20190123 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg
Klaagster wilde verwezen worden naar een neuropsycholoog van het [naam] ziekenhuis in verband met geheugenproblemen. Vanwege de wachtlijsten bij dit ziekenhuis dacht zij in plaats daarvan te zijn verwezen naar een neuropsycholoog bij de GGD. Klaagster geeft aan niet te weten dat zij naar de geheugenpoli van de GGZ werd verwezen. Toen klaagster een brief van GGZ [naam] ontving, waarin gesproken werd over psychiatrie is klaagster erg geschrokken. Zij vindt dat er sprake is van een onjuiste verwijzing.
Klaagster heeft het spreekuur van verweerster bezocht in verband met geheugenproblemen. Zij wilde na overleg met haar psycholoog een verwijzing naar een neuropsycholoog. Verweerster heeft voorgesteld eerst een MMSE test uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie is dat een juiste eerste stap om te beoordelen of er inderdaad sprake is van geheugenproblemen. De uitslag was 23 van 30, hetgeen aangeeft dat er inderdaad geheugenproblemen zijn en dat verdere verwijzing is geïndiceerd om dit te onderzoeken. Na de uitslag van de MMSE test vindt opnieuw een consult plaats. Verweerster verwijst daarna naar de geheugenpoli van de GGZ, omdat er wachtlijsten zijn bij het ziekenhuis van klaagsters keuze. Daarbij overweegt verweerster dat het ziekenhuis alleen een diagnose kan stellen en geen behandeling kan starten, mocht dat nodig zijn. Ook om die reden verwijst verweerster naar de GGZ.
De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing. De verwijsbrief naar de GGZ is duidelijk. Omdat de verwijzing plaatsvindt via Zorgdomein wordt dit format gebruikt en niet het door het NHG ontwikkelde format. Het noemen van een vermoeden van een DSM-5 diagnose is nodig omdat er anders niet naar de tweedelijn kan worden verwezen en omdat er dan geen vergoeding door de zorgverzekeraar van klaagster kan plaatsvinden. Verder is de anamnese zorgvuldig gebeurd, door overleg met de psycholoog te voeren, de MMSE test eerst te doen waaruit bleek dat verdere behandeling noodzakelijk was en de verwijzing te bespreken met klaagster. Uit het journaal blijkt niet dat het verweerster duidelijk had moeten zijn dat er bij klaagster verwarring bestond over de aard van de verwijzing en uit niets blijkt dat door verweerster is gesproken over de GGD of over geheugentraining door een neuropsychloog in plaats van een verwijzing naar de GGZ. De commissie heeft er begrip voor dat klaagster geschrokken is van de genoemde DSM-5 diagnoses. Het noemen van deze mogelijke diagnoses is echter noodzakelijk om te kunnen verwijzen. Verweerster heeft deze diagnoses niet gesteld, doch heeft enkel aangegeven dat (een van) deze diagnoses mogelijk aanwezig is, hetgeen door de tweedelijnszorg onderzocht diende te worden. Verweerster is gehouden gebruik te maken van het geldende systeem binnen de gezondheidszorg. Bij klaagster heeft dat geleid tot onterechte beeldvorming. Dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster.
Klaagster heeft verzocht om correctie van gegevens in haar medisch dossier en verwijdering van de verwijzing naar de GGZ en vermelding van psychiatrie. In beginsel heeft een patiënt op grond van de WGBO recht op vernietiging van (delen van) het medisch dossier. Op dit vernietigingsrecht gelden vier uitzonderingen, namelijk a) een andere wet schrijft een afwijkende bewaartermijn voor, waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden, b) een ander dan de patiënt heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, c) de vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap, of d) de WGBO is slechts ten dele van toepassing (zoals bij keuringen). In casu geldt uitzondering b), een arts waartegen een klacht of claim is ingediend, heeft een aanmerkelijk belang bij bewaring van het medisch dossier. Verweerster stelt zich daarmee terecht op het standpunt dat vernietiging van (delen van) het dossier van klaagster op dit moment niet mogelijk is, omdat onderhavige procedure lopende is en verweerster daarmee een belang ten behoeve van haar verdediging heeft dat deze gegevens worden bewaard.
Nadat de verwijzing naar de GGZ heeft plaatsgevonden heeft klaagster gevraagd om een afschrift van deze verwijzing. Verweerster heeft dit afschrift niet verstrekt, maar zij heeft klaagster uitgenodigd op het spreekuur om de verwijzing te bespreken. Klaagster heeft de verwijzing vervolgens opgevraagd bij GGZ en aldaar wel een afschrift verkregen. Op grond van artikel 7:456 BW heeft een patiënt recht op een afschrift van het medisch dossier. Ook verwijsbrieven behoren tot het medisch dossier. Weliswaar komt de tekst van een verwijzing via Zorgdomein niet automatisch in de journaalregels te staan, de verwijzing zelf is achteraf wel uit te printen. De commissie is van oordeel dat verweerster de tekst van de verwijzing aan klaagster had moeten verstrekken toen zij daar om vroeg en duidelijk maakte dat zij hiervoor niet op het spreekuur wilde komen. Dit is echter niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat duidelijk was dat het de intentie van verweerster was om wel inzage te verstrekken in de tekst, zij had klaagster uitgenodigd juist om te voorkomen dat nog meer misverstanden zouden ontstaan rondom de verwijzing.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij de verwijzing en behandeling van klaagster. Zij verklaart de klacht van klaagster ongegrond.