeschreven dan paracetamol.

Verweerder stelt dat de klacht niet voldoet aan artikel 15 lid 5 sub c van het Reglement Geschillencommissie Huisartsen. Dat artikel verlangt dat klager bij de schriftelijke indiening in ieder geval het geschil en de feiten en gronden waarop het berust dient te vermelden. De aanduiding van datum en personen ontbreekt en er mist een onderbouwing van het gestelde en daarom is niet duidelijk wat de klacht nu precies inhoudt.
De klacht van klager is summier geformuleerd. Uit de ingediende stukken in onderhavige procedure, maar ook tijdens de klachtbehandelingsfase (hetgeen blijkt uit het geschreven eindoordeel) blijkt dat verweerder over voldoende informatie beschikte om inhoudelijk te kunnen reageren. Verweerder heeft ook gereageerd in lijn van de (summiere) klacht, waaruit blijkt dat verweerder op de hoogte was van de volledige inhoud van de klacht. Verweerder is dan ook niet in zijn verweer geschaad. De commissie is op basis van de aanwezige stukken in staat een oordeel te geven over de klacht.

Uit het journaal blijkt dat de patiënt op 28 januari 2019 was gezien door een collega van verweerder waarbij sprake was van koorts. Vervolgens wordt klagers zoon tien dagen later op 8 februari 2019 opnieuw gezien met onder meer koortsklachten. Het journaal vermeldt dan dat sinds drie dagen opnieuw sprake was van koorts. Dit houdt in dat er dan gedurende in elk geval acht dagen geen sprake meer geweest is van koortsklachten.
In de NHG Standaard “Kinderen met koorts” wordt als een van de alarmsymptomen genoemd: koorts die opnieuw oploopt na een aantal koortsvrije dagen. In die situatie wordt extra alertheid gevraagd.
Naar het oordeel van de commissie was het tijdsverloop tussen de verschillende consulten en de verschillende episoden met koorts te groot om op te moeten vatten als een alarmsymptoom, zoals bedoeld in de NHG Standaard. De HAIO kon dit consult naar het oordeel van de commissie beschouwen als een nieuwe ziekteperiode. Uit het journaal is op te maken dat de HAIO de patiënt vervolgens via de NHG Standaard heeft onderzocht en dit onderzoek ook goed heeft genoteerd. Ook uit het lichamelijk onderzoek kwamen geen alarmsymptomen naar voren. Van belang was daarnaast dat de patiënt alert was. De commissie is van oordeel dat de patiënt zorgvuldig en volgens de geldende standaard is onderzocht. Er was op dat moment nog geen reden voor een verwijzing, met een afwachtend beleid kon op dat moment worden volstaan. Dat de toestand van de patiënt later verslechterde, wil niet zeggen dat op het moment dat de HAIO hem zag, anders gehandeld had moeten worden. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 09-04-2020
Datum publicatie: 17-06-2020
Referentie: 20190068
Categorieën: Verwijzing | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Niet ontvankelijk

20190111 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat zij door onzorgvuldig handelen van de huisartsenpost onnodig kosten heeft gemaakt voor ambulancevervoer door niet meteen naar de juiste locatie te zijn verwezen.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG standaard Acuut Coronair Syndroom (ACS): “Ook patiënten met een ACS bij wie bij aankomst de klachten zijn verdwenen, verwijst de huisarts met spoed per ambulance.”
Klaagster heeft ’s nachts de HAP gebeld met hartklachten. Zij is erna thuis onderzocht door een ambulancebroeder, die een ECG heeft gemaakt. De volgende dag heeft klaagster de HAP gebeld met nieuwe klachten. De triagist heeft haar naar de HAP in [plaats] laten komen. Na onderzoek is zij verwezen naar de Eerste Hart Hulp-afdeling in [plaats] waarnaar zij per ambulance is vervoerd. De kernvraag van het geschil is of de triagist van verweerder klaagster bij het tweede telefonische contact terecht naar de HAP in [plaats] heeft laten komen of dat zij naar de HAP in [plaats] verwezen had moeten worden, omdat de triagist op de hoogte was van de eerste melding.
De commissie oordeelt dat de klacht van klaagster ter zake ongegrond is. In de eerste plaats is onweersproken dat verweerder als vast – en voor de commissie begrijpelijk – beleid heeft om patiënten in te delen aan de hand van de postcode van hun woonadres. In dit geval hoefde geen uitzondering gemaakt te worden, omdat de diagnose bij het telefonische contact met de triagist nog niet vast stond. Bij onderzoek op de HAP kon een Acuut Coronair Syndroom niet worden uitgesloten. Klaagster is overgebracht naar de Eerste Hart Hulp afdeling in [plaats] omdat in [plaats] op dat moment geen nieuwe patiënten werden opgenomen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder zorgvuldig en volgens de geldende regels gehandeld.
Nu het geschil ongegrond is komt de commissie niet toe aan de vraag of klaagster feitelijk schade heeft geleden, waarbij dan ook andere ziektekosten in het betreffende jaar en de mogelijke vergoeding door de verzekeraar meegerekend zouden moeten worden

Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 15-06-2020
Referentie: 20190111
Categorieën: Intake/triage | Verwijzing

20190116 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder ten eerste dat de huisarts onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor klager veel pijn heeft geleden en gezondheidsrisico’s heeft gelopen; ten tweede dat de klachtenbehandeling door verweerder veel te lang heeft geduurd en onzorgvuldig is verlopen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts conform de NHG standaard ‘Mictieklachten bij mannen’ gehandeld door na vaststelling van de urineretentie klager eerst te katheteriseren en toen dit niet lukte hem – na overleg met de uroloog – in te sturen naar het ziekenhuis. Dat [naam ambulancevervoer] een zorgambulance (die klager i.v.m. een verhoogde glucosewaarde niet meenam) en niet een ALS-ambulance (die later werd opgeroepen) heeft gestuurd kan de huisarts niet worden verweten. Niet is komen vast te staan dat de huisarts het beleid van [naam ambulancevervoer] op dat punt kende of kon kennen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Het tweede klachtonderdeel is gegrond. Verweerder erkent dat de klachtafhandeling te lang heeft geduurd. Voldoende staat vast dat klager veel tijd en moeite heeft moeten besteden aan een behoorlijke afhandeling van zijn klacht. De commissie kent een vergoeding van € 250,00 toe, vermeerderd het door klager betaalde griffierecht ad € 50,00.

Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 12-05-2020
Referentie: 20190116
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20190065 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat er bij verweerster sprake is van nalatigheid en het niet adequaat handelen gedurende de gehele ziekteperiode vanaf december 2018. De commissie is van oordeel dat die klacht ongegrond is.

Verweerster was niet de gehele periode betrokken bij de behandeling van de patiënt. Uit dit medisch dossier valt af te leiden dat tot 18 februari 2019 adequaat is gehandeld. Er was voor die tijd geen sprake van symptomen die wezen op infecties die eerder behandeld hadden moeten worden. Toen bekend werd dat er sprake was van vocht achter de longen dat veroorzaakt werd door een hartprobleem, heeft verweerster plaspillen voorgeschreven, hetgeen het juiste beleid is. Vervolgens is het nt PROBNP geprikt aan huis, hetgeen te hoog was. Verweerster heeft de patiënt daarop dan ook verwezen naar de cardioloog. Niet duidelijk is, waarom het nog acht dagen moest duren voordat een afspraak bij de cardioloog mogelijk was.
Wel is de commissie van oordeel dat op het moment dat er op 18 februari 2019 gevraagd wordt om een visite, verweerster anders had moeten handelen. Bekend was dat er sprake was van ernstig hartfalen en vocht achter de longen. Verweerster kiest er dan voor de patiënt niet te zien, maar motiveert haar argumenten hiervoor niet. Het is immers mogelijk dat er op 18 februari 2019 wel sprake was van een infectie. Daarbij was de patiënt verhoogd kwetsbaar. De commissie is van oordeel dat verweerster de patiënt op dat moment had moeten zien, dan wel, indien zij goede redenen had dit niet te doen, dit duidelijk had moeten motiveren in het journaal. Alles overziende komt de commissie tot het oordeel dat dit niet voldoende is om de klacht gegrond te verklaren.

Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 12-05-2020
Referentie: 20190065
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20190095 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat de behandelrelatie met haar behandelend huisarts is beëindigd tegen de afspraken in en zonder de patiënt hierover persoonlijk te informeren. Klaagster heeft hierdoor ernstige psychische schade geleden.
De commissie oordeelt dat van verweerster niet langer kon worden verlangd om de behandelrelatie voort te zetten. Zij heeft de behandelrelatie op voldoende zorgvuldige wijze beëindigd. De commissie heeft bij de beoordeling acht geslagen op de zorgvuldigheidseisen in de KNMG richtlijn “Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst”. Bij patiënten met psychische problematiek dient men terughoudend en extra zorgvuldig te zijn, maar het gedrag van klaagster verhinderde een goede huisartsenzorg. Daarbij heeft klaagster de verweten gedragingen onvoldoende betwist en zij heeft ook onvoldoende begrip getoond voor de effecten daarvan op de huisarts en de praktijk van verweerster. Er mag volgens de commissie in redelijkheid niet van de huisarts worden verwacht dat zij klaagster nog een kans geeft. De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 29-01-2020
Datum publicatie: 26-02-2020
Referentie: 20190095
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie

20190077 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij ten onrechte is beschuldigd van dwingend en manipulatief gedrag en op grond daarvan op initiatief van verweerster een andere huisarts heeft moeten zoeken.
De assistentes van verweerster hebben druk ervaren van klaagster om een afspraak voor haar moeder te maken. Zij hebben dat aan verweerster verteld, die daarover tijdens een consult met klaagster heeft gesproken. Klaagster heeft dezelfde avond per email de behandelrelatie opgezegd.
De commissie oordeelt dat uit de processtukken en het journaal niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van laster, kwaadsprekerij en opzettelijke negatieve uitlatingen jegens klaagster en haar moeder. De commissie is van oordeel dat verweerster vanuit haar verantwoordelijkheid voor een goede praktijkvoering en patiëntenzorg de vrijheid heeft om incidenten en mogelijke irritaties te bespreken met zowel de assistentes als de patiënt. Verweerster heeft klaagster op de mogelijkheid gewezen om naar een andere praktijk te gaan. De commissie beschouwt dit niet als een opzegging van de behandelrelatie, maar het wijzen op een alternatief voor klaagster als zij zich niet meer prettig en veilig voelde in de praktijk. Op het voorstel van verweerster om naar informele oplossingen te zoeken, is klaagster niet ingegaan. De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 29-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Referentie: 20190077
Categorieën: Bejegening/communicatie | Beëindiging arts - patiëntrelatie

20190049 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij tot twee keer toe geen volledig medisch dossier van verweerder heeft ontvangen en dat het medisch dossier achteraf expres is veranderd.
Klager heeft in november 2017 een afschrift van zijn medisch dossier ontvangen. Toen klager daar nog vragen over had, heeft de assistente van verweerder het medisch dossier met klager doorgelopen en hem een aanvulling verstrekt. Tijdens de procedure bij het Medisch Tuchtcollege is klager een kopie verstrekt van zijn volledige medische dossier en niet alleen van de periode vanaf eind 2013. Dit wordt ook door klager erkend. Achteraf bezien was het beter geweest, klager direct een afschrift van zijn gehele dossier te verstrekken om onduidelijkheden te voorkomen. De commissie stelt echter vast dat klager (inmiddels) een afschrift van zijn volledige dossier heeft ontvangen.
Daarnaast geeft klager aan dat zijn medisch dossier achteraf expres is veranderd. Verweerder betwist dat er sprake zou zijn van vervalsing. Klager toont niet aan dat er sprake zou zijn van vervalsing van het dossier, welke delen vervalst zouden zijn, of om welke reden dit zou zijn gebeurd door verweerder. Nu door klager niet onomstotelijk is aangetoond dat er sprake zou zijn van vervalsing, kan dit door de commissie ook niet worden vastgesteld. De commissie is ook overigens niet gebleken dat er sprake zou zijn van enig klachtwaardig handelen door verweerder. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Referentie: 20190049
Categorieën: Medisch dossier

20190076 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

1. Klaagster is van mening dat verweerder haar tijdig op de hoogte had moeten stellen dat er informatie uit haar medisch dossier ontbrak, ook van de voorgangers van verweerder. Klaagster stelt dat zij in dat geval nog actie had kunnen ondernemen richting haar voormalig huisartsen.
De commissie stelt vast dat toen klaagster in 2013 patiënt werd bij verweerder, er een medisch dossier is overgedragen door de vorige huisarts van verweerder. Een huisarts is verplicht tot het aanleggen van een medisch dossier en tot overdracht naar een nieuwe huisarts, tenzij de patiënt dit niet wil. Er bestaat op grond van de bestaande richtlijnen geen plicht voor de nieuwe huisarts om te onderzoeken of er een volledig dossier is overgedragen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de oude huisarts het dossier zo goed en zo volledig mogelijk over te dragen. De opvolgend huisarts mag vertrouwen op een goede overdracht. Een nieuwe huisarts kan immers ook niet weten wat hij mogelijk mist, aangezien hij het dossier niet kent. Indien de opvolgend huisarts kenbaar wordt dat hij informatie mist, waardoor hij geen goede zorg kan leveren, is dat uiteraard wel van belang te bespreken met de patiënt. Er zijn de commissie geen feiten gebleken dat de huisartsen van verweerder geen goede zorg hebben kunnen leveren door het ontbreken van (delen van) het medisch dossier. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.
2. Klaagster vindt dat zij verweerder geen toestemming heeft gegeven om bijzondere persoonsgegevens van haar te verstrekken en dat bijzondere persoonsgegevens van haar echtgenoot niet relevant zijn in een geschil tussen haar en verweerder.
Verweerder heeft een deel van het medisch dossier van klaagster overgelegd in onderhavige procedure. In de overgelegde journaalregels is ook informatie opgenomen over de echtgenoot van klaagster. Klaagster heeft in onderhavige procedure een medische machtiging afgegeven. Klaagster heeft daarmee toestemming gegeven voor het gebruik van de medische informatie over klaagster. Het is verweerder toegestaan zich in een juridische procedure bij te laten staan en ook aan de rechtsbijstandverlener alle informatie te verstrekken die voor de verdediging in een dergelijke procedure noodzakelijk is. De commissie is daarnaast niet gebleken dat meer informatie is verstrekt dan noodzakelijk was voor verweerder om zich goed te kunnen verweren in onderhavige procedure dan wel voor de commissie om de klacht van klaagster goed te kunnen onderzoeken. Juist nu het klaagster gaat om een klacht over de inhoud en (onvolledigheid) van haar dossier is het van belang dat haar medisch dossier werd overgelegd.
Klaagster is daarnaast van mening dat er ook informatie is overgelegd met betrekking tot klaagsters echtgenoot, waarvoor geen toestemming is gegeven. Nu het hier gaat om gegevensverstrekking met betrekking tot gegevens van klaagsters echtgenoot en niet van klaagster zelf, is klaagster hierover niet klachtgerechtigd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 18-02-2020
Referentie: 20190076
Categorieën: Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy

20190047 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster een verkeerde diagnose bij zijn zoon te hebben gesteld. Sprake was van een breuk in het bovenbeen, die pas later die dag na langdurig wachten en veel pijn lijden in het ziekenhuis is vastgesteld. Hierdoor heeft de zoon van klager een trauma opgelopen, stelt klager, dat zich nu vertaalt in een ontwikkelingsachterstand op spraak- en taalgebied, symptomen van ADHD en ASS.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.
Verweerster heeft de patiënt zorgvuldig onderzocht. Zij heeft daarbij gekeken naar het gehele beeld en niet alleen naar het been van de patiënt. Het been van de patiënt was niet rood of dik. Daarbij was de patiënt op het moment van onderzoek nog troostbaar door de moeder. Het was onduidelijk of er ook sprake was van honger bij de patiënt, waardoor hij mogelijk ook huilde. Verweerster heeft, nadat zij bij onderzoek niets kon vinden, aangegeven dat de patiënt eerst gevoed moest worden. Zij heeft daarbij een duidelijke instructie gegeven dat als hij zou blijven huilen, of als hij niet zou willen drinken, er direct weer contact opgenomen moest worden. Om welke reden er pas in de avond contact opgenomen is met de huisartsenpost is niet duidelijk geworden. Dit delay is echter niet verwijtbaar aan verweerster. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-12-2019
Datum publicatie: 15-02-2020
Referentie: 20190047
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190112 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat de drie artsen die op huisbezoek zijn geweest bij haar moeder, onzorgvuldig hebben gehandeld door haar niet in te sturen naar het ziekenhuis. Drie dagen later is haar moeder overleden. Klaagster vordert een schadevergoeding tussen de € 1000,00 en € 5000,00 per arts.
Verweerder stelt dat klaagster niet ontvankelijk is a) omdat door partijen een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7: 900 BW is getekend, waarbij klaagster afstand heeft gedaan van het recht op schadevergoeding, b) omdat de klachten eerder zijn ingediend bij de Klachtencommissie Huisartsenzorg en het Regionaal en Centraal Tuchtcollege ex art. 7 lid 2 Geschillenreglement SKGE en c) de klachten onvoldoende concreet zijn omschreven ex art. 5 lid 5 Geschillenreglement SKGE.
De commissie oordeelt dat naar aanleiding van eerder doorlopen procedures tussen partijen is onderhandeld en een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Klaagster heeft zich daarbij laten bijstaan door een advocaat. Partijen hebben hiermee hun onderlinge geschillen over de zorgvuldigheid van het medisch handelen beëindigd en klaagster heeft een schadevergoeding ontvangen. De commissie is van oordeel dat klaagster daarom niet de vrijheid heeft om opnieuw een geschil over dezelfde handelingen aanhangig te maken. De commissie acht de klacht van klaagster niet ontvankelijk.

Datum uitspraak: 30-01-2020
Datum publicatie: 15-02-2020
Referentie: 20190112
Categorieën: Niet ontvankelijk

20190062 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet goed heeft onderzocht, waardoor klaagster langer ziek is geweest.
Volgens de standaard Acute rhinosinusitis is van belang dat bij klachten als van klaagster bepaald wordt wat de mate van ziek zijn is. Het gaat daarbij om koorts, de ernst van de klachten en de mate van algemeen ziek zijn. Ook worden de oogleden geïnspecteerd en eventueel de keel, neus en oren. Holtes kunnen door een huisarts niet onderzocht worden. Verweerster heeft niets vermeld over de mate van ziek zijn in het journaal, noch over de hoogte van klaagsters temperatuur. Door een eventueel opvolgende zorgverlener kan nu niet beoordeeld worden wat klaagsters algemene toestand dan wel de mate van ziek zijn was ten tijde van het consult. Dat maakt dat het onderzoek van verweerster naar het oordeel van de commissie te summier was. Klachtonderdeel 1 is gegrond. Overigens geldt wel dat, ook al had verweerster meer onderzoek gedaan en meer genoteerd in het journaal, dit niet wil zeggen dat het beleid van verweerster anders zou zijn geweest.
Klaagster verwijt verweerster ook dat zij tijdens het consult haar stem heeft verheven. Nu klaagster en verweerster elkaar tegenspreken, is voor de commissie niet vast te stellen wie de waarheid spreekt. Klachtonderdeel 2 van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 31-01-2020
Referentie: 20190062
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20190030 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet door te verwijzen naar het ziekenhuis, maar zelf een lipoom (vetbult) te verwijderen. Klager ervaart als gevolg hiervan nog dagelijks psychische en fysieke pijn. Verweerder heeft voorafgaande aan de ingreep een echo gemaakt om uit te sluiten dat het lipoom zou zijn vergroeid met de onderliggende spierlaag. Toen hij tot zijn verbazing geen lipoom aantrof, heeft hij een collega mee laten kijken. Verweerder stelde na het dichtmaken van de wond aan klager voor een nieuwe afspraak te maken voor een herbeoordeling van de situatie. Klager koos er echter voor een andere huisarts te zoeken, aangezien hij geen vertrouwen meer had in verweerder.
De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door a. een echo te maken van de zwelling om deze goed te kunnen beoordelen en b. een collega mee te laten kijken toen zich een complicatie aandiende. Hij was van plan om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis, maar kreeg daartoe niet meer de kans, omdat klager overstapte naar een andere huisarts. Dat anderhalf jaar na dato bij een operatie in het ziekenhuis een lipoom in het spierweefsel werd aangetroffen, wil volgende de commissie niet zeggen dat verweerder die verwijtbaar heeft gemist. De commissie gaat uit van de beoordeling ten tijde van de behandeling. De commissie oordeelt wel dat de communicatie rondom de ingreep beter had gekund, maar dit maakt de klacht niet gegrond.

Datum uitspraak: 13-01-2020
Datum publicatie: 31-01-2020
Referentie: 20190030
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20190039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat de dienstdoende huisarts de patiënt niet goed heeft behandeld, waardoor de patiënt is overleden.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop (de dienstdoende huisarts van) verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.
De huisarts heeft de patiënt onderzocht. Uit dit onderzoek kwamen geen alarmsymptomen naar voren die wezen op een aneurysma. De klachten waarmee de patiënt zich tijdens het consult presenteerde waren zodanig atypisch voor een aneurysma dat de huisarts daar ook niet aan hoefde te denken. Voorts lieten de klachten geen acuut beeld zien zodat de huisarts op dat moment ook geen reden had om de patiënt in te sturen met een ambulance.
De huisarts had een niet-pluis gevoel, reden waarom zij de patiënt heeft geadviseerd de volgende dag een afspraak te maken met de eigen huisarts, hetgeen zij ook vastlegde in het waarneembericht. Het valt te betreuren dat bij de patiënt sprake bleek te zijn van een aneurysma. Met de kennis van dat moment heeft de dienstdoende huisarts van verweerder echter adequaat gehandeld en de juiste medische zorg geleverd. Dat de patiënt desondanks is overleden, is buitengewoon tragisch. Het overlijden is echter niet verwijtbaar aan de huisarts. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-12-2019
Datum publicatie: 31-01-2020
Referentie: 20190039
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190054 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij te weinig aandacht aan haar aandoening heeft geschonken en daardoor de ernst van de situatie niet goed heeft ingeschat. Ook verwijt zij verweerster een verkeerde diagnose te hebben gesteld en als gevolg daarvan een onjuiste behandeling te zijn gestart.
Klaagster toonde bij een consult bij verweerster een klein plekje op haar neus. Verweerster stelde als voorlopige diagnose actinische keratose en gaf klaagster het advies om het plekje door een assistente te laten aanstippen. Die behandeling is conform de Richtlijn Verdachte huidafwijkingen en is naar het oordeel van de commissie zorgvuldig, waaraan niet afdoet dat later na een biopt een basaalcelcarcinoom werd gevonden. De commissie gaat er verder van uit dat verweerster aan klaagster heeft geadviseerd om na de eerste keer aanstippen een nieuw consult te vragen, hoewel dat advies niet in het journaal is vermeld. Het advies is echter niet in overeenstemming met het destijds geldende interne protocol in de praktijk, inhoudende dat pas na driemaal aanstippen een consult bij de arts volgde. Klaagster had weliswaar na de eerste keer aanstippen om een consult kunnen vragen, maar zij mocht er anderzijds ook op vertrouwen dat de assistenten in medisch opzicht zorgvuldig handelden door het aanstippen voort te zetten, onder verantwoordelijkheid van de arts. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klaagster heeft na 7 maanden opnieuw aandacht van verweerster voor de aandoening gevraagd. Verweerster heeft haar toen direct naar een dermatoloog en verwezen, die aan de hand van een biopt een basaalcelcarcinoom vaststelde. Het verwijt van klaagster dat de werkwijze van verweerster tot een vertraging in de behandeling en daarmee tot schade heeft geleid, acht de commissie niet gegrond. Vertraging is ook ontstaan doordat klaagster zich pas na 7 maanden meldde. Bovendien is zij pas vier maanden na haar bezoek aan de dermatoloog geopereerd. Bovendien kan niet worden bepaald dat het operatielitteken minder groot zou zijn geweest als de diagnose eerder was gesteld. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 04-12-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Referentie: 20190054
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190069 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster en de praktijkondersteuner ouderenzorg dat zij nalatig zijn geweest in de verzorging en begeleiding van haar vader. Haar vader verkeerde na het overlijden van haar moeder in ernstige staat van verwaarlozing, vervuiling en isolement.
De commissie heeft begrip voor de lastige en verdrietige situatie waarin klaagster verkeerde, maar is van oordeel dat verweerster en de praktijkondersteuner voldoende adequate zorg en begeleiding hebben gegeven aan vader van klaagster. Zij hebben meerdere malen een huisbezoek bij haar vader afgelegd en hebben hem hulp aangeboden. Lichamelijk onderzoek en onderzoek naar zijn geheugenproblemen wees haar vader echter steeds af. Ook van klaagster wenste hij geen bemoeienis met zijn leven. Verweerster mocht aannemen dat zijn veiligheid bij hun bezoeken niet in het geding was De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 03-12-2019
Datum publicatie: 09-12-2019
Referentie: 20190069
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20190046 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Bij klaagster is in 2018 een hernia gediagnosticeerd. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet eerder heeft doorverwezen naar een neuroloog en te laat is begonnen met pijnbestrijding.
De commissie is van oordeel dat verweerster voldoende aandacht heeft gehad voor de klachten van klaagster. In november 2016 is een foto van de knie gemaakt en in mei 2017 een MRI van de lage rug, waarop een Bulging disc (begin van een hernia) werd gezien. Verweerster heeft klaagster doorverwezen naar de fysiotherapeut en naar een revalidatiecentrum. Pas in december 2018 werd er een hernia geconstateerd, nadat klaagster zich had gemeld met acute klachten. Het beleid van verweerster is niet anders dan het beleid dat zij zou hebben ingezet als er eerder een hernia zou zijn vastgesteld, namelijk rust, bewegen op geleide van de klachten en pijnstilling. Het enkele feit dat verweerster niet actief pijnstilling heeft gegeven, maakt de klacht niet gegrond. Klaagster heeft bovendien op verschillende momenten aangegeven dat de klachten verminderden. Verweerster heeft aldus voldoende adequaat gehandeld, conform de NHG standaard Lumbosacraal radiculair syndroom.

Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Referentie: 20190046
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Diagnose

20190086 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij geen geneeskundige verklaring wilde afgeven ten behoeve van een urgentieverklaring voor de aanvraag van een eengezinswoning voor zijn neef. Hij eist hiervoor een materiële en immateriële schadevergoeding.
De commissie stelt vast dat klaagster overeenkomstig de KNMG Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ heeft gehandeld. Hierin staat vermeld dat een arts wordt afgeraden om een geneeskundige verklaring af te geven, omdat de behandelrelatie tussen arts en patiënt vrij moet blijven van belangenconflicten die als gevolg hiervan kunnen ontstaan. Verweerster heeft steeds beargumenteerd aangegeven waarom zij op dit specifieke verzoek niet in kon gaan. Zij heeft de patiënt bij herhaling aangeboden om op het spreekuur te komen dan wel een huisbezoek af te leggen om zijn concrete hulpvragen te bespreken, hetgeen hij heeft geweigerd. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Referentie: 20190086
Categorieën: Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20190040 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat de huisarts in dienstverband (hierna HIDHA) van verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld bij de patiënt. Daarbij heeft hij ten onrechte een labformulier om bloed te laten prikken verstrekt en was sprake van slechte communicatie.
De commissie kan niet vaststellen dat er al tijdens het consult van 8 mei gesproken is over gewichtsverlies en dat de HIDHA daar actie op had moeten ondernemen. De HIDHA heeft de patiënt in verband met de pijnklachten die hij had verwezen voor het maken van een röntgenfoto. Omdat door luisteren naar de longen en de eigen anamnese niet duidelijk werd wat de oorzaak was van de klachten, was dat naar het oordeel van de commissie de juiste handelwijze. Op de foto was op dat moment nog niets zichtbaar. De radioloog heeft om die reden geen verdere actie geadviseerd. Op dat moment was er nog geen aanwijzing voor pathologie in de longen. Drie maanden later is alsnog een longcarcinoom geconstateerd, waarvan de afloop buitengewoon tragisch is. De toetsing van het handelen van de HIDHA van verweerder moet echter plaatsvinden in het licht van wat hem op dat moment bekend was en bekend kon zijn. Naar het oordeel van de commissie heeft de HIDHA, met wat hem op dat moment bekend was, adequaat gehandeld.
De gang van zaken rondom het labformulier om bloed te laten prikken is naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig. Dit is van onvoldoende gewicht om de klacht van klaagster gegrond te verklaren.

Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 21-11-2019
Referentie: 20190040
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20190007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen.
1. Klager verwijt verweerster dat zij ontkent dat klager op het spreekuur met een ontstoken talgklier is langsgekomen.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke kenbron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat
-om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten niet komen vast te staan. Uit het medisch dossier volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster, of tijdens het eerdere consult bij een collega, een ontstoken talgklier-cyste is gezien. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.
2. Klager verwijt verweerster dat er in het medisch dossier van klager onjuistheden en persoonlijk grievende zaken staan en dat er zaken achteraf zijn veranderd.
De commissie kan bij lezing van het dossier niet vaststellen dat er zaken zijn veranderd in het medisch dossier, noch dat hetgeen is vastgelegd onwaar zou zijn. Klager heeft zijn stellingen hiervoor ook niet nader onderbouwd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.
3 + 4 Klager verwijt verweerster dat zij klager niet serieus neemt en gelooft, waardoor hij niet de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Tevens verwijt hij verweerster dat er geen concrete antwoorden op vragen/klachten gegeven worden en dat de onderlinge communicatie tussen artsen en specialisten niet goed is. Gezien de samenhang van beide klachtonderdelen worden deze gezamenlijk besproken.
Uit het medisch dossier maakt de commissie niet op dat klager niet serieus is genomen. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar zijn klachten en er hebben verwijzingen plaatsgevonden naar een specialist. Klager is gezien door een uroloog, er heeft een second opinion plaatsgevonden bij een uroloog en klager is later verwezen naar een dermatoloog. Naar het oordeel van de commissie is conform de richtlijnen gehandeld en heeft verweerster de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen. Klachtonderdeel 3 en 4 zijn ongegrond.

Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Referentie: 20190007
Categorieën: Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190050 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

20190050 Samenvatting geschillencommissie huisartsenzorg
Klaagster verwijt verweerder dat de triagist van de Huisartsenpost haar klachten van hooikoorts niet serieus heeft genomen en haar een verkeerd advies heeft gegeven.
De commissie oordeelt dat verweerder het verzoek van klaagster voor een persoonlijk consult terecht heeft geweigerd. Uit het waarneembericht van verweerder en de transcriptie van het gesprek is volgens de commissie voldoende komen vast te staan dat de triage conform de Nederlandse Triage Standaard heeft plaatsgevonden. De triagist heeft een (ABCD) veiligheidscheck gedaan, de urgentie-indicatie kon op U5 worden bepaald en klaagster is terugverwezen naar haar eigen huisarts met als vangnet dat zij bij aanhoudende klachten opnieuw contact kon opnemen. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 04-11-2019
Datum publicatie: 11-11-2019
Referentie: 20190050
Categorieën: Intake/triage | Bejegening/communicatie

20190026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft zich na zijn verblijf in Afrika direct gewend tot de huisartsenspoedpost met het verzoek bloed af te nemen voor onderzoek naar Bilharzia. Verweerder stelt aan de hand van onderzoek vast dat er geen sprake was van spoedeisendheid en heeft klager terugverwezen naar zijn eigen huisarts. Wel is hem de mogelijkheid aangeboden om urine in te leveren, waarvan klager geen gebruik heeft gemaakt.
Door zijn huisarts is klager verwezen naar het ziekenhuis en daar werd 4 dagen later een urineweginfectie vastgesteld. De commissie oordeelt dat de huisartsenspoedpost klager terecht heeft terugverwezen naar zijn eigen huisarts aangezien acute zorg niet geboden was en acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Referentie: 20190026
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190056 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij tussen 2013 en 2017 geen gehoor heeft gegeven op aan zijn herhaalde verzoeken om een preventief PSA-onderzoek. De verzoeken werden gedaan omdat zijn vader aan prostaatkanker was overleden. Verweerder heeft hem de kans op een beter leven ontnomen. Verweerder erkent dat klager in 2013 een verzoek heeft gedaan, maar betwist dat klager heeft gezegd dat zijn vader aan de aandoening was overleden; het ging om een vriend. Er waren toen geen klachten of andere aanwijzingen die aanleiding gaven om PSA-onderzoek te verrichten. Erna, tot 2017, heeft klager geen verzoeken meer gedaan.
De commissie oordeelt dat klager tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 17 april 2013 tot 9 maart 2018 om een PSA-onderzoek heeft gevraagd. Na een consult in maart 2018 was er reden gezien voor een laboratoriumonderzoek, waarna verweerder klager naar een uroloog heeft verwezen. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 02-10-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Referentie: 20190056
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190058-59 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerders dat zij onvoldoende aandacht hebben gehad voor zijn zieke echtgenote en op 4 en 6 maart geen contact met hem hebben opgenomen. Zijn echtgenote was erg ziek ten gevolge van een ontsteking aan haar been. Toen klager contact opnam met de praktijk van verweerders waren zij niet in de gelegenheid visite af te leggen. Verweerders betwisten dat zij onvoldoende aandacht hebben gehad voor de echtgenote van klager. Zij stellen dat er veel hulp is aangeboden, maar dat klager dit afhield. Verweerster heeft op 4 en 6 maart contact opgenomen met klager, maar daar hij stelde geen prijs op.
De commissie oordeelt dat verweerders voldoende aandacht hebben gehad voor de complexe situatie waarin klager en zijn echtgenote verkeerden. Er is zorg en hulp aangeboden, die klager heeft geweigerd. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 02-10-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Referentie: 20190058-59
Categorieën: Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20190027 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat verweerder onterecht een onvolledig obductieverslag heeft verstrekt. De klacht zoals geformuleerd door klaagster is naar het oordeel van de commissie ongegrond. Verweerder behoefde met inachtneming van zijn beroepsgeheim geen afschrift van het obductieverslag te verstrekken, maar kon een eigen afweging maken over wat hij met inachtneming van de geldende richtlijnen kon verstrekken. Verweerder heeft ervoor gekozen de familie te informeren op hooflijnen van de uitslag van het obductieverslag. Het is de commissie niet gebleken dat de door verweerder gemaakte afweging onjuist is geweest. Nu anderszins niet blijkt van bredere (veronderstelde) toestemming kan hierin geen klachtwaardig handelen van verweerder gezien worden.
Klaagster is tevens van mening dat verweerder tekort is geschoten in de zorg door slechte bereikbaarheid en door klaagsters zoon niet op te roepen voor controles.
Of verweerder geen juiste zorg heeft betracht door klaagsters zoon niet op te roepen voor controles, of hem naar een specialist te verwijzen, kan niet door de commissie worden vastgesteld. Uit de argumentatie van verweerder maakt de commissie op dat verweerder ook hier de afweging heeft gemaakt dat hij niet kon uitgaan van veronderstelde toestemming door klaagsters zoon om inzage te geven in zijn medisch dossier. Klaagster zelf heeft evenmin enige medische informatie overgelegd in de procedure. Zonder medische informatie kan de commissie niet beoordelen of medisch gezien juist is gehandeld door verweerder, dan wel dat hij actiever had behoren te handelen. Klachtonderdeel 2 van klaagsters klacht is daarmee eveneens ongegrond.

Datum uitspraak: 15-10-2019
Datum publicatie: 17-10-2019
Referentie: 20190027
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Organisatorisch | Verwijzing

20190043 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster dient een klacht in over de bejegening van een huisartsenpost jegens haarzelf en de (financiële) gevolgen daarvan. Zij belde de HAP echter voor haar zoon, zij was het er niet mee eens dat haar (meerderjarige) zoon een zelfzorgadvies had gekregen en vond dat er een consult moest plaatsvinden. De commissie verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Er is niet zonder meer sprake is van een gedraging jegens de cliënt nu het immers een gedraging jegens klaagster was. Nu deze gedraging echter plaatsvond in het kader van de zorgverlening aan de cliënt is er (mede) sprake van een gedraging jegens de cliënt. Dit punt leidt derhalve niet tot niet-ontvankelijkheid.
Klaagster is desondanks niet-ontvankelijk. Over de gedraging kan immers geklaagd worden door een beperkte in de Wkkgz met name genoemde groep klachtgerechtigden, waartoe klaagster niet behoort. Ook klaagt klaagster niet namens de patiënt, als gemachtigde. Dit volgt uit de bewoordingen van de klacht maar ook uit de ingestelde schadeclaim, die háár schade betreft en niet die van de patiënt. Gelet op artikel 14 en artikel 19 Wkkgz is klaagster niet klachtgerechtigd en daarmee niet-ontvankelijk in het geschil.

Datum uitspraak: 15-10-2019
Datum publicatie: 17-10-2019
Referentie: 20190043 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg
Categorieën: Niet ontvankelijk

20190020 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat verweerder geen adequate zorg heeft verleend tijdens de stervensfase van de patiënt.
De commissie is van oordeel dat als duidelijk is dat de laatste levensfase van een patiënt is aangebroken en er aangegeven wordt dat er sprake is van veel pijn, waarbij vanaf de ochtend meermalen is gebeld door de familie, verweerder de patiënt zelf had moeten bezoeken om de toestand van de patiënt te beoordelen. Dit is naar het oordeel van de commissie des te meer zo omdat verweerder de patiënt niet kende en er geen overdracht aan hem had plaatsgevonden. Verweerder heeft pas rond drie uur in de middag een visite afgelegd.
Over de gang van zaken tijdens de visite, verschillen de lezingen van klaagster en verweerder. De commissie kan over die gang van zaken dan ook geen op feiten gebaseerd oordeel geven. Wel is de commissie van oordeel dat verweerder zich in het verweer en in de dupliek uitermate onprofessioneel uit en zich niet toetsbaar opstelt.

Datum uitspraak: 22-07-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Referentie: 20190020
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20180152 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat geen goede zorg is verleend tijdens twee contactmomenten met de huisartsenpost. Klagers klachten tot twee keer toe niet serieus genomen.
Tijdens het telefonisch consult tussen de ambulancebroeders en de dienstdoende huisarts van verweerder is het advies gegeven te starten met paracetamol. Er waren op dat moment geen aanwijzingen voor een acuut beeld. Na het tweede contact is klager een consult aangeboden. De dienstdoende huisarts heeft klager onderzocht en zag geen alarmsymptomen die verdere actie noodzakelijk maakte. Het waarneembericht vermeldt dat klager : “niet ziek” oogde. Er was sprake van milde drukpijn. De commissie is van oordeel dat op basis van dit beeld het, met de kennis van dat moment, nog niet nodig was klager voor verder onderzoek te verwijzen.
Wat opvalt is dat de lezing van klager en hetgeen vermeld is in de waarneemberichten van beide consulten verschilt. Het medisch dossier van de zorgaanbieder is voor de commissie een belangrijk oriëntatiepunt. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 22-07-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Referentie: 20180152
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180164 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder samengevat dat hij zonder haar toestemming informatie heeft verstrekt aan derden, een psychiater heeft geraadpleegd zonder met haar te overleggen en klaagster pijnlijke vragen heeft gesteld om een diagnose PPD uit te kunnen sluiten. Verweerder betwist het standpunt van klaagster. De commissie is van oordeel dat klaagster er zelf voor heeft gekozen om tijdens een consult in aanwezigheid van haar ex-partner te praten over PPD, waarbij het stellen van pijnlijke vragen volgens de commissie onderdeel uit maakt. Ook is de commissie van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door de casus van klaagster geanonimiseerd met een psychiater te bespreken. De commissie acht de klachten van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 11-09-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Referentie: 20180164
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose | Bejegening/communicatie

20190004 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster klaagt over onbehoorlijk optreden van de HIDHA in de praktijk van verweerder. Verweerder voert aan dat niet hij, maar de HIDHA partij in de procedure is. De geschillencommissie dient haar aan te spreken.
Conform de Wkkgz is verweerder de zorgaanbieder en daarmee de verantwoordelijke partij in een geschillenprocedure. Hij is door de commissie in de gelegenheid gesteld te reageren op de klacht
van klaagster en daarbij een verweer van de HIDHA in het geding te brengen. Noch verweerder, noch de HIDHA hebben de klacht echter inhoudelijk weersproken. De commissie acht de klacht onweersproken en daarom gegrond.

Datum uitspraak: 19-08-2019
Datum publicatie: 05-09-2019
Referentie: 20190004
Categorieën: Bejegening/communicatie

20190041 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt aan Veilig Thuis. Verweerster beroept zich volgens de commissie terecht op haar beroepsgeheim; de klacht is ongegrond. Verder verwijt klager verweerster een diagnose ten aanzien van zijn kinderen te hebben gesteld. Volgens de commissie is niet gebleken dat verweerster een diagnose heeft gesteld of een (behandel-) advies heeft. Vanuit haar zorg als huisarts heeft zij in de context van een geëscaleerde echtscheiding aan de ouders ter overweging meegegeven om hulp te zoeken. Zij heeft daarmee zorgvuldig gehandeld; de klacht wordt ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 02-09-2019
Referentie: 20190041
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose | Bejegening/communicatie

20180159 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de HIDHA van de praktijk van verweerder, dat hij onvoldoende empathisch heeft gereageerd op haar klachten en haar heeft geadviseerd naar een psycholoog te gaan. Zij vordert een schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.
De HIDHA van verweerder heeft volgens de geschillencommissie zowel aandacht gehad voor de fysieke als voor de psychische klachten van klaagster, door klaagster ter overdenking mee te geven dat haar fysieke klachten een mogelijke psychische oorzaak zouden kunnen hebben. De commissie is van oordeel dat de HIDHA hiermee zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klacht ongegrond. Nu de klacht ongegrond is verklaard, komt de commissie niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 05-08-2019
Referentie: 20180159
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie

20180107 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat de dienstdoende huisarts en triagiste van verweerder de diagnose appendicitis hebben gemist. Klaagster denkt dat bij eerder handelen de gevolgen minder ernstig zouden zijn geweest.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose –als dit al vast komt te staan- niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De door klaagster ingediende klacht over de gemiste diagnose moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen bekend was en bekend kon zijn. Dit betekent dat bij de beoordeling van het handelen van de dienstdoende huisarts geen rekening kan worden gehouden met hetgeen later bekend werd. Ook achteraf valt niet vast te stellen dat tijdens het consult al sprake was van een blindedarmontsteking. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20180107
Categorieën: Diagnose | Intake/triage

2018015 1 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat de huisarts in opleiding (hierna: AIOS) een infuus verkeerd heeft geprikt, waardoor een zenuw is beschadigd.
De commissie is van oordeel dat (de AIOS van) verweerster de ingreep heeft uitgevoerd conform de daarvoor aanvaarde norm in de beroepsgroep. Dat daarbij mogelijk een zenuw is geraakt is naar het oordeel van de commissie niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van verweerster. In die zin betreft het geen fout maar een (zeer zeldzaam voorkomende) complicatie van de behandeling. Verweerster valt op dit punt geen verwijt te maken.
Voor zover klacht zo zou moeten worden uitgelegd dat klaagster niet vooraf is geïnformeerd over de kans op een dergelijke complicatie geldt het volgende.
In de tuchtrechtspraak is de norm bepaald dat bij het informeren ook voorlichting hoort aangaande die risico’s en complicaties die zich kunnen voordoen bij die specifieke ingreep. Hiervoor geldt dat een arts de patiënt dient te informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling. Een arts hoeft niet op alle mogelijke risico’s te wijzen. Welke risico’s moeten worden genoemd zal afhangen van de omstandigheden van het geval. De aard van het risico (blijvend letsel of ongemak van voorbijgaande aard) en de kans dat het risico zich verwezenlijkt (het incidentiepercentage) zijn daarbij belangrijke factoren. De informatieplicht zal in omvang toenemen naarmate het gaat om medisch niet of minder noodzakelijke ingrepen. Voorts zal de informatieplicht zwaarder tellen naarmate de behandelmethoden minder conventioneel zijn. De commissie ziet geen aanleiding in het kader van deze geschillenprocedure een andere maatstaf aan te leggen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20180151
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20190010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij hem na ontvangst van een brief van de cardioloog niet direct heeft verwezen naar een longarts. Klager vindt dat verweerder had moeten begrijpen dat er sprake was van een aandoening van niet cardiologische aard.
De commissie stelt vast dat in voornoemde brief een echo wordt beschreven die zelf niet ter beschikking stond van verweerder. Het beoordelen van een echo behoort daarnaast niet tot het specialisme van een huisarts. Daarbij geldt dat dit onderzoek ook niet plaats vond op initiatief van verweerder. Er werd in deze brief ook niet verzocht aan verweerder om verdere actie te ondernemen. Dergelijke brieven worden verstuurd om de eerste lijn op de hoogte te houden van wat plaatsvindt in de tweede lijn. De commissie is van oordeel dat indien de cardioloog van mening was dat er naar aanleiding van de echo verder onderzoek had moeten plaatsvinden -en het zijn bedoeling was klager daarvoor terug te verwijzen naar de eerste lijn-, dit expliciet had dienen te gebeuren. Van verweerder, die een brief ontving van een specialist, zonder een directe opdracht aan hem hoefde naar het oordeel van de commissie niet verwacht te worden dat hij zelfstandig actie onderneemt. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20190010
Categorieën: Verwijzing

20180165 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. het advies van [naam zorgaanbieder] en diverse internisten om vitamine B12 injecties toe te dienen negeert.
De vitamine B12 waarde van klaagster was in november 2017 228. In de brief van de [naam zorgaanbieder] wordt gesproken van een vitamine B12 waarde van 234. Op grond van de richtlijn is een vitamine B12 tekort met deze waarden onwaarschijnlijk. Daarnaast was er sprake van een Hb van 8,9, er was daarmee geen sprake van anemie (bloedarmoede). Er was bij klaagster geen sprake van vitamine B12 waarden lager dan 148 pmol/l. Er was om die reden dan ook geen indicatie voor het geven van vitamine B12 injecties. De richtlijn geeft verder aan, dat als bij patiënten met een laag-normale B12-spiegel sprake is van klachten die suggestief zijn voor een vitamine-B12-tekort, een proefbehandeling met oraal vitamine B12 kan worden overwogen. In die situatie zijn echter injecties niet geïndiceerd maar is de eerst aangewezen behandeling orale toediening. Verweerder heeft conform de richtlijnen gehandeld. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
2. behandeling met B12 injecties kwakzalverij noemt.
Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gecommuniceerd met klaagster over zijn overwegingen om niet over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Het ware beter geweest, als verweerder had uitgelegd dat dit handelen wetenschappelijk niet bewezen is en daarbij niet conform de professionele standaard is. Inhoudelijk heeft verweerder gelijk, echter de kwetsbaarheid van klaagster en het feit dat zijn waarnemer wel overgegaan is tot het geven van vitamine B12 injecties, is reden om duidelijk te bespreken met klaagster, waarom hij niet wilde voldoen aan de uitdrukkelijke wens van klaagster om over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Verweerder had beter kunnen verwijzen naar het bestaande NHG-standpunt, in plaats van naar een door klaagster als kwetsend ervaren artikel. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Datum uitspraak: 26-04-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Referentie: 20180165
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

20180103 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster het voorschrijven van Ciprofloxacine zonder onderzoek of urinetest, waardoor zij nu last heeft van ernstige bijwerkingen van de medicatie, waaronder Fibromyalgie.

Verweerster beschikt niet meer over het medisch dossier van klaagster, nu zij niet meer de behandelend huisarts is. Het medisch dossier is conform de geldende richtlijnen overgedragen aan de opvolgend huisarts door verweerster. Opvragen bij de twee opvolgend huisartsen door de commissie is zonder resultaat gebleven.

Wil de commissie een klacht gegrond kunnen verklaren en partijen verschillen van mening over hetgeen is voorgevallen, is noodzakelijk dat de feiten onomstotelijk komen vast te staan. Aanvullend bewijs voor de lezing van klaagster is nodig. Aanvullend bewijs is bijvoorbeeld het medisch dossier. Nu er geen aanvullend bewijs is, kan niet beoordeeld worden of er Ciprofloxacine is voorgeschreven zoals klaagster stelt, of dit op terechte gronden is voorgeschreven en of dit gebeurd is zonder dat er sprake was van urineonderzoek of medisch onderzoek. Om die reden kan niet beoordeeld worden of onjuist gehandeld is. De klacht van klaagster is om die reden ongegrond.

Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 08-07-2019
Referentie: 20180103
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Medisch dossier

20180132 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klagers vinden dat verweerder:
1. tekort is geschoten in de zorg door de patiënt niet te laten opnemen toen er sprake was van aanhoudende diarree;
2. zich onbeschoft heeft gedragen richting de patiënt en haar familie.
Klachtonderdeel 1 wordt gegrond verklaard door de commissie omdat verweerder geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, niet duidelijk is of het medicatiebeleid is aangepast en er geen adviezen zijn genoteerd in het journaal. Verweerder is tekort is geschoten in de zorg in de periode waarin de patiënt met kanker en die net chemo had gehad, diarreeklachten had.
Klachtonderdeel 2 wordt ongegrond verklaard, omdat de lezingen van partijen verschillen.

Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 08-07-2019
Referentie: 20180132
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20180135 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat:
1. hij geen waarnemende huisartsenzorg meer wilde verlenen aan klaagster, als gevolg daarvan is klaagster verzocht zich tot een andere huisartsenpraktijk te wenden;
2. hij een brief (van 16 augustus 2018) heeft gevoegd bij een verwijzing die aan klaagsters echtgenoot is meegegeven.

Klachtonderdeel 1 wordt ongegrond verklaard. Voor de waarnemer geldt dat er veelal een duurovereenkomst tussen de waarnemer (verweerder) en degene voor wie waargenomen wordt (de vaste huisarts van klaagster) bestaat. Daarnaast ontstaan er –telkens als er een beroep op degene die waarneemt wordt gedaan- kortdurende behandelovereenkomsten tussen hem en de patiënt. Die behandelovereenkomsten worden beheerst door de richtlijnen die daarover bestaan, inclusief de KNMG Richtlijn omtrent het niet-aangaan en beëindigen van een behandelovereenkomst. Verweerder stelt dat er onvoldoende vertrouwen bestaat om in de toekomst weer een behandelovereenkomst aan te gaan. Dat klaagster dat anders beleeft, maakt het ontbreken van een vertrouwensband niet anders.
Klachtonderdeel 2 wordt gegrond verklaard. Door een brief (zonder toestemming) mee te geven aan een ander dan klaagster, heeft verweerder zijn beroepsgeheim geschonden.

Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 08-07-2019
Referentie: 20180135
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Beroepsgeheim/privacy

20180127 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster voelt zich niet serieus genomen door verweerder en er heeft geen directe verwijzing naar het ziekenhuis plaatsgevonden.

Er zijn twee contactmomenten tussen klaagster en verweerder (een huisartsenpost) geweest: een telefonisch contact dat geëindigd is in een zelfstandig advies van de triagiste en –een dag later- een consult bij de dienstdoende huisarts van verweerder.
Klaagster had rugpijn door een val. De triagiste heeft terecht als ingangsklacht genoteerd ‘trauma rugletsel’. Niet te rijmen valt dat vervolgens is ingevuld ‘trauma: nee’. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een lagere urgentiewaardering plaatsvond, namelijk U5 in plaats van U3, waardoor klaagster niet daaropvolgend is gezien door (een huisarts van) verweerder. Dit maakt dat de commissie van oordeel is dat de klachten van klaagster onvoldoende serieus zijn genomen zodat de klacht in zoverre gegrond is.

De commissie stelt vast dat de dienstdoende huisarts bij het tweede contact klaagster heeft verwezen voor een röntgenfoto naar het ziekenhuis.
De dienstdoende huisarts heeft daar geen datum of dag aan heeft gekoppeld en evenmin een terugkomadvies. Ook de gedachtegang van de dienstdoende huisarts waarom het maken van een foto geen directe haast had in zijn opinie, ontbreekt in het waarneembericht. Het ware –vanuit zijn professionele rol- beter geweest als de dienstdoende huisarts regie had behouden op de vervolgstappen.
In het verweer wordt verwezen wordt naar NHG-standaarden en richtlijnen (onder andere de richtlijn osteoporose) die op de situatie van klaagster niet van toepassing zijn. Een en ander laat twijfels bestaan over het toepassen van het juiste beoordelingskader in deze zaak. Dit maakt de klacht voor dit contactmoment echter niet gegrond. Immers, de dienstdoende huisarts heeft klaagster verwezen voor een röntgenfoto.

Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Referentie: 20180127
Categorieën: Intake/triage | Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180117 Tussenuitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder onzorgvuldig te hebben gehandeld door een brandwond met zalf (zilversulfadiazinecrème) te behandelen en daarbij zijn handen niet te hebben ontsmet. Afdekking van de brandwond zou niet nodig zijn. Voor de beoordeling van de klacht wordt de NHG behandelrichtlijn brandwonden gehanteerd, waarbij het gebruik van zilversulfadiazinecrème bij eerste – en tweedegraads brandwonden wordt afgeraden. Tevens dient een tweedegraads brandwond te worden afgedekt. Daarbij is in het waarneembericht niet het advies opgenomen om de wond te laten controleren binnen 24 - 48 uur en wat te doen bij een toename van de pijnklachten. De geschillencommissie gaat er vanuit dat er daarom geen follow-up afspraken zijn gemaakt. De klacht wordt gegrond verklaard.
Klaagster vraagt om schadevergoeding. De geschillencommissie stelt klaagster in de gelegenheid haar schade nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 28-03-2019
Datum publicatie: 24-06-2019
Referentie: 20180117
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180117 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vordert materiële en immateriële schadevergoeding ten gevolge van onjuist handelen van verweerder. Centraal staat de vraag of er causaal verband kan worden aangetoond tussen de schade (posten) en het klachtwaardig handelen. Door het niet goed handelen van verweerder is de kans vergroot op het ontstaan van een infectie en daarbij de kans toegenomen op een langer genezingsproces.
Bij de beoordeling van de immateriële schade (art. 6:106 BW), sluit de commissie zoveel mogelijk aan bij het normenkader in de civiele rechtspraak, de jurisprudentie en de Richtlijnen van de letselschaderaad. De commissie komt daarbij tot het toekennen van een immateriële schadevergoeding van € 250,-. Verweerder is in het ongelijk gesteld en dient de kosten van het door klaagster betaalde griffierecht ad € 125,- te betalen. Voor de beoordeling van materiële schade is onvoldoende causaal verband aangetoond door klaagster.

Datum uitspraak: 08-05-2019
Datum publicatie: 24-06-2019
Referentie: 20180117
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20180155 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Volgens klager had verweerder hem nader moeten testen op seksueel overdraagbare aandoeningen, bij een consult voor een test op het HPV virus en de behandeling van genitale wratten. Klager bleek later Chlamydia te hebben, waarbij zich geen klachten openbaarden, en stelt zijn partner te hebben besmet.
Uit de NHG standaard ‘het SOA consult’ blijkt dat het aanbieden van een SOA test geen verplichting is, maar een advies. Het ligt echter op de weg van de huisarts als deskundig zorgverlener om een risico-inschatting van de situatie van de klager te maken. Daarvoor was aanleiding, gezien leeftijd en sociaal leven van klager en consulten in voorgaande jaren. De commissie acht dit onderdeel gegrond.
De commissie acht een causaal verband tussen het achterwege blijven van de SOA-test en de gestelde besmetting van de partner van klager niet bewezen.

Datum uitspraak: 12-06-2019
Datum publicatie: 20-06-2019
Referentie: 20180155
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180141 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Volgens klager heeft de triagiste van huisartsenpost zijn minderjarige broer niet juist behandeld door niet afdoende te reageren op het ziektebeeld, de urgentie niet goed in te schatten en onprofessioneel en onbeleefd gedrag te vertonen. De commissie is van oordeel dat de triage naar behoren is uitgevoerd. De patiënt is binnen een half uur na binnenkomst op de HAP behandeld. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Het klachtonderdeel met betrekking tot de bejegening is gegrond. De commissie oordeelt dat ook in gespannen situaties van medewerkers mag worden verwacht dat zij zich professioneel opstellen.

Datum uitspraak: 12-06-2019
Datum publicatie: 19-06-2019
Referentie: 20180141
Categorieën: Intake/triage | Bejegening/communicatie

20180169 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster voelt zich niet serieus genomen bij de behandeling van aandoeningen aan haar voeten. Een test op een schimmelinfectie had geen resultaat. In haar land van herkomst heeft zij van een arts medicatie gekregen voor een schimmelinfectie, die verbetering opleverde. De huisarts in Nederland wilde die medicatie niet uitschrijven. De huisarts en een collega waren weinig empathisch. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts klaagster zorgvuldig behandeld. Beide huisartsen mochten klaagster aanspreken op haar gedrag. De zorgaanbieder mocht klaagster verder aanspreken op een ten onrechte gevraagde en gekregen griepprik. De klachten zijn ongegrond; schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 12-06-2019
Datum publicatie: 19-06-2019
Referentie: 20180169
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Medicijnen

20180099 Tussenuitspraak geschillencommissie huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, door haar rugklachten niet serieus te nemen, niet te behandelen en haar niet te verwijzen naar een specialist of een MRI te laten maken. Na toename van de klachten, waarbij sprake was van erge pijn en uitvalsverschijnselen, zijn door verweerder geen goede follow up afspraken gemaakt, waardoor een collega van verweerder onvoldoende op de hoogte was. Er is een delay van 4 dagen ontstaan alvorens te verwijzen naar een neuroloog. De klacht wordt gegrond verklaard.
Klaagster vordert een schadevergoeding van € 25.000,-. Na de tussenuitspraak is ter zitting over de hoogte van de mogelijke schade een schikking getroffen.

Datum uitspraak: 13-02-2019
Datum publicatie: 05-06-2019
Referentie: 20180099
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Organisatorisch

20180076 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van diverse klachten afgewezen. Geen causaal verband tussen voorgeschreven medicatie en psychiatrische behandeling. Toereikende bewaking van medicatie. Voldoende informatie bij verwijzing naar psychiater. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 18-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Verwijzing

20180082 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over bejegening door huisarts afgewezen. Onvoldoende onderbouwd dat de huisarts patiënt heeft geschoffeerd en daarmee heeft genoodzaakt zich te laten uitschrijven. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180082
Categorieën: Bejegening/communicatie | Beëindiging arts - patiëntrelatie

20180061 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over datalek ongegrond. Niet staat vast dat de huisarts het medisch dossier van patiënte zonder haar toestemming heeft verstuurd naar de praktijk waar zij zelf werkte. Spirometrietest ten onrechte wel verstuurd, maar klaagster heeft geen nadeel ondervonden. Ion-melding door klaagster zelf gedaan; geen verwijt aan huisarts. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180061
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

20180120 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van prostaatkanker. Klacht niet verjaard; wel ongegrond. PSA-waarden regelmatig gemeten; verwijzing naar uroloog. Voor de huisarts geen reden om biopt af te nemen. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180120
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180092 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van overleden echtgenoot van klaagster afgewezen. Klaagster heeft zonder instemming van de patiënt zelf geen aanspraak op afgifte van zijn medisch dossier. Uit de overgelegde gegevens blijkt voldoende dat de huisarts de echtgenoot toereikende behandeling en verwijzing heeft aangebonden, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Datum uitspraak: 17-12-2018
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180092
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20180008 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van vrijwel terminale patiënt deels gegrond. De huisarts had een grondiger eigen onderzoek moeten uitvoeren en moeten aandringen op ziekenhuisopname. Haar verslaglegging was beperkt, waardoor waarneming werd bemoeilijkt. Geen terecht verwijt dat de huisarts niet heeft meegeholpen bij de transfer uit het ziekenhuis naar een hospice, wel dat zij patiënt niet kort nadien in het hospice heeft bezocht. Zonder sluitende machtiging geen plicht om het medisch dossier aan stiefzoon af te geven. Zoon als nabestaande ontvankelijk in klacht. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180008
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

20180095 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over weigering van huisbezoek door HAP ongegrond. Bij de triage zijn passende vragen gesteld; HAP kon in redelijkheid beslissen dat klager zelf naar de post kon komen, eventueel door zich te laten rijden. Klacht over de klachtafhandeling gegrond, want onzorgvuldig gedaan.

Datum uitspraak: 25-02-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180095
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch

20180038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over inadequate behandelingen afgewezen. Verwijzing naar maatschappelijk werk geen verantwoordelijkheid van huisarts. Klaagster heeft na ontheffing uit het gezag geen belang bij klacht over behandeling van haar zoon. Adequate verwijzing patiënt naar psychiater; huisarts niet verantwoordelijk voor wachtlijst. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180038
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180091 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht inhoudende niet tijdige verwijzing en niet serieus nemen pijnklachten aan linkervoet. Gevorderde schadevergoeding afgewezen. Zorgvuldig onderzoek door huisarts zoals blijkend uit journaal. Medisch correct en adequaat gehandeld bij distorsie van de linkervoet. Verklaringen klaagster over oorzaak pijnklachten inconsequent en niet consistent. Gestelde fractuur blijkt niet uit de stukken.

Datum uitspraak: 09-11-2018
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180091
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over niet tijdig beantwoorden verzoek UWV om medische informatie deels gegrond verklaard. Geen verplichting huisarts informatie te verstrekken aan UWV. Huisarts in dit geval maatschappelijk onzorgvuldig gehandeld nu aan patiënt herhaaldelijk werd toegezegd dat informatie zou worden verstrekt. Schadevergoeding wegens gemaakte kosten voor bijwonen zitting afgewezen wegens ontbreken causaal verband tussen houden zitting en niet verstrekken informatie.

Datum uitspraak: 09-11-2018
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180067
Categorieën: Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20180100 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over nalaten van foto van pols van 5-jarige zoon van klaagster ongegrond. Fysiek onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd; toen onvoldoende verdenking van breuk. Verantwoordelijkheid van de huisarts om verdergaand onderzoek te laten uitvoeren. Later gebleken breuk maakt het oordeel over het eerste onderzoek niet anders. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180100
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20180075 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over onzorgvuldige behandeling van maagklachten door arts in opleiding. Zorgvuldig onderzoek uitgevoerd, redelijkerwijs toereikende diagnose gesteld, dezelfde dag bevestigd door een HAP. Latere gegevens van opname in het buitenland onvoldoende relevant. Derdejaars aios bevoegd om consult uit te voeren. Klacht ongegrond; schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 17-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180075
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose

20180146 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachten: a) telefonische weigering om de HAP te bezoeken, b) slechte telefonische bereikbaarheid HAP, c) onzorgvuldige klachtafhandeling door HAP. Ad a: triagiste heeft voldoende uitvraag gedaan en kon conform richtlijnen tot de weigering komen. Ad b: slechte bereikbaarheid onvoldoende weersproken. Ad c: afhandeling klacht ontijdig en onzorgvuldig. Klachten B en C gegrond

Datum uitspraak: 17-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180146
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch

20180131 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verwijt dat ten onrechte niet is verwezen naar neuroloog ongegrond. Vordering schadevergoeding afgewezen. Klacht over boosheid huisarts gegrond. Het is aan de arts om te beoordelen of verwijzing geïndiceerd is en daar op goede gronden over te beslissen. In casu zorgvuldige besluitvorming huisarts. Communicatie niet goed verlopen. Hogere eisen aan professional zoals huisarts om communicatie in goed banen te leiden.

Datum uitspraak: 30-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180131
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180130 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts niet onverdoofd incisie had moeten zetten in ontstoken talgklier ongegrond. Onverdoofd incisie zetten behoort tot normaal medisch handelen huisarts. Geen verwijzing nodig. Behoort tot domein huisartsenzorg dergelijke ingrepen zelf te verrichten. Geen sprake van medisch onzorgvuldig handelen

Datum uitspraak: 30-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180130
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20180079 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts de klachten van patiënt niet serieus heeft genomen en de patiënt is overleden ten gevolge van fout huisarts is ongegrond. Uit het journaal blijkt dat de huisarts patiënt veelvuldig heeft gezien, steeds serieus is ingegaan op de klachten van patiënt, patiënt regelmatig heeft verwezen naar specialisten en dat sprake is van zorgvuldige dossiervorming.

Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 04-05-2019
Referentie: 20180079
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20180104 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht dat huisarts zonder toestemming een e-mail aan de dochter van klager heeft gestuurd en dat klager geen toestemming heeft verleend dat een student geneeskunde aanwezig was bij een consult. Klager spreekt zichzelf tegen nu hij wel toegeeft het e-mailadres te hebben verstrekt aan de huisarts. Commissie gaat uit van toestemming voor het aanwezig zijn van de student bij consult nu klager niet heeft weersproken de stelling van huisarts dat hij zoals gebruikelijk toestemming heeft gevraagd en verkregen.

Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 04-05-2019
Referentie: 20180104
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

20180083 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt de huisarts dat zij het papieren dossier van klager is kwijtgeraakt en dat zij daardoor geen adequate zorg heeft ontvangen. De huisarts meent allereerst dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht. Er is echter een schriftelijke reactie van de huisarts op de klacht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid Wkkgz. Klager is daarmee ontvankelijk in zijn klacht. De klacht zelf is ongegrond. Wat de gang van zaken rond de overdracht van het dossier betreft spreken klager en huisarts elkaar tegen en zijn er geen andere aanknopingspunten om te kunnen vaststellen wie gelijk heeft. De commissie kan daarmee niet vaststellen of de huisarts klachtwaardig heeft gehandeld. Wat de klacht over adequate zorg betreft heeft klager geweigerd de huisarts inzage te geven in de medische gegevens. Wel heeft hij toestemming gegeven dat de commissie daar inzage in had, maar dat zou een ongelijkheid tussen partijen en schending van hoor en wederhoor opleveren. De feiten rond de zorg kunnen dus niet beoordeeld worden zodat niet vastgesteld kan worden dat er klachtwaardig is gehandeld.

Datum uitspraak: 20-02-2019
Datum publicatie: 01-05-2019
Referentie: 20180083
Categorieën: Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling | Niet ontvankelijk

20180126 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt erover dat de assistente van de huisarts de klachten van klager niet serieus heeft genomen, waardoor niet direct is ontdekt dat klagers enkel was gebroken. Bij de beoordeling slaat de commissie acht op de NHG standaard enkelband letsel. De assistente heeft de NHG standaard enkelband letsel gevolgd. Omdat klager zijn voet kon belasten en de dag ervoor had gelopen, was een fractuur conform de Ottowa Ankle Rules onwaarschijnlijk. De gebruikelijke gang van zaken is dan rust geven en na twee dagen, als de zwelling is afgenomen, opnieuw beoordelen wat de oorzaak is van de pijn. Dat kan pas goed op dat moment, omdat de zwelling dan zal zijn verminderd en beter te onderzoeken is wat er aan de hand is. Nu klager niet is verschenen op de afspraak die na het eerste telefonische consult is gemaakt en ook in december 2017 niet heeft aangegeven dat hij nog (erge) klachten had, is het ook niet verwijtbaar aan huisarts dat de enkelbreuk niet eerder is ontdekt. De klacht is ongegrond en de gevorderde schadevergoeding is daarmee ook afgewezen.

Datum uitspraak: 18-03-2019
Datum publicatie: 17-04-2019
Referentie: 20180126
Categorieën: Intake/triage | Onderzoek/Behandeling

20180118 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster oneens met beëindiging van de arts-patiëntrelatie. Klacht afgewezen na toetsing aan de KNMG richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindigen van geneeskundige behandelovereenkomst’. Klaagster heeft meermalen aangegeven geen vertrouwen te hebben in de praktijkvoering door huisarts. Huisarts heeft zorgvuldig gehandeld door diverse pogingen tot herstel, waarschuwingen en na opzegging vervolgens beschikbaar blijven voor noodhulp.

Datum uitspraak: 19-03-2019
Datum publicatie: 07-04-2019
Referentie: 20180118
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie

20180098 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht is dat bij klager bij twee bezoeken aan de huisartsenpost de diagnose hart-infarct is gemist. Klager vindt dat er alleen gekeken is naar maagklachten, waardoor onnodig veel tijd is verstreken. Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose –als dit al vast komt te staan- niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van de huisarts verwacht mocht worden. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts bij het eerste bezoek, gezien de symptomen van klager, kon uitgaan van een diagnose maagpijn en niet van een acuut cardiaal probleem hoefde uit te gaan. Ook bij het tweede bezoek zijn de klachten waarmee klager zich meldt aspecifiek voor een cardiaal probleem. De klacht is daarmee ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarmee eveneens afgewezen.

Datum uitspraak: 18-03-2019
Datum publicatie: 07-04-2019
Referentie: 20180098
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20180032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

1. Missen diagnose osteoporose. Dit klachtonderdeel is ongegrond. In het journaal van verweerder is geen omschrijving van pijnklachten of andere signalen vastgelegd die zouden kunnen wijzen op osteoporose. Klaagster geeft aan dat zij botklachten wel heeft genoemd, dit blijkt echter niet uit haar medisch dossier. Voor een oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is moet kunnen worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Dit kan de commissie hier niet. 2. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met de door haar afgegeven medische machtiging heeft gehandeld. Klaagster heeft bij haar machtiging aangegeven dat er eerst (specifieke) toestemming van klaagster moest zijn en dat het verder enkel ging om stukken van de periode 2010-2017. Verweerder heeft ook stukken over de periode 2018 overgelegd. Daarmee heeft verweerder in strijd met de afgegeven machtiging gehandeld en zonder toestemming van klaagster de medische gegevens in deze procedure overgelegd. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klaagster vordert ook schadevergoeding. Die is echter verbonden aan het eerste –ongegronde- klachtonderdeel en wordt dus afgewezen.

Datum uitspraak: 09-01-2019
Datum publicatie: 05-04-2019
Referentie: 20180032
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy

20180125 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts nalatig is geweest door te concluderen dat klaagster een keelontsteking had. Klacht ongegrond. Klaagster was enkele dagen tevoren ontslagen uit ziekenhuis waar zij was opgenomen in verband met een cavernoom. Huisarts was daarmee bekend. Bij visite concludeert huisarts dat klaagster keelontsteking heeft. Twee dagen later is klaagster opgenomen in een academisch ziekenhuis waarna ze ruim een week later is geopereerd wegens een lekkend cavernoom. Er is sprake geweest van voldoende onderzoek door huisarts waarna deze gelet op de symptomen uit kon gaan van diagnose keelontsteking.

Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 22-03-2019
Referentie: 20180125
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20180108 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over de bejegening tijdens een telefonisch contact en een consult met de huisartsenpost. Klager voelde zich niet geholpen tijdens het telefonisch contact en had het gevoel dat een groepje mensen om de triagiste heen stond die hem zouden hebben uitgelachen. Uit niets blijkt dat klager niet serieus is genomen. Uit het waarneembericht en de overlegde transcripties van de gevoerde gesprekken blijkt dat de triagiste klager meerdere keren terug heeft gebeld en heeft aangeboden een ambulance te sturen. Klager heeft dit geweigerd en heeft aangegeven dat hij zelf naar de HAP zou toekomen. Evenmin is aantoonbaar gemaakt dat klager zou zijn uitgelachen door medewerkers van de huisartsenpost. De klacht is in zoverre ongegrond. Klager klaagt er ook over dat hij niet binnen twintig minuten gezien is door een arts toen hij op de huisartsenpost aankwam. Daarover heeft klager eerst bij de geschillencommissie geklaagd. Dat een klacht(onderdeel) eerst wordt behandeld door een klachtenfunctionaris is een voorwaarde voor het kunnen voorleggen aan de geschillencommissie. Met inachtname van artikel 7 lid 1 sub b van het Reglement Geschillencommissie Huisartsen en artikel 21 lid 1 sub c Wkkgz verklaart de commissie klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 21-02-2019
Referentie: 20180108
Categorieën: Bejegening/communicatie | Intake/triage | Niet ontvankelijk

20180045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. Klaagster is van mening dat haar moeder een geen non-reanimatieverklaring had afgegeven en wil om die reden inzage in het dossier. Dit is door de huisarts eerst geweigerd. De commissie verwijst naar de algemene regels rondom het medisch beroepsgeheim. Het beroepsgeheim eindigt niet bij het overlijden van een patiënt. Nabestaanden hebben in beginsel geen recht op inzage in het dossier van een overledene. Hierop bestaan uitzonderingen, waaronder de zogenoemde veronderstelde toestemming: als de toestemming van de overledene voor inzage na overlijden mag worden verondersteld. De huisarts stelt zich op het standpunt dat die veronderstelde toestemming ontbreekt. Echter: de huisarts heeft aangeboden over het medisch dossier van de patiënt te willen spreken en heeft bij haar verweer geput uit dat dossier. Dat ondergraaft het standpunt van de huisarts. De commissie heeft vervolgens het dossier opgevraagd en gekregen. Uit dat dossier bleek dat er een non-reanimatieverklaring was afgegeven. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 15-01-2019
Datum publicatie: 21-02-2019
Referentie: 20180045
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

20180011 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over inadequate behandelingen afgewezen. Triage afgenomen; voldoende notie genomen van klachten van patiënte. Nadien polsklachten goed onderzocht, waarna verwijzing naar specialist. Idem tijdige verwijzing voor rugklachten. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 13-09-2018
Datum publicatie: 09-01-2019
Referentie: 20180011
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage | Verwijzing

20180057 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht 1. Het stoppen met Prolia injecties, hetgeen wervel inzakkingen ten gevolge heeft gehad. 2. een gebrek aan betrokkenheid en voortvarendheid met betrekking tot de hevige rugklachten.
1. Klaagster heeft 10 jaar lang bot opbouwende medicatie heeft gekregen, die de laatste vijf jaar bestond uit Prolia injecties. Vervolgens is een dexascan gemaakt die een verbetering liet zien van de t-score van -3,9 naar -2.5. De grens waarop besloten wordt tot bot opbouwende medicatie ligt bij -2.5 of lager. Gezien de aanbevelingen in de NHG-Richtlijn Osteoporose en fractuur preventie, de score van -2.5 en de kans op bijwerkingen na langdurig gebruik van de medicatie, mocht verweerster besluiten tot het stoppen met de bot opbouwende medicatie om vervolgens te monitoren hoe de bot opbouw zou blijven. Een verband tussen stoppen met de bot opbouwende medicatie in maart 2017 en de geconstateerde “verse” wervelfractuur in juni 2017 is niet aangetoond. Ongegrond.
2. Na de constatering van een verse fractuur in juni 2017 had verweerster, mede gelet op de voorgeschiedenis van osteoporose, een actief vervolgbeleid met betrekking tot de osteoporose moeten afspreken. Nu dit is nagelaten is dit klachtonderdeel gegrond.

Datum uitspraak: 12-12-2018
Datum publicatie: 19-12-2018
Referentie: 20180057
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180028 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat zij zonder haar medeweten en toestemming verwezen is naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ-instelling). Verweerder heeft erkend dat hij klaagster onterecht heeft verwezen. Verweerder heeft niet rechtstreeks contact gezocht met klaagster naar aanleiding van het kennelijk via de assistente door een derde gedane verzoek tot verwijzing. Daarmee is de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 19-11-2018
Datum publicatie: 18-12-2018
Referentie: 20180028
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

20180019 en 20180042 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Terechte klacht dat de huisarts onvoldoende heeft gedaan om de verstoorde relatie met patiënten te herstellen, hetzij in een gesprek, hetzij door middel van een schriftelijk antwoord op hun verwijten. Toereikende behandeling van orthopedische klachten van dochter van klaagster, want snel onderzoek en doorverwijzing. Ontoereikend onderzoek naar nekhernia van echtgenoot van klaagster. Klacht over ontoereikende behandeling van darmherniatie van andere dochter van klaagster onvoldoende onderbouwd. Summiere journaalgegevens van de huisarts.

Datum uitspraak: 17-10-2018
Datum publicatie: 18-12-2018
Referentie: 20180019 en 20180042
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20180054 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over onjuiste datering van verrichting ongegrond. Voldoende staat vast dat de verrichting niet op de door klager genoemde datum heeft plaatsgehad. Schadevergoeding afgewezen

Datum uitspraak: 13-09-2018
Datum publicatie: 21-11-2018
Referentie: 20180054
Categorieën: Medisch dossier

2017 G52 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over uitgevoerde beleid bij fractuur pink. Klaagster stelt dat ten onrechte geen röntgenfoto is gemaakt, enkel living splint is aangelegd waardoor later spoedoperatie uitgevoerd moest worden. Klacht ongegrond. Nu sprake was van een fractuur en een normale stand van de pink hoefde klaagster niet te worden ingestuurd voor een foto en kon de dienstdoende huisarts volstaan met aanleggen living splint. Daarnaast adequaat advies over vervolgbeleid. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 22-06-2018
Datum publicatie: 31-10-2018
Referentie: 2017 G52
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

20180025 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. Klacht: Nalatig en onprofessioneel te handelen in de laatste fase van het leven van patiënte. Klaagster vindt verder dat verweerder tekort is geschoten in de coördinatie van de zorg rondom de patiënt en de bejegening rondom de euthanasiewens van de patiënt en na diens overlijden. Verweerder heeft de patiënte alleen gezien op 7 en 8 november 2017. De commissie is van oordeel dat verweerder toen adequaat heeft gehandeld. Hij heeft de patiënt onderzocht, een breuk uitgesloten en toen een verpleegbed niet lukte, voor verder beleid overlegd met de orthopeed. Wat zich nadien heeft afgespeeld is niet verwijtbaar aan verweerder. Evenmin is gebleken van onprofessioneel handelen door verweerder rondom de euthanasiewens van de patiënt. Bij dit alles is van belang dat vele zorgverleners en zorginstellingen in de laatste levensfase van patiënte een rol speelden en dat verweerder –niet zijnde de vaste huisarts- maar een beperkte rol had.

Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 29-10-2018
Referentie: 20180025
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Diagnose | Organisatorisch

20180023 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. In verschillende klachtbrieven worden veel en van elkaar onderling afwijkende klachten benoemd. Bij een klacht moet het gaan over concrete feiten en gedragingen die expliciet door klaagster zelf moeten worden gepresenteerd. Daarbij kan niet worden volstaan met het stellen –zoals klaagster doet- van een groot aantal vragen over de kennelijk bij haar niet bekende gang van zaken. Dit komt neer op een fishing expedition en behoort niet tot de taak van de commissie. De commissie beperkt zich tot de voldoende concrete klachtonderdelen. Op een gegeven moment heeft verweerder gekozen om de contacten met de patiënte via de broer en schoonzus van klaagster en hun kinderen te laten verlopen. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door met één vaste contactpersoon binnen de familie te communiceren. Voor zover de grote hoeveelheid door klaagster geformuleerde vragen in het kader van de behandeling (mede) opgevat moet worden als de klacht dat het medisch dossier door verweerder niet (geheel) aan haar is verstrekt geldt dat ook na overlijden het medisch beroepsgeheim door verweerder in acht genomen dient te worden. Beide klachtonderdelen zijn daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 17-10-2018
Referentie: 20180023
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie | Medisch dossier

20180053 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is de echtgenoot van de overleden patiënte. Geklaagd wordt over verweerder als schouwarts. Verweerder stelde zijn bezoek twee uur uit en weigerde een vervanger te sturen. De klacht is ongegrond. De NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) Richtlijn “Lijkschouw voor behandelend artsen van juni 2016 noemt “zo spoedig mogelijk” en als uiterlijke termijn drie uur. Verweerder is daarmee binnen de door de richtlijn genoemde kaders gebleven en hoefde geen vervanger te regelen.

Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 17-10-2018
Referentie: 20180053
Categorieën: Niet ontvankelijk

20180056 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat haar wettelijk recht op vernietiging van haar medisch dossier herhaaldelijk is genegeerd. Een patiënt heeft volgens artikel 7:455 BW het recht om, behoudens uitzondering die zich in deze zaak niet voordoen, zijn of haar dossiergegevens binnen drie maanden te laten vernietigen. De klacht zoals geformuleerd door klaagster is ongegrond, nu verweerster heeft verklaard dat zij het medisch dossier heeft vernietigd en er naar het oordeel van de commissie geen reden is om aan die uitspraak te twijfelen.

Datum uitspraak: 10-10-2018
Datum publicatie: 17-10-2018
Referentie: 20180056
Categorieën: Medisch dossier

20180064 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager voelt zich onheus bejegend tijdens een consult bij de huisarts in opleiding van verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat de huisarts in opleiding zich niet herkent in het van haar geschetste beeld en de uitlatingen die door haar zouden zijn gedaan. Nu alleen klager en de huisarts in opleiding bij voornoemd consult aanwezig waren, is niet vast te stellen hoe het consult is verlopen noch hetgeen gezegd is. Dat brengt mee dat door de commissie niet kan worden vastgesteld of klachtwaardig is gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de huisarts in opleiding en verweerder, maar op de omstandigheid, dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie, ook als aan het woord van klager en van de huisarts in opleiding en verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 25-09-2018
Datum publicatie: 03-10-2018
Referentie: 20180064
Categorieën: Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

20180039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht: Medewerkers van de huisartsenpost (HAP) hebben niet zorgvuldig gehandeld en niet goed naar klager geluisterd. Klager meent dat zijn hartinfarct voorkomen had kunnen worden. In de periode 9, 10 en 11 oktober is meerdere keren contact geweest tussen klager en de HAP. Bij de eerste twee contacten is de commissie van oordeel dat juist gehandeld is door de betreffende dienstdoende huisartsen. Toen klager de derde keer contact opnam, had de triagiste naar het oordeel van de commissie tenminste overleg moeten voeren met de dienstdoende huisarts. De klacht is daarmee gegrond. Klager vordert ook een schadevergoeding van € 25.000,--. Naar het oordeel van de commissie staat onvoldoende vast en is er door klager onvoldoende causaal verband aangetoond tussen het handelen dan wel nalaten van verweerster en het optreden van schade. Zelfs indien de triagiste in de nacht van 11 oktober 2017 overleg had gevoerd met een dienstdoende huisarts en er andere adviezen zouden zijn gegeven aan klager, staat niet vast dat het beloop dan anders zou zijn geweest. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 11-09-2018
Datum publicatie: 19-09-2018
Referentie: 20180039
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Intake/triage

2017 G65 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over een te lange wachttijd voor een verwijzing en MRI-scan i.v.m. rugpijn ongegrond. De huisarts heeft voldoende onderzoek uitgevoerd; adequate verwijzing naar fysiotherapeut, neuroloog en psycholoog conform NHG-richtlijnen. Gemotiveerde voorschrijving van morfine. Adequate behandeling van gynaecologische klachten. Behandelbeleid behoort bij de huisarts; terughoudendheid bij verwijzing voor een second opinion ook. Aanbeveling om de weigering van een second opinion niet te baseren op de kosten daarvan, maar niet klacht waardig. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 11-07-2018
Datum publicatie: 19-09-2018
Referentie: 2017 G65
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Organisatorisch | Medicijnen

20180010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat de zorg voor de wond aan zijn been onvoldoende zorgvuldig is geweest. De klacht is ongegrond. In het journaal zijn duidelijke notities gemaakt wat de stand van zaken was tijdens ieder consult. Ook zijn er duidelijke follow-up afspraken gemaakt. Tevens blijkt uit het journaal dat klager steeds werd geadviseerd terug te komen voor controle van de wond, hetgeen ook is geschied. Tijdens drie consulten besloten is de genezing van de wond af te wachten. De commissie acht dit beleid verdedigbaar. Toen bij het vierde consult het klinisch beeld was veranderd en de wond verslechterde, heeft verweerder klager direct verwezen. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat klager een vakantie had gepland en om die reden niet langer afgewacht. De commissie is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld zoals van een goed huisarts mag worden verwacht en dat verweerder heeft verwezen op het moment dat de wondgenezing gecompliceerder werd. De door klager gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen nu de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 23-08-2019
Datum publicatie: 10-09-2018
Referentie: 20180010
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180030 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Niet goed behandeld op de huisartsenpost vanwege discriminatie. Vast staat dat klaagster geruime tijd heeft moeten wachten bij de huisartsenpost. De klacht is echter niet gegrond. Een huisartsenpost is er in het weekend en in de avond/nacht uitsluitend voor spoedeisende situaties die niet kunnen wachten tot de volgende werkdag. Vanwege drukte of omdat spoedeisende patiënten voorrang krijgen kunnen soms lange wachttijden ontstaan. De commissie is van oordeel dat er in het geval van klaagster niet is gebleken van een dusdanig spoedeisende situatie dat klaagster direct gezien moest worden. Evenmin is gebleken dat discriminatie de reden van de lange wachttijd was.

Datum uitspraak: 23-08-2018
Datum publicatie: 28-08-2018
Referentie: 20180030
Categorieën: Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20180048 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënt. Klacht 1: verkeerde diagnose stellen tijdens de visite op 26 januari 2018 en ten onrechte geen buikonderzoek verrichten. Klacht 2: Het klachtgesprek is niet naar tevredenheid verlopen.
1. Vast staat dat tijdens de visite van 26 januari 2018 geen buikonderzoek is verricht. Bij een patiënt met het klachtenbeeld is het niet zo dat een buikonderzoek altijd zou moeten plaatsvinden. Van belang is de algemene toestand van de patiënt. Bij deze patiënt was er sprake van een alleenstaande, oudere man, die niet vaak om hulp vroeg, die diabeet was en wiens dochter erg ongerust was. Indien onder deze omstandigheden besloten wordt tot een afwachtend beleid, moeten er goede afspraken gemaakt hadden worden omtrent de follow-up. De huisarts stelt die wel gemaakt te hebben, maar ze zijn niet opgenomen in het journaal en er kan niet vanuit worden uitgegaan dat ze zijn gemaakt. Gegrond.
2. De lezingen van het gesprek lopen uiteen en de commissie kan niet vaststellen wie gelijk heeft.
Ongegrond.
Klaagster vordert ook schadevergoeding van € 700,--. De schade die klaagster vordert is schade ten gevolge van het overlijden van de patiënt. De commissie kan niet vaststellen dat het overlijden van de patiënt heeft plaatsgevonden ten gevolge van het handelen dan wel nalaten door verweerster. Niet vaststaat dat als er anders zou zijn gehandeld en als er wel sprake was geweest van onderzoek van de buik of afspraken rondom de follow-up, de patiënt dan niet zou zijn overleden. Ook geldt, dat indien de patiënt op een later tijdstip zou zijn overleden, dezelfde kosten zouden zijn gemaakt. De schadevergoeding wordt afgewezen. (hangt samen met 20180049):

Datum uitspraak: 23-08-2018
Datum publicatie: 28-08-2018
Referentie: 20180048
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20180049 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënt. Klacht 1: De huisarts heeft op 30 januari 2018 geweigerd een visite af te leggen. 2. Het klachtgesprek is niet naar tevredenheid verlopen.
1. De commissie is van oordeel dat bij een zelfstandig wonende oudere patiënt die al meer dan een week ziek is, waarbij sprake is van verhoogde suikers en waarbij tot twee keer toe dringend wordt verzocht een visite af te leggen het tot de goede huisartsenzorg behoort om aan dat verzoek gevolg te geven, zelfs als dat enkel ter geruststelling is van de patiënt dan wel diens verzorgende. Gegrond. Of het beloop van de ziekte van de patiënt dan anders was geweest, kan de commissie echter niet vaststellen.
2. De lezingen van het gesprek lopen uiteen en de commissie kan niet vaststellen wie gelijk heeft.
Ongegrond.
Klaagster vordert ook schadevergoeding van € 700,--. De schade die klaagster vordert is schade ten gevolge van het overlijden van de patiënt. De commissie kan niet vaststellen dat het overlijden van de patiënt heeft plaatsgevonden ten gevolge van het handelen dan wel nalaten door verweerster. Niet vaststaat dat als er anders zou zijn gehandeld en als er wel sprake was geweest van onderzoek van de buik of afspraken rondom de follow-up, de patiënt dan niet zou zijn overleden. Ook geldt, dat indien de patiënt op een later tijdstip zou zijn overleden, dezelfde kosten zouden zijn gemaakt. De schadevergoeding wordt afgewezen. (hangt samen met 20180048)

Datum uitspraak: 23-08-2018
Datum publicatie: 28-08-2018
Referentie: 20180049
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

20180001 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Patiënt enkele uren na bezoek huisartsenpost overleden. Klacht dat de dienstdoende huisarts een foute diagnose heeft gesteld en patiënt ten onrechte niet heeft verwezen naar cardioloog gegrond verklaard. Ten onrechte heeft de dienstdoende huisarts de pijn op de borst geduid als myogeen van aard. Hij heeft een acuut coronair syndroom wel overwogen maar ten onrechte verworpen. Hoewel sprake was van factoren die niet wezen op een cardiale oorzaak waren er ook alarmsignalen zoals een plotseling opgetreden pijn op de borst waar geen verklaring voor was. Patiënt was roker en er was een taalbarrière. Klacht dat triagiste onjuiste inschatting heeft gemaakt van de spoedeisendheid van de klacht niet ontvankelijk nu deze geen deel heeft uitgemaakt van de eerdere klachtbehandeling maar pas is aangevoerd bij de geschillencommissie. Klacht dat inhoudelijk en procedurele behandeling van de klacht door de huisartsenpost niet juist is geweest is gegrond nu de huisartsenpost enkel een incidentenonderzoek door de incidentencommissie is gestart en de rapportage van deze commissie is gebruikt als eindoordeel in de klachtprocedure.

Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 20180001
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Niet ontvankelijk | Organisatorisch

2017 G68 Uitspraak schadevergoeding geschillencommissie Huisartsenzorg

Vervolg op eerdere uitspraak. Gemiste diagnose waardoor delay is ontstaan. Klaagster is fotograaf en heeft opdracht gemist. Beoordeling hoogte causale schade. Uitgangspunt bij de beoordeling van vermogensschade is artikel 6:96 BW dat bepaalt dat deze zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij in civiele rechtspraak gevormde normenkader en jurisprudentie. Naar redelijkheid een bedrag toegewezen van € 800,- van de gevorderde € 1.281,- gemiste omzet, nu gederfde omzet niet gelijk is aan gederfde winst.

Datum uitspraak: 11-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 2017 G68 Schadevergoeding
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

2017 G88 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachten over ontoereikende behandeling van maag- en armaandoening en van letsel na een aanrijding. Gemotiveerd verweer van de arts, waarna klager niet meer heeft gerepliceerd. Aannemelijk dat klager herhaaldelijk en uitgebreid is onderzocht, behandeld en verwezen. Klachten ongegrond.

Datum uitspraak: 02-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 2017 G88
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G91 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen ten aanzien van haar recidiverende blaasontstekingen en haar niet heeft verwezen naar een uroloog. Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG standaard Urineweginfecties. Er zijn onduidelijkheden in het dossier waar het verwijzingen betreft. Een goede verslaglegging van de verwijzing ontbreekt, terwijl klaagster uitdrukkelijk ontkent dat de verwijzing heeft plaatsgevonden. In een dergelijk geval is de enkele stelling van de huisarts dat dit het geval is geweest niet voldoende. Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van de huisarts om aannemelijk te maken dat zijn stelling dat hij klaagster heeft verwezen ook juist is. De huisarts is daar naar het oordeel van de geschillencommissie niet in geslaagd. De klacht is daarmee gegrond.

Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Referentie: 2017 G91
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20180003 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over onterechte psychiatrische diagnose door huisarts afgewezen. De arts heeft zijn competenties niet overschreden; hij heeft slechts documentatie van andere zorgverleners in zijn dossier gehouden. Geen tekortschietende behandeling van psychische klachten van klaagster. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 11-06-2018
Referentie: 20180003
Categorieën: Diagnose | Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling

2017 G82 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van burn out afgewezen. Verschil van inzicht tussen patiënt en huisarts over de aanpak; zorgvuldig onderzoek door de huisarts. Klacht over weigering om verklaring in het kader van een rechtszaak af te leggen eveneens ongegrond. Huisarts heeft ter zake geen verplichting; heeft zich niettemin wel ingespannen. Klacht over weigering om gegevens aan medisch dossier toe te voegen ongegrond. Patiënt heeft recht op correctie van feitelijke onjuistheden, niet op opneming van zijn eigen bevindingen aan de verslaglegging door de arts.

Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 11-06-2018
Referentie: 2017 G82
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

20180006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt erover dat hij geen inzage heeft gekregen in het dossier van zijn minderjarige dochter toen hij vroeg om inzage in het journaal met betrekking tot een bepaald consult. Tot kinderen de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, treden ouders bij geneeskundige behandelingen op als hun wettelijk vertegenwoordigers en beslissen over de medische behandelingen die hun kind ondergaat. Vanaf 12 jaar tot 16 jaar samen met het betrokken kind. Die ouders hebben daartoe inzage nodig. Dit recht op informatie is niet onbeperkt. De arts kan informatie weigeren op grond van goed hulpverlenerschap: als een goede hulpverlening zou kunnen worden belemmerd of geschaad indien volledige informatie zou worden gegeven. De huisarts beroept zich daarop maar dat moet worden gepasseerd. Niet alleen heeft de huisarts in het kader van deze geschilbehandeling alsnog en zonder beperkingen de gevraagde informatie verstrekt maar tevens volgt uit die informatie (een feitelijke weergave van het consult) niet op welke wijze verstrekking daarvan aan klager in strijd zou zijn met het belang van het kind of een goede behandelrelatie in de weg zou staan. De klacht is in zoverre dan ook gegrond.

Datum uitspraak: 22-05-2018
Datum publicatie: 05-06-2018
Referentie: 20180006
Categorieën: Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie

2017 G37 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Tussenuitspraak. Klaagster heeft op de spoedlijn van de huisartsenpost (HAP) gebeld. Klaagster vindt dat de HAP onzorgvuldig heeft gehandeld omdat de klachten die ze tijdens het telefoongesprek met de huisartsenpost heeft aangeven niet juist zijn ingeschat. Klaagster heeft aangegeven dat ze pijn op de borst had, die ze omschreef als brandend, met uitstraling naar rug en beide armen. Uit de transcriptie volgt dat het een niet soepel lopend gesprek was waarbij de triagiste vaker vragen heeft moeten herhalen. Klaagster is niet direct gezien maar haar is een consult aangeboden 2,5 uur later. Op basis van haar klachten, haar voorgeschiedenis en het feit dat er kennelijk sprake van was dat klaagster zich niet goed kon uitdrukken, had zij naar het oordeel van de commissie direct gezien moeten worden en niet pas 2,5 uur later. De klacht is gegrond.
Klaagster vraagt ook schadevergoeding. De commissie stelt klaagster in de gelegenheid haar schade nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 05-06-2018
Referentie: 2017 G37
Categorieën: Intake/triage | Onderzoek/Behandeling

2017 G37 Uitspraak schadevergoeding geschillencommissie Huisartsenzorg

Uitspraak over de schadevergoeding. Klaagster stelt immateriële schade te hebben geleden, bestaande uit angst(gevoelens) en verlies van vertrouwen in de medische stand. Uit brieven van de psycholoog en de reumatoloog volgt dat er een toename van angst is na het voorval en doorgemaakt hartinfarct en verlies van vertrouwen. De commissie is van oordeel dat het causale verband (deels) voldoende onderbouwd is. Bij het handelen van verweerster weggedacht is aannemelijk dat klaagster een deel van angstgevoelens –ten gevolge van het infarct zelf- hoe dan ook zou hebben. De angst is echter versterkt door het verlies van vertrouwen in adequate medische hulp. Kort samengevat gaat het dus niet enkel om de angst dat een infarct zich opnieuw zal voordoen, maar dat dit gebeurt terwijl er door de medische stand (opnieuw) niet adequaat op gereageerd zal worden. In zoverre is er sprake van causale schade. In het licht van uitspraken van civiele rechters in vergelijkbare zaken brengt dit de commissie tot het toekennen van een vergoeding ter zake van immateriële schade van een bedrag van € 650,00.

Datum uitspraak: 29-05-2018
Datum publicatie: 05-06-2018
Referentie: 2017 G37
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

2017 G85 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van pijnklachten aan hand. Drie maanden na het eerste onderzoek door de huisarts bleek uit een foto een breuk. De commissie kan de feitelijke gang van zaken niet met voldoende zekerheid vaststellen. Klager is verschillende afspraken niet nagekomen. Onvoldoende staat vast dat klager de pijnklachten expliciet aan de huisarts heeft gepresenteerd, naast zijn andere aandoeningen tijdens bezoeken. Klacht ongegrond; schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 01-06-2018
Referentie: 2017 G85
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

2017 G77 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat hij langer dan noodzakelijk heeft moeten doorlopen met een slijmbeursontsteking. Klager vordert een schadevergoeding van € 4.899,00. De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. Klager heeft zich tijdens de consulten bij de huisarts naar het oordeel van de commissie niet gepresenteerd met alleen schouderklachten, passend bij een slijmbeursontsteking. Er was sprake van een algeheel beeld van spier- en gewrichtsklachten en moeheid. De commissie is dan ook van oordeel dat de huisarts de juiste stappen heeft gezet door klager eerst te verwijzen voor bloedonderzoek en vervolgens klager, ook op zijn verzoek te verwijzen naar een specialist om achter de oorzaak van de diverse klachten te komen. Nu de klacht ongegrond is, is er geen plaats voor een schadevergoeding.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G77
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G84 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er sprake is van een gemiste diagnose: de vinger van klager was niet gekneusd, maar gebroken. De aantekeningen in het huisartsenjournaal van het consult van 3 augustus 2017 zijn summier. Desondanks vermeldt het journaal wel dat er geen sprake is van “asdrukpijn” hetgeen erop wijst dat de huisarts klager adequaat heeft onderzocht en heeft geprobeerd uit te sluiten dat er sprake was van een fractuur. Het door de huisarts verrichte onderzoek voldoet aan hetgeen van de huisarts verwacht had mogen worden. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding (€ 25.000,--) af.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G84
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

2017 G89 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd de uitslag van een -afwijkende- thoraxfoto door te geven. Vast staat dat de afwijkende uitslag van de thoraxfoto niet is meegedeeld aan klaagster. Evenmin is er gehandeld naar aanleiding van de afwijkende uitslag van de foto. Verweerder erkent dat de uitslag niet kenbaar is gemaakt aan klaagster. Verweerder heeft daar ook excuses voor gemaakt. De assistente geeft aan zich niets meer te kunnen herinneren van het telefoongesprek met klaagster waarin ze de uitslagen van foto en bloedonderzoek aan klaagster heeft meegedeeld. Nu de lezing van klaagster verder niet wordt ontkend of ontkracht moet worden uitgegaan van de juistheid van het door klaagster gestelde. De klacht van klaagster is daarmee gegrond.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G89
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180013 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts de diagnose hartinfarct heeft gemist ongegrond. Het missen van de juiste diagnose behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn voor het gegrond verklaren van de klacht. Klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop de huisarts tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Niet is gebleken dat de huisarts zijn onderzoek onzorgvuldig heeft verricht. Er was geen sprake van risicofactoren, geen andere klachten en geen afwijkend ECG.

Datum uitspraak: 08-05-2018
Datum publicatie: 15-05-2018
Referentie: 20180013
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

2017 G68 Tussenuitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Terechte klacht over missen juiste diagnose. Ten onrechte geen foto gemaakt. Bij latere foto bleek zodanige breuk dat operatie nodig was. Klaagster was gevallen en had pijnlijke rechter pink. Nu klaagster bij onderzoek erg overstuur was, daardoor niet goed was te onderzoeken en zelf graag röntgenfoto wilde, was maken foto beter geweest. Uit waarneembericht blijkt niet van advies bij blijvende klachten, waardoor delay is ontstaan van een week. Klaagster heeft schade geleden door gemiste opdracht als fotograaf. Krijgt gelegenheid deze nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G68
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G69 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Gedeeltelijke gegrondverklaring klacht wegens beleid bij oorklachten en oorontsteking.
Verwijt dat te laat is verwezen naar KNO-arts en voorgeschreven zure druppels schade hebben veroorzaakt aan gehoor. NHG standaard ‘Otitis externa’. Huisarts heeft de in deze standaard voorgeschreven stappen niet gevolgd en niet gemotiveerd aangegeven om welke reden zij is afgeweken. Ook heeft het ontbroken aan voldoende regie. In zoverre klacht gegrond. Zeer onwaarschijnlijk dat zure druppels gehoorschade hebben veroorzaakt. Evenmin staat vast dat geen perforatie was opgetreden bij eerdere verwijzing. Schadevergoeding derhalve afgewezen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G69
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

2017 G58 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Deze zaak ging over het beëindigen van de behandelrelatie. Klager meent dat de huisarts dit niet had mogen doen en vordert ook schadevergoeding. De huisarts schreef in een brief dat zij niet langer klagers huisarts kon zijn. Daaraan waren twee waarschuwingen voor herhaald (verbaal) agressief gedrag aan voorafgegaan en was aangegeven dat indien dit weer gebeurde de behandelrelatie niet zou kunnen worden voortgezet. De commissie is van oordeel dat de huisarts hierbij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De commissie wijst daarbij op de richtlijn Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst (2005 van de KNMG (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst). Daaraan doet niet af dat het gedrag van klager mogelijk aan hem niet verweten kan worden ten gevolge van een ziektebeeld. De klacht is daarmee ongegrond en de schadevergoeding dient dan ook afgewezen te worden.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G58
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Bejegening/communicatie

2017 G59 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënt. De klachtonderdelen zien op een specifiek consult. Klaagster verwijt de huisarts bij dat consult de diagnose vaatlijden te hebben gemist. Daarbij beschrijft klaagster dat er bij patiënt bij dat consult sprake was van blauwverkleuringen bij een teen en enkele vingertoppen. Dit wordt weersproken door de huisarts en het medisch journaal noemt het niet. De commissie kan niet vaststellen welke van de twee lezingen juist is en in een zodanig geval kan niet worden vastgesteld dat de huisarts op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld. In zoverre is de klacht ongegrond. Klaagster verwijt de huisarts tevens dat hij de diabetes van de patiënt verkeerd heeft behandeld. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Vanwege de belaste voorgeschiedenis van de patiënt had het op de weg van de huisarts gelegen om de patiënt actief te volgen en duidelijke afspraken met hem te maken dat als de klachten niet zouden verbeteren met een week, hij terug diende te komen. Een dergelijke afspraak is niet in het journaal. Er is alleen “uitleg” is genoteerd, maar niet wat hij dan heeft uitgelegd of welke afspraken zijn gemaakt. Nu de huisarts niet heeft opgeschreven waaruit zijn onderzoek heeft bestaan, noch een duidelijke follow up heeft afgesproken, heeft de huisarts zijn standpunt dat hij een en ander wel heeft gedaan onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G59
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

2017 G71 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht van klager betreft de slechte bereikbaarheid van de praktijk, het moeizaam een afspraak kunnen maken en slechte geleverde zorg/bejegening. Klager heeft ondanks herhaald verzoek daartoe de geschillencommissie geen toestemming gegeven de op de klacht betrekking hebbende medische, verpleegkundige en andere bescheiden, voor zover van belang voor het onderzoek van de klacht, in te zien en op te vragen. De stellingen van klager met betrekking tot de praktijkorganisatie van de huisarts zijn daarmee niet te verifiëren. Dit geldt ook voor de klacht over de slecht geleverde zorg en de bejegening. De lezingen van klager en de huisarts staan lijnrecht tegenover elkaar en er zijn verder geen aanknopingspunten om aan de ene lezing meer waarde toe te kennen dan aan de andere. De klachten kunnen daarom niet gegrond worden verklaard.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G71
Categorieën: Organisatorisch | Bejegening/communicatie | Niet ontvankelijk

2017 G73 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de huisarts dat hij zonder toestemming van klaagster vragen beantwoord die zijn gesteld door de advocaat van de ex-partner van klaagster. De commissie acht de klacht gegrond. De hoofdregel dat er geen informatie wordt verstrekt zonder toestemming geldt alleen niet als er sprake is van een wettelijke verplichting of als er sprake is van een conflict van plichten. De commissie is van oordeel dat er in de onderhavige kwestie geen sprake is van een conflict van plichten. De huisarts heeft niet alles in het werk gesteld om toestemming te verkrijgen, maar was de mening toegedaan dat hij de informatie kon verstekken omdat hij ook informatie had verstrekt aan klaagster en omdat er sprake zou zijn van hoor en wederhoor. Er waren geen aanwijzingen dat door het niet verstrekken van informatie sprake was van ernstige schade. Dit klemt temeer omdat klaagster al drie jaar geen patiënt meer was van de huisarts en daarmee ook niet op de hoogte kon zijn wat de situatie tussen klaagster en haar ex-partner was.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G73
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy

2017 G76 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is de echtgenoot van de overleden patiënte. Klager vindt dat de huisarts geen goede zorg heeft geleverd aan de patiënte tijdens de laatste dagen van haar leven nadat ze ontslagen was uit het ziekenhuis. De huisarts is op consult geweest en heeft daarover genoteerd in het medisch journaal dat de zorg de familie zwaar valt en “in overleg, opstarten thuiszorg, kijken hoe het gaat. Worden vanmiddag nog terug gebeld door het ziekenhuis, evt heropname.” Daarna is er geen contact meer geweest tussen huisarts en familie. De commissie oordeelt dat de huisarts tekort is geschoten. Huisartsgeneeskundige zorg is continue zorg. De huisarts zorgt voor continuïteit van zorg tijdens ziekte-episodes en gedurende de levensloop. De huisarts werkt samen met andere zorgverleners en zorgt door zijn regierol voor samenhang in de zorg. De huisarts spant zich extra in voor persoonlijke continuïteit als het gaat om patiënten in een palliatieve of terminale fase. Adequate regie heeft ontbroken nu de huisarts niet meer nagetrokken heeft of thuiszorg daadwerkelijk was opgestart of dat heropname nodig was. De klacht is gegrond.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G76
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

2017 G78 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overledene patiënt en patiënte. Klaagster klaagt over het ontbreken van enige steun van de huisarts tijdens de ziekte en bij het overlijden van haar ouders. Omdat de praktijk van de huisarts steeds meer een opleidingspraktijk geworden met praktijkassistentes, ondersteuners en coassistenten was de vaste huisarts veel minder betrokken bij de zorg voor haar beide ouders. De huisarts heeft aangegeven hoe zijn praktijk is georganiseerd en dat er weliswaar niet altijd door hem zelf zorg is verleend, maar dat de zorg die verleend is wel goed was. De commissie kan niet vaststellen dat er inderdaad onvoldoende zorg zou zijn geleverd. Voor zover er geklaagd wordt over gedrag van de praktijkassistentes kan de commissie dit bij de tegenstrijdige lezingen evenmin op juistheid beoordelen. Dit leidt tot een ongegrondheid van de klacht.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G78
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

2017 G81 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klachten hebben betrekking op de houding van de huisarts tegenover klaagster in haar hoedanigheid van een van de twee ouders met gezag over hun minderjarige dochter. Indien er twee gezag dragende ouders zijn dienen zij gezamenlijk de beslissingen te nemen. Als één van beide gezag dragende ouders op het spreekuur verschijnt, mag de arts er vanuit mag gaan dat deze mede namens de andere gezag dragende ouder spreekt, óók als er sprake is van een echtscheiding. Dit is anders als er aanwijzingen voor het tegendeel zijn. Klaagster klaagt erover dat haar geen toestemming is gevraagd voor een behandeling. Die klacht is gegrond, nu de huisarts zelf verklaard op de hoogte te zijn van de moeizame situatie thuis. Er had dus ook uitdrukkelijke toestemming van klaagster gevraagd moeten worden. Klaagster klaagt erover dat aan haar geen inzage in het dossier van haar dochter verstrekt wordt. Ook die klacht is gegrond. Klaagster verzoekt vervolgens toekenning van een schadevergoeding nu zij het contact met haar dochter is verloren waar zij verweerder verantwoordelijk voor houdt. Naar het oordeel van de commissie is er door klaagster onvoldoende causaal verband aangetoond tussen het handelen dan wel nalaten van de huisarts en het verlies van het contact met haar dochter. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G81
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

2017 G45 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Patiënt met verstandelijke beperking in beschermde woonvorm. De HAP wordt gebeld in verband met een verdenking van een CVA. De klacht betreft 1) een te trage behandeling (consult U3) en 2) een onjuiste klachtafhandeling. Eerste klacht ongegrond: triagiste heeft telefonisch adequaat onderzoek uitgevoerd aan de hand van het geldende protocol, ook na melding van de verslechtering van de situatie van patiënt. Schadevergoeding afgewezen. Klachtonderdeel 2 gegrond: trage, onzorgvuldige afhandeling van de klacht.

Datum uitspraak: 18-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G45
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch

2017 G87 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is van mening dat verweerder onterecht het afgeven van een medische verklaring ten behoeve van een gerechtelijke procedure heeft geweigerd. Bij de beoordeling van het handelen in onderhavige klacht is van toepassing de KNMG Richtlijn omgaan met medische gegevens, waarin het afgeven van een medische verklaring door de behandelend arts wordt afgeraden. De behandelrelatie tussen arts en patiënt dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen spelen bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. De commissie stelt vast dat verweerder heeft gehandeld overeenkomstig de Richtlijn en acht de klacht van klager dan ook ongegrond.

Datum uitspraak: 16-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G87
Categorieën: Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy

2017 G40 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder hem had moeten verwijzen voor het maken van een foto van zijn voet. Vast staat dat verweerder een fractuur heeft gemist. Dat is echter onvoldoende om de klacht gegrond te maken. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een huisarts mag worden verwacht. Verweerder heeft de voet/enkel van klager adequaat onderzocht en heeft geprobeerd uit te sluiten dat er sprake was van een fractuur. Het door verweerder verrichte onderzoek voldoet aan hetgeen van verweerder verwacht had mogen worden.
De klacht is daarmee ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarmee ook afgewezen.

Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G40
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20180072 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht inhoudende dat de huisarts klager heeft gediagnosticeerd als een narcist, terwijl hij daartoe niet bekwaam is, en dat deze een rol heeft gespeeld in het vertrek van klagers ex-echtgenote waardoor het gezin van klager is ontwricht. Dat de huisarts in een brief naar de GGZ heeft geschreven dat klager narcistische trekken vertoont betekent nog niet dat er een diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis is gesteld door de huisarts. Voor het overige zijn de verwijten van klager onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 29-04-2018
Referentie: 20180072
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Verwijzing

2017 G51 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht over weigering spoedvisite. Assistente heeft op grond van triage-richtlijnen bepaald dat er geen sprake was van zodanige spoedeisendheid dat spoedvisite noodzakelijk was. Huisarts heeft beslissing assistente geaccordeerd.
Klacht over onterecht beëindiging van de behandelovereenkomst gegrond. KNMG richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’. Geen sprake van zodanige gewichtige reden dat huisarts kon overgaan tot beëindiging van de behandelrelatie, nu niet is te achterhalen en vast te stellen wat precies is gezegd in gewraakte gesprek over geweigerde visite. Zorgvuldigheidseisen niet in acht genomen.

Datum uitspraak: 21-02-2018
Datum publicatie: 26-02-2018
Referentie: 2017 G51
Categorieën: Intake/triage | Beëindiging arts - patiëntrelatie

2017 G26 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht over het toedienen van een cosmofer (ijzer)injectie door assistente. Huisarts heeft voldoende gewaarborgd dat injecties door de assistente op juiste wijze worden toegediend nu deze injectie is gegeven door een ervaren en gediplomeerde assistente die regelmatig injecties geeft en de techniek van injecteren is vastgelegd in een protocol. Huisarts heeft de chronische pijnklachten na toedienen injecties niet kunnen voorzien en daar klaagster ook niet voor hoeven waarschuwen.

Datum uitspraak: 24-01-2018
Datum publicatie: 20-02-2018
Referentie: 2017 G26
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G56 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft contact opgenomen met de praktijk van de huisarts met toenemende pijnklachten bij de maagstreek en steken bij het hart met het doel de huisarts te zien. Onduidelijk is om welke reden er niet direct een afspraak is gemaakt of waarom er niet later teruggebeld is. Het niet gehonoreerde verzoek om een consult of visite ten gevolge van miscommunicatie binnen de praktijk van de huisarts valt onder diens verantwoordelijkheid. Klager was bekend met nierstenen en gaf ook aan daar zelf aan te denken. In een dergelijk voorkomend geval is het gebruikelijk een afspraak te maken. De huisarts heeft ook erkend dat het niet goed is gegaan rondom de aanvraag van een consult die dag. In zoverre is de klacht gegrond. De commissie is om die reden van oordeel dat het door klager betaalde griffierecht ad € 50,00 ten laste van de huisarts komt.

Datum uitspraak: 12-02-2018
Datum publicatie: 20-02-2018
Referentie: 2017 G56
Categorieën: Intake/triage | Organisatorisch | Bejegening/communicatie

2017 G44 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager heeft bij zijn klacht een schadevordering ingesteld die meer bedraagt dan € 25.000,00. Onder verwijzing naar artikel 20 Wkkgz en artikel 7 van het geschillenreglement gaat dit de geschillenprocedure te boven. De geschillencommissie heeft klager niet ontvankelijk verklaard in diens klacht.

Datum uitspraak: 04-01-2018
Datum publicatie: 20-02-2018
Referentie: 2017 G44
Categorieën: Niet ontvankelijk

2017 G36 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster voelt zich niet serieus genomen door verweerster in haar klachten en had moeten overgaan tot het voorschrijven van vitamine B12 injecties. Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG standaard Anemie (bloedarmoede) en op het NHG-Standpunt Diagnostiek van vitamine B12 deficiëntie. Verweerster heeft conform richtlijnen gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze heeft uitgevoerd. Verweerster heeft als een goed hulpverlener gehandeld. Verweerster is niet overgegaan tot het geven van de door klaagster gewenste injecties. Naar het oordeel van de commissie was verweerster daartoe ook niet gehouden omdat het geven van injecties niet was geïndiceerd.
Nu het geschil niet gegrond is wordt de ook gevorderde schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 12-02-2018
Referentie: 2017 G36
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

2017 G28 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over behandeling van terminale kankerpatiënt afgewezen. Behandeling was gericht op comfort, niet meer op genezing dat zinloos medisch handelen zou zijn. Adequate medicatie voorgeschreven. Geen plicht van de huisarts om patiënt in het ziekenhuis op te zoeken; korte duur van de opname, geen verzoek van de familie. Onderzoek van enkele jaren eerder toereikend uitgevoerd.

Datum uitspraak: 08-01-2018
Datum publicatie: 09-01-2018
Referentie: 2017 G28
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

2017 G25 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Na overlijden patiënt door hartinfarct klacht dat verkeerde diagnose is gesteld door HAIO ongegrond verklaard. Commissie stelt op grond van hetgeen in journaal is vermeld vast dat HAIO patiënt zorgvuldig heeft onderzocht. Uit journaal blijkt niet van klachten die zouden kunnen wijzen op (doorgemaakt) hartinfarct. Lezingen over wat tijdens consult is gezegd verschillen. Empathie huisarts had beter gekund.

Datum uitspraak: 21-12-2017
Datum publicatie: 04-01-2018
Referentie: 2017 G25
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie

2017 G24 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is verricht gegrond verklaard. De NHG standaard ‘Mictieklachten’ schrijft voor dat bij mannen met mictieklachten onder meer een rectaal toucher verricht dient te worden. Dit is niet gebeurd. De huisarts heeft niet aangegeven op grond waarvan van deze richtlijn is afgeweken. Klacht over te late verwijzing naar uroloog afgewezen nu gezien de aard van de klachten, immers geen retentieklachten, daartoe geen indicatie was. Een directe verwijzing wordt in de NHG standaard niet voorgeschreven.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G24
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G29 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Gegronde klacht dat huisarts zonder toestemming informatie over klaagster aan derden heeft verstrekt. Huisarts heeft erkend dat zij informatie over klaagster heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming, zonder dat zij daarvoor toestemming had van klaagster. Daarnaast heeft de huisarts ingezien dat de verstrekte informatie inhoudelijk onjuist was. KNMG richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G29
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose

2017 G31 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over afgifte medische verklaring gegrond verklaard. Toetsing aan KNMG richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’. Brief van huisarts aan ex-partner van klaagster welke ook medische informatie over klaagster bevat, zonder toestemming van klaagster. Brief bevat medische verklaring en niet enkel objectieve feitelijke medische informatie.

Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G31
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Medisch dossier

2017 G35 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft de huisarts verzocht om een verwijzing naar [naam kliniek]. De huisarts heeft een verwijzing naar [naam kliniek] geschreven voor een second opinion. Klaagster vindt dat de huisarts geen verwijzing voor een second opinion had moeten geven. De huisarts stelt dat klaagster nu juist om een verwijzing voor een second opinion had gevraagd. Nu alleen klaagster en de huisars betrokken waren bij de gang van zaken rondom de verwijzing, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. De commissie kan dus niet vaststellen dat er klachtwaardig is gehandeld. Klaagster vindt ook dat de huisarts haar onheus heeft bejegend. Daarvoor geldt hetzelfde. De klacht is daarmee ongegrond.

Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G35
Categorieën: Verwijzing | Bejegening/communicatie

2017 G14 Uitspraak schadevergoeding geschillencommissie Huisartsenzorg

Invloed eigen risico op hoogte schadevergoeding. Bij toewijzing schadevergoeding in verband met door klager betaalde kosten waarvoor klager aansprakelijk is houdt commissie rekening met eerder door zorgverzekering in rekening gebrachte kosten wegens eigen risico.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G14 schadevergoeding
Categorieën: Niet ontvankelijk

2017 G14 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Val van ladder. Verwijt dat dienstdoende huisarts ten onrechte ambulance naar klager heeft gestuurd gegrond verklaard. Dienstdoende huisarts te star vastgehouden aan ATLS-protocol. Klager is de door hem bij herhaling gewenste mogelijkheid ontnomen om – op eigen risico – met eigen vervoer naar ziekenhuis te gaan. Beslissing over gevorderde schadevergoeding wegens eigen bijdrage kosten ambulancevervoer aangehouden tot na ontvangst nadere stukken.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G14
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G19 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De huisarts heeft klaagster behandeld voor steelwratten onder andere door een aantal aan te stippen met vloeibare stikstof. Klaagster stelt na de ingreep brandvlekken en littekens te ondervinden op de aangestipte plekken. Klaagster is vordert immateriële schade van € 16.500,00, omdat zij verminkt is. De klacht is ongegrond. Het aanstippen van steelwratten met stikstof is een gebruikelijke behandeling is. De vraag is vervolgens of de wijze waarop de behandeling heeft plaatsgevonden correct is. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat dit niet het geval is. De enkele omstandigheid dat brandwonden verschijnen is onvoldoende. Het doel van een dergelijke behandeling is juist het veroorzaken van een brandwondje met een blaar, waarna de blaar geneest en de oneffenheid verdwijnt. Een vaker voorkomende complicatie is dat er een gepigmenteerde vlek ontstaat, zeker bij een iets getinte huid. Juist echter omdat klaagster eerder was behandeld met stikstof met goed resultaat, mocht de huisarts er op vertrouwen dat de behandeling ook deze keer goed zou gaan.

Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Referentie: 2017 G19
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G21 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is op een vrijdagmorgen naar de praktijk van de huisarts gegaan met hoofdpijnklachten en ook verschilden zijn pupillen in grootte. Er is geen overleg geweest met de huisarts en evenmin is er iets in het dossier vermeld. De huisarts meent dat de triage door de assistente aan de balie niet goed is verlopen. Zij vindt dat er in elk geval overleg met haar had moeten plaatsvinden over de toestand van klager. Een dergelijk overleg in de toestand waarin klager verkeerde, wel gebruikelijk. De commissie is het hiermee eens en verklaard de klacht gegrond. De commissie stelt vast dat de huisarts na hetgeen klager is overkomen maatregelen heeft getroffen om de praktijkvoering te verbeteren. Of deze afdoende zijn is niet aan de commissie om in deze zaak te beoordelen.

Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Referentie: 2017 G21
Categorieën: Intake/triage | Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling

2017 G23 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de zus van de overleden patiënte. Patiënte werd gezien door de huisarts met twee klachten. Allereerst had ze koorts en voelde ze zich ziek. Daarnaast had ze ook erge pijn aan haar arm. De huisarts heeft haar onderzocht en geconcludeerd dat er sprake was van een virale bovenste luchtweg infectie en een slijmbeursontsteking. De huisarts heeft paracetamol voorgeschreven en het advies gegeven terug te komen indien er na 1-2 weken geen verbetering optrad. Een dag later is patiënte overleden aan een bloedvergiftiging. De klacht is ongegrond. Hoewel het een uiterst treurig beloop kent kan de huisarts in het doen van onderzoek en zijn op basis daarvan gestelde diagnoses geen verwijt worden gemaakt

Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Referentie: 2017 G23
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

2017 G5 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er sprake is van nalatigheid door hem na een ongeval met zijn scootmobiel niet te onderzoeken, als gevolg waarvan sprake van het missen van een ruptuur. De commissie stelt vast dat klager en verweerder verschillende momenten noemen waarop het ongeluk met de scootmobiel en de consulten daarna zouden hebben plaatsgevonden. Nu de lezingen van klager en verweerder verschillen en er voor de geschillencommissie geen aanleiding is om het standpunt van de een overtuigender of geloofwaardiger te achten dan van de ander of aan de ene lezing meer waarde te hechten dan aan de andere, kan door de geschillencommissie niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer de ruptuur is ontstaan en dat verweerder vervolgens nalatig is geweest bij de behandeling daarvan. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 12-10-2017
Datum publicatie: 16-10-2017
Referentie: 2017 G5
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

2017 G13 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat de huisarts pijnklachten op de borst onvoldoende adequaat heeft behandeld: slechts verwijzing naar psycholoog en fysiotherapeut en geen grondig onderzoek naar hartklachten. Evenmin voldoende contact met patiënt onderhouden. Klacht gegrond: NHG-protocol en aanhoudende klachten in de borststreek hadden reden moeten geven voor meer cardiaal onderzoek. Huisarts had na opname in het ziekenhuis contact met klaagster moeten opnemen, ook i.v.m. haar uitschrijving uit de praktijk.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G13
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Bejegening/communicatie | Beëindiging arts - patiëntrelatie

2017 G8 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verzocht om doorverwijzing naar handkliniek. Klacht 1 dat huisarts onvoldoende eigen onderzoek had uitgevoerd afgewezen: toereikende diagnose. Klacht 2 stelt dat de verwijsbrief van de huisarts kwetsend is, irrelevante informatie bevat en een inbreuk op haar privacy maakt. Klacht afgewezen: de informatie in de brief is feitelijk en functioneel. Klaagster kon zelf beslissen de brief te gebruiken.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G8
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy

2017 G1 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling anaal fissuur dochter. Behandeling conform de geldende richtlijn uitgevoerd; arts waakte terecht voor overbehandeling. Gegevens buitenlands onderzoek onvoldoende relevant. Terechte facturering dubbel consult. Klacht ongegrond; schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G1
Categorieën: Onderzoek/Behandeling

2017 G7 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat er bij haar sprake is van irreversible tardieve dyskinesie als gevolg van langdurig gebruik van Risperdal. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet actief heeft opgetreden bij het gebruik, niet alert is geweest op diverse klachten die zij in de loop der jaren heeft gehad en die het gevolg zouden kunnen zijn van het gebruik van Risperdal en haar niet heeft verwezen naar bijvoorbeeld een psychiater. De klacht is gegrond. Alleen het voorschrijven van medicatie, zonder klaagster te begeleiden in het oplossen van de onderliggende oorzaken is naar het oordeel van de commissie onvoldoende zorgvuldig. Indien verweerster in 2005 klaagster voornemens was korte tijd Risperdal voor te schrijven, is het niet direct opstarten van een tweede (GGZ) traject verdedigbaar. De commissie kan op basis van haar voorliggende gegevens niet beoordelen of het voorschrijven in 2006 onterecht was. Toen echter bleek dat er sprake zou gaan zijn van langdurig gebruik, had verweerster naar het oordeel van de commissie in elk geval op dat moment wel een tweede traject naast het enkel voorschrijven van medicatie moeten opstarten. Door daartoe niet over te gaan er geen sprake is geweest van een adequaat opvolgbeleid. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. Onvoldoende is komen vast te staan dat een actiever beleid van verweerster geleid zou hebben tot eerder stoppen met het gebruik van Risperdal. Nu ook niet vast staat dat die klachten er niet zouden zijn geweest bij een eerder stoppen van het gebruik, is er een onvoldoende causaal verband tussen de gegrond verklaarde klacht en de gevorderde schade

Datum uitspraak: 11-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G7
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen