Juist gehandeld na sterilisatie?

Klager heeft zich laten steriliseren door verweerder. Hij vindt dat hij niet voldoende is gewezen op de risico's: klager heeft PVP ontwikkeld (Post Vasectomie Pijn). Klager heeft een folder gekregen waarin deze complicatie staat vermeld. Dit vindt de commissie voldoende. Klager vindt ook dat verweerder hem niet genoeg heeft geholpen nadat hij PVP kreeg. De commissie vindt dat verweerder geen nazorg kon leveren, omdat hij niet op de hoogte was van de klachten. Tot slot vindt klager dat verweerder hem eraan had moeten herinneren dat hij zijn sperma moest laten controleren. Ook deze klacht vindt de commissie ongegrond: dat dit eigen verantwoordelijkheid is, staat in de folder en in de Algemene Voorwaarden. Klagers klachten zijn ongrond.

Datum uitspraak: 10-09-2024
Datum publicatie: 23-01-2025
Referentie: 20240040
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Onderzoek/Behandeling

Geen aanwijzingen voor onderzoek of verwijzing naar specialist

De moeder van klager was bekend met nierproblemen. Klager vindt dat de huisarts haar beter had moeten controleren. De commissie is van oordeel dat klagers moeder volgens de NHG-Richtlijn nierschade, is gecontroleerd. Er waren geen aanwijzingen dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Ook niet dat zij naar de specialist verwezen had moeten worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onderzoek na valincidenten niet nodig

Klager vindt dat de huisarts onderzoek had moeten doen nadat zijn moeder (88 jaar) meerdere malen was gevallen. Volgens de huisarts had dit te maken met de verdere achteruitgang van zijn moeder. De moeder van klager had tegen de huisarts gezegd dat zij niet meer naar het ziekenhuis wilde voor onderzoek of behandeling. De commissie is van oordeel dat de huisarts voldoende reden had om geen nader onderzoek te doen of om klagers moeder te verwijzen naar de specialist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Onduidelijkheid over reden van overlijden

Klager vindt dat de huisarts onduidelijk is geweest over de reden van overlijden van zijn moeder. Er is geen onderzoek na overlijden geweest (obductie). De exacte reden van overlijden is dan niet bekend. De huisarts heeft aan klager uitgelegd waaraan zijn moeder ‘waarschijnlijk’ is overleden. De commissie is van oordeel dat dit voldoende is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Alle klachtonderdelen zijn ongegrond. De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Referentie: 20230166
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Onjuist advies na val van trap

Klager is van de trap gevallen en had pijn aan beide enkels. Hij vindt dat een foto gemaakt had moeten worden en dat ook zijn rechterenkel onderzocht had moeten worden. Klager is maanden later naar zijn eigen huisarts gegaan, waar bleek dat beide enkels gebroken waren.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klager gegrond is. Klager kon tijdens het consult op de huisartsenpost geen vier stappen zetten. Kan dat wel, is een breuk volgens de richtlijnen onwaarschijnlijk. Dat ook de rechterenkel onderzocht is, blijkt niet uit het medisch dossier, zodat de commissie daar niet van uit kan gaan. Ook het "vangnetadvies" is niet duidelijk genoeg. Als besloten wordt tot afwachten, moet duidelijk aangegeven worden wanneer iemand terug moet komen. Als de enkel belasten na een paar dagen nog steeds niet mogelijk is. Een vangnetadvies waarin gesteld wordt: “Indien geen verbetering contact eigen HA en evt foto maken” is daarmee naar het oordeel van de commissie onvoldoende in tijd bepaald.

Er wordt een schadevergoeding van € 3.795,00 toegewezen, omdat er een vertraging is ontstaan van zeven maanden, sprake was van een langer herstel en een operatie die anders niet nodig was geweest.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

Coldspray geen juiste verdoving bij perianaal abces

Klager vindt dat er op de huisartsenpost sprake is geweest van onjuist handelen. De huisarts heeft een perianaal abces heeft geopend, is daarbij ‘doorgeschoten’ naar onderliggend weefsel met blijvende pijnklachten als gevolg vindt klager. Ook was de verdovingsmethode met coldspray niet juist.

Uit het medisch dossier blijkt dat de huisarts uitging van een perianaal abces. Dat maakt dat de huisarts klager volgens de richtlijnen had moeten verwijzen naar een chirurg, tenzij hij zichzelf bevoegd en bekwaam achtte én kon zorgen voor een adequate verdoving. Dit, omdat er mogelijk ook sprake kan zijn van fisteling. Dat de huisarts zich bekwaam achtte is naar het oordeel van de commissie niet vast te stellen. Daarbij is een verdoving met een coldspray geen verdoving zoals in de richtlijnen is beschreven. Er had sprake moeten zijn van een regionale verdoving dan wel narcose.

Klager heeft een schadevergoeding gevorderd van € 13.320,18. Er wordt € 250,00 aan immateriële schadevergoeding toegewezen. Indien klager verwezen zou zijn naar een chirurg, dan zou hij zijn geopereerd en zou er waarschijnlijk een grotere en diepere incisie zijn gemaakt, met het oog op mogelijke fisteling. Ook is niet vastgesteld dat de blijvende pijnklachten van klager zijn veroorzaakt door de incisie die de huisarts maakte. Wel was de verdoving niet juist. Dat heeft gezorgd voor onrust en onnodige pijn. Daarvoor vindt de commissie een immateriële schadevergoeding van € 250,00 passend.

Datum uitspraak: 10-04-2024
Datum publicatie: 29-04-2024
Referentie: 20230164
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Apotheker informeert de patiënt bij leveringsproblemen medicijnen

Klager verwijt de huisarts dat zonder overleg en toestemming klagers bloeddrukmedicatie is veranderd.

De huisarts heeft uitgelegd dat het steeds vaker voorkomt dat er leveringsproblemen zijn met medicatie. De medicijnen die een patiënt heeft zijn dan niet leverbaar en moeten vervangen worden door andere medicatie. De huisarts heeft daarom de afspraak gemaakt dat de apotheker vertelt welke medicatie niet leverbaar is. De huisarts beslist dan waardoor dit vervangen moet worden. De apotheker informeert daarna de patiënt. Daarmee delegeert de huisarts aan de apotheker. Dit is naar het oordeel van de commissie een toegestane werkwijze. Het is wel aan te bevelen om de patiënten vooraf te informeren over deze werkwijze.

Datum uitspraak: 14-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230055
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen

Klager is pas na vier maanden teruggegaan naar de huisarts

Klager was door een collega huisarts voor pijn in zijn rug verwezen naar de fysiotherapeut. De klachten gingen niet weg. Er kwamen nieuwe klachten bij. De fysiotherapeut verwees klager terug naar de huisarts. Hij had nu ook pijn in zijn rechter bovenbuik en in zijn nek- en schouders. Klager maakte opnieuw een afspraak bij de huisarts. Klager vindt dat de huisarts hem op dat moment beter had moeten onderzoeken. Dan was de diagnose eerder gesteld. Ook had hij meer kans gehad op een betere behandeling.

De commissie heeft het medisch dossier bestudeerd. De commissie is van oordeel dat de huisarts klager goed heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek stelde de huisarts de – voorlopige – diagnose ‘klachten van de spieren’. De commissie begrijpt dat de huisarts klager heeft terugverwezen naar de fysiotherapeut. De huisarts had klager het advies gegeven om terug te komen als de klachten niet overgingen. Dit noteerde zij in het medisch dossier van klager. Klager zegt dat de huisarts dit niet zo tegen hem heeft gezegd. Klager heeft dit echter niet aangetoond. De commissie gaat uit van wat er in het medisch dossier staat genoteerd.

Klager is pas 4 maanden later teruggegaan naar de huisarts. De commissie is van oordeel dat er toen voldoende reden was voor een uitgebreider onderzoek. Klager werd naar het ziekenhuis verwezen. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie acht de klacht ongegrond.

De schadevergoeding die klager had ingediend wordt afgewezen omdat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230071
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Pijnproblemen te laat onderkend en palliatieve sedatie geweigerd

Klachtonderdeel 1
Klager verwijt verweerster dat zij de pijnproblemen van de patiënt niet tijdig heeft onderkend.
Uit het medisch dossier blijkt niet dat verweerster gevraagd heeft naar eetlust en gewichtsverlies. De anamnese is daarmee onvolledig geweest, dus verweerster had onvoldoende informatie om te kunnen stellen er geen sprake was van alarmsymptomen voor darmkanker. Hoewel een coloscopie wellicht ingrijpend was geweest gezien de leeftijd van de patiënt, had verweerster deze optie op z’n minst met de patiënt kunnen bespreken. Zeker omdat de patiënt meermaals aangaf bang te zijn voor kanker. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

Klachtonderdeel 2
Klager verwijt verweerster dat zij niet wilde overgaan tot palliatieve sedatie van de patiënt. Verweerster vond dat er op dat moment nog geen indicatie was voor palliatieve sedatie. Er was nog onvoldoende ingezet op pijnbestrijding en rustgevende medicatie. De commissie is van oordeel dat deze overwegingen conform de geldende professionele standaard waren. Verweerster heeft het verzoek van klager en de patiënt bovendien opgevat als een verkapt verzoek om euthanasie. Dit blijkt ook uit hetgeen klager stelt: “Ook vond verweerster de patiënt nog te goed om te overlijden.” Palliatieve sedatie is echter niet bedoeld om het overlijden te bespoedigen. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220130
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose

Goedbedoelde, maar onterechte diagnose

Klaagster verwijt verweerder dat hij de inhoud van de WLZ-aanvraag niet heeft besproken en dat hij zonder medeweten van klaagster een aanvullende brief aan het CIZ heeft verzonden met daarin de diagnose vasculaire dementie. Hierdoor is klaagster op een gesloten afdeling opgenomen. Uit de stukken en het journaal maakt de commissie op dat de huisarts inderdaad een CIZ-aanvraag heeft gedaan voor een opname in het verpleeghuis en dat hij een aanvulling heeft gestuurd waarin hij stelde dat er sprake was van vasculaire dementie. Uit het journaal blijkt niet dat de huisarts deze diagnose heeft besproken met klaagster (of haar dochter), noch dat hij haar op de hoogte heeft gesteld van de aanvullende verklaring.

De commissie is van oordeel dat verweerder onterecht de diagnose dementie heeft gesteld.
Zij veronderstelt dat verweerder het goed bedoeld heeft, met als doel een snelle opname van klaagster in het verpleeghuis. Ook een verzwaring van een diagnose met dit doel dient echter met de patiënt zelf besproken te worden. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 22-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220097
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

Medische hulp in coronatijd

Klaagster verwijt haar huisarts dat hij in coronatijd geen medische hulp heeft verleend. Zonder negatieve coronatest en mondkapje mocht zij niet naar de praktijk komen. In die periode zijn dus ook geen reguliere controles uitgevoerd, en klaagster stelt dat zij hierdoor afhankelijk is geworden van zuurstof. Bovendien stelt zij dat de huisarts geweigerd heeft om, op verzoek van de cardioloog, andere cholesterolmedicatie voor te schrijven. Deze casus speelt zich af in een periode dat iedere zorginstelling strenge maatregelen moest treffen tegen de verspreiding van corona.

Op basis van de onderliggende stukken en het journaal stelt de commissie vast dat er in de betreffende periode meermaals telefonisch contact is geweest tussen klaagster en de huisartsenpraktijk. Hierbij heeft de huisarts telkens actie ondernomen. Dat klaagster voor een spreekuurbezoek gevraagd werd om een negatieve coronatest en het dragen van een mondkapje, acht de commissie in lijn met de adviezen van de LHV en het NHG. Klaagster weigerde dit, waardoor zij de mogelijkheid om naar de praktijk te komen zelf blokkeerde, zo oordeelt de commissie.

De commissie oordeelt dat klaagster voldoende serieus genomen is in haar klachten en dat de huisarts hierin niets te verwijten valt. Bovendien is in het dossier van klaagster niet terug te vinden dat de cardioloog heeft gevraagd om andere medicatie voor te schrijven, en heeft klaagster dit ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. De commissie verklaart de klacht van klaagster op alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220086
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Organisatorisch

Verkeerde diagnose, zonder kennisname van voorgeschiedenis

Klager vindt dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, zonder kennisname van het medisch dossier over klagers voorgeschiedenis. Deze arts achtte de diagnose ACS (acuut coronair syndroom) onwaarschijnlijk, aangezien patiënt in de voorafgaande 24 uur hierop al was onderzocht en er niets gevonden was. Echter, de ernst van de klachten, gecombineerd met vegetatieve verschijnselen, had naar oordeel van de commissie wel moeten leiden tot een nieuwe beoordeling van patiënt en een heroverweging van de diagnose. Er had overleg gevoerd kunnen worden met een cardioloog, dan wel een visite afgelegd kunnen worden. De commissie acht de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 24-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220071
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Klacht over de snelheid van handelen van de huisarts

Klager verwijt de huisarts dat deze een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ernst van de situatie. Klager stelt dat de huisarts niet snel genoeg een visite heeft afgelegd en dat hij een ambulance had moeten bestellen met hogere urgentie. Bovendien heeft de huisarts geen pijnstilling gegeven, toen klager daarom vroeg.

Nadat klager voor de tweede maal naar de praktijk had gebeld, heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. Gezien de verergering van de klachten heeft verweerder - naar het oordeel van de commissie - zorgvuldig gehandeld door dit huisbezoek af te leggen binnen de tijd die ervoor staat als er geen spoedindicatie is gesteld. Met betrekking tot de pijnstilling lichtte verweerder ter zitting toe dat hij had verwacht dat de ambulance sneller ter plekke zou zijn en dat klager dan in de ambulance per infuus pijnstilling zou krijgen. Ook wilde verweerder verdere behandeling niet in de weg zitten. De commissie achtte deze motivatie, mede gelet op de NHG behandelrichtlijn en gegeven de situatie, te verdedigen. De commissie acht de klachten van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 20-12-2022
Datum publicatie: 18-01-2023
Referentie: 20220057
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen

20220035 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De voorzitter van de geschillencommissie heeft op grond van artikel 8 lid 12 Reglement Geschillencommissie Huisartsen, waarin bepaald is dat als uit het vooronderzoek blijkt dat voldoende informatie beschikbaar is om tot een uitspraak te komen dan wel dat het geschil kennelijk ongegrond is, besloten een eindbeslissing te geven.
Klager wil een verklaring van verweerster, waarin zij aangeeft dat klager, indien hij opnieuw in de gevangenis dan wel een andere instelling komt, geen kant-en-klare voeding mag eten, maar alleen verse voeding, dan wel dat verweerster een arts zoekt die een verklaring heeft voor klagers ondervoedingsproblematiek. Verweerster heeft klager uitgelegd dat zij, als behandelend arts, een dergelijke verklaring niet af mag geven. Verweerster heeft gehandeld volgens de KNMG-richtlijn "Omgaan met medische gegevens", door klager te adviseren een onafhankelijk arts in te schakelen. Daarnaast heeft zij klager gewezen op de NVWA en het Nederlands Voedingscentrum. Ook heeft verweerster klager verwezen naar een MDL-arts. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarmee als goed hulpverlener gehandeld.

Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220035
Categorieën: Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

20210119 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Bij klager was een biopt afgenomen waarna een nabloeding optrad. Klager nam contact op met verweerder, een huisartsenpost, omdat deze dichterbij is dan het ziekenhuis waar hij was behandeld. De triagiste van verweerder heeft aangegeven dat het beleid is dat de postoperatieve nazorg plaatsvindt door het ziekenhuis dat heeft behandeld. Tevens is klager verteld dat indien dit ziekenhuis zou aangeven dat de zorg ook bij verweerder verleend kon worden, hij door een dienstdoende huisarts behandeld kon worden.
Nadat een ingreep of operatie plaatsvindt, is het gebruikelijk dat een patiënt een brief meekrijgt wat te doen als er complicaties optreden. Het is dan gebruikelijk dat de patiënt contact opneemt met de behandelend specialist en buiten kantooruren met de spoedeisende hulp van dat ziekenhuis. Dat is omdat daar de juiste medische kennis aanwezig is. De juiste zorg wordt daarmee op de juiste plek verleend. Het ziekenhuis waar klager behandeld was heeft vervolgens ook aangegeven dat hij naar hen toe moest komen. Klager is niet geadviseerd toch naar verweerder te gaan. Verweerder heeft klager geen zorg geweigerd, maar is nagegaan of er sprake was van een levensbedreigende situatie en heeft aangegeven klager te zullen behandelen als het ziekenhuis daarmee kon instemmen. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 09-08-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20210119
Categorieën: Intake/triage | Informatie over onderzoek/behandeling | Onderzoek/Behandeling

20220037 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder een verklaring af had moeten geven dat hij geen mondkapje hoefde te dragen tijdens een vliegreis.

Bij de beoordeling van het handelen in onderhavige klacht is van toepassing de KNMG Richtlijn Omgaan met medische gegevens. Volgens deze Richtlijn wordt het afgeven van geneeskundige verklaringen door de behandelend arts afgeraden. De relatie tussen arts en patiënt is gebaseerd op vertrouwen en dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen ontstaan bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. Dat verweerder geen medische verklaring heeft willen afgeven aan klager, is daarmee dus conform de geldende richtlijnen. Daarmee is de klacht van klager ongegrond.
Dat verweerder ook andere argumenten heeft gebruikt dan deze, zoals het mondkapjesbeleid niet willen frustreren, was daarbij onnodig. Verweerder had kunnen volstaan met het verwijzen naar het zogenaamde speciaal daarvoor door de KNMG opgestelde “weigeringsbriefje” waarin de redenen hiervan worden uitgelegd. Ook had verweerder terug kunnen verwijzen naar de instantie die verzocht had om een medische verklaring. Dat had onduidelijkheid bij klager kunnen voorkomen en was duidelijk geweest voor klager tot wie hij zich wel had kunnen wenden.

Datum uitspraak: 19-10-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220037
Categorieën: Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

20210110 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft een klacht ingediend tegen verweerster over de aan haar vader verleende zorg gedurende zijn laatste levensfase.
Klaagster verwijt verweerster: 1. dat zij niet heeft willen voldoen aan de laatste wens van de vader van klaagster; 2. dat zij geen navraag heeft gedaan of opvolging heeft gegeven aan voorgeschreven hulpmiddelen; 3. dat zij steeds te laat en nooit op eigen inzicht of initiatief zorg heeft geboden aan de vader; 4. slechte communicatie en afstemming tussen de huisartsen met als gevolg zeer gênante momenten; 5. slechte communicatie richting nabestaanden.
De commissie oordeelt als volgt.
Klachtonderdeel 1
Klaagster heeft gesteld dat de vader had aangegeven zijn stervensfase met mogelijke pijn en ongemakken niet bij bewustzijn te willen meemaken. Klaagster heeft daaruit begrepen, zo vermoedt de commissie, dat de vader om in rust te kunnen sterven, Dormicum toegediend had moeten krijgen. Die veronderstelling berust op een onjuiste voorstelling van zaken. Van belang is of de vader zonder pijn is gestorven en hem geen nodige medische zorg is onthouden. De wijkverpleegkundige heeft in de vroege ochtend van 17 augustus 2021 via het privé telefoonnummer van verweerster telefonisch overleg met haar gevoerd. De verpleegkundige heeft in dat overleg te kennen gegeven dat zij de vader zojuist morfine had toegediend en hij rustig was en geen pijn had. Die opmerking van de verpleegkundige wordt door de commissie niet in twijfel getrokken en is door klaagster niet ontkend. De commissie overweegt dat er dan ook geen reden was om naast de morfine Dormicum toe te dienen. Wel was sprake van een reutelende ademhaling, maar dit is evenmin een reden voor het geven van Dormicum; het reutelen van de ademhaling wordt vaak gehoord in de laatste fase van een patiënt en kan voor aanwezigen een naar geluid en aanblik geven maar kan door Dormicum verergeren. De commissie is dan ook van oordeel dat de huisarts juist heeft gehandeld door de wijkverpleegkundige te adviseren Dormicum niet toe te dienen.
Klachtonderdeel 2
Verweerster kan van de lange levertijden van hulpmiddelen geen verwijt worden gemaakt. De AIOS heeft de familie juist geadviseerd om vertraging in de levering te voorkomen door de benodigde hulpmiddelen eerst zelf aan te schaffen.
Klachtonderdeel 3
Hiervan is de commissie niet gebleken. De vader werd door de AIOS van verweerster onder haar supervisie begeleid. Klaagster heeft bevestigd dat de familie zeer tevreden was over die begeleiding. Uit het dossier kan de commissie niet anders opmaken dan dat er met regelmaat en ook op eigen inzicht of initiatief (telefonisch) contact werd opgenomen met de vader of zijn familieleden en zorg werd geboden aan de vader. Verweerster heeft haar privé telefoonnummer aan de wijkverpleegkundige gegeven waarmee de wijkverpleegkundige zo nodig ook ’s avonds en ’s nachts contact kon opnemen met verweerster hetgeen ook is gebeurd.
Klachtonderdeel 4
Op 17 augustus 2021 heeft de verpleegkundige om 3.00 uur contact met verweerster opgenomen om te overleggen over de situatie van de vader. Anderhalf uur later, om 4.40 uur, is de vader overleden. Verweerster is toen niet gebeld maar de verpleegkundige heeft het overlijden van de vader doorgegeven aan de HAP. Door een computerstoring is de praktijk van verweerster hierover niet geïnformeerd. De collega van verweerster die op 17 augustus 2021 een huisbezoek bracht was dan ook niet op de hoogte van het overlijden van de vader. De commissie begrijpt dat dit bezoek voor alle betrokkenen pijnlijk en ongemakkelijk is geweest maar is van oordeel dat verweerster hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel 5
Klaagster heeft gesteld dat zij door verweerster niet op de hoogte was gebracht van het snel naderende einde van de vader en het feit dat zijn allerlaatste fase was ingegaan. Uit het dossier blijkt dat voor de vader geen behandeling meer mogelijk was in het [naam] ziekenhuis en hij thuis wilde sterven. Op 12 augustus 2021 heeft de vader die wens herhaald. Met de vader zijn door de AIOS meerdere ACP gesprekken gevoerd. Door klaagster is dit niet ontkend en zij heeft bevestigd dat de begeleiding door de AIOS door haar en haar ouders altijd als zeer prettig is ervaren. Vanwege toenemende pijn is op 16 augustus 2021 rond 11.00 uur aan de vader morfine toegediend. Dat klaagster dat moment niet heeft geduid als een inluiden van de stervensfase van de vader kan aan verweerster niet worden verweten. Met de vader was de laatste fase uitvoerig besproken. De vader is vervolgens sneller dan verwacht en al op 17 augustus om 4.40 uur overleden. Dat verweerster in die laatste dagen gezegd zou hebben: “dit gedeelte past bij naderende sterfte” komt de commissie geenszins ongepast voor. Een dergelijke uitspraak dient binnen de context te worden gezien en past binnen het handelen van een redelijk bekwaam huisarts.
Resumerend is de commissie van oordeel dat verweerster zich in de zorg voor de vader heeft gedragen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts onder gelijke omstandigheden verwacht mag worden. De commissie verklaart de klacht van klaagster dan ook in alle onderdelen ongegrond.

Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210110
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling | Organisatorisch

20210091 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder nalatigheid bij het verlenen van zorg tijdens het stervensproces van de patiënt, dat de patiënt een actieve euthanasiewens had en dat de palliatieve zorg onvoldoende is geweest.

Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is een arts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. In het journaal is op 9 juni 2020 opgenomen dat de patiënt een keer een afspraak wilde maken om over euthanasie te praten. Op 1 december 2020 vermeldt het journaal dat de patiënt op dat moment nog niet met iemand wilde praten. In het verdere journaal is nergens meer iets opgenomen over euthanasie, noch over palliatieve sedatie. Nu elke verslaglegging ontbreekt over het niet willen uitvoeren van euthanasie, maar ook over de mogelijkheden van palliatieve sedatie en hoe dit in zijn werk zou gaan, ontbreekt objectieve onderbouwing dat deze gesprekken en uitleg hebben plaatsgevonden zoals verweerder dit stelt. Dit had echter wel op verweerders weg gelegen, omdat vaststaat, dit blijkt wel uit het medisch dossier, dat de patiënt een euthanasiewens had.
Verweerder legde wekelijks een visite af en voerde het medisch beleid op een juiste wijze. Daarover zijn ook geen klachten. De klacht heeft betrekking op de stervensbegeleiding en op de zorg verleend in het laatste weekend. In dat weekend werd verweerder gevaccineerd en hield er rekening mee dat hij daar ziek van zou kunnen worden. Om die reden heeft hij een overdracht naar de HAP geschreven. Op dat moment is de HAP verantwoordelijk voor het te voeren beleid. Dat verweerder pas om 18.00 uur aanwezig was, tegelijk met het palliatief team, is achteraf bezien ongelukkig. Verweerder is tegelijk met dat team gekomen terwijl het meer rust zou hebben gegeven als hij er iets eerder zou zijn geweest. Als dat voor hem niet mogelijk was omdat hij zich niet fit voelde, had hij het inzetten van de palliatieve sedatie beter over kunnen laten aan de dienstdoende huisarts van de HAP. Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerder in de zorg rondom het levenseinde van de patiënt tekortgeschoten is. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 15-06-2022
Datum publicatie: 25-07-2022
Referentie: 20210091
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20210081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat verweerder de patiënt na haar val op 22 juni 2021 niet voldoende heeft onderzocht en/of haar ziektegeschiedenis niet juist heeft beoordeeld, de verkeerde diagnose heeft gesteld en verkeerd beleid heeft gevoerd. Verweerder had de patiënt moeten verwijzen naar het ziekenhuis.
De commissie stelt vast dat de patiënt altijd veel pijnklachten had en veel pijnmedicatie gebruikte. In de anderhalve maand voor de val, klaagde de patiënt echter niet veel over pijn. Een inschatting maken van de mate van pijn is lastig bij een patiënt met reuma, osteoporose en cognitief disfunctioneren, waarbij de patiënt ook nog (veel) pijnmedicatie krijgt. Een kenmerk van de cognitieve beperkingen is dat pijn niet goed aangegeven kan worden. De commissie is van oordeel dat verweerder er alert op had moeten zijn dat er meer speelde dan de patiënt aangaf, gezien haar voorgeschiedenis. Het journaal vermeldt ook niet wat er aan onderzoek is verricht, of de ribben en longen zijn onderzocht is niet vermeld. De patiënt blijft de week na de val klagen over pijn, geeft ook vanaf het begin pijn aan aan haar rechterzij. De diagnose kneuzing is naar het oordeel van de commissie gezien de complexe voorgeschiedenis van de patiënt moeilijk te stellen en was naar het oordeel van de commissie reden om de patiënt te verwijzen. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 gegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat verweerder hem als mentor niet rechtstreeks heeft geïnformeerd over de diagnose na de valpartij.
Verweerder geeft aan dat hij gewend was vooral te communiceren met het verpleeghuis en via het zorgdossier van het verpleeghuis en dat hij ervan uit ging dat de zorg dit verder afstemde met klager. Op zich is het mogelijk een dergelijke afspraak te maken en taken over te dragen, in dit geval aan het verpleeghuis. Dit moet dan echter wel een duidelijke afspraak zijn waarbij duidelijk is dat de mentor alle benodigde informatie kan vinden in het zorgdossier. Naar het oordeel van de commissie zijn dergelijke afspraken niet (duidelijk) gemaakt. Verweerder diende klager in zijn rol als mentor op de hoogte te houden van de zorg rondom de patiënt. De commissie acht klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat verweerder hem als bezorgde zoon, mantelzorger en mentor niet serieus heeft genomen en heeft geschoffeerd.
Dit klachtonderdeel ziet op de bejegening door verweerder van klager. Verweerder heeft erkend een aantal opmerkingen gemaakt te hebben die hij met de kennis achteraf niet gemaakt zou hebben. Verweerder vindt echter niet dat hij klager heeft geschoffeerd. De commissie is van oordeel dat opmerkingen over erfelijke eigenschappen van klager die verweerder herkende van de patiënt, niet passen in een arts-vertegenwoordigersrelatie. Dergelijke opmerkingen hebben niet bijgedragen aan een goede communicatie en overschrijden naar het oordeel van de commissie de grenzen van het professioneel handelen. De commissie acht klachtonderdeel 3 gegrond.

Klachtonderdeel 4:Klager vindt dat verweerder op 29 juni en 2 juli 2021 heeft verzuimd om een arts naar de patiënt te laten kijken.
Verweerder was met vakantie op 29 juni en 2 juli 2021, op dat moment was er een waarnemer in de praktijk van verweerder. Jegens verweerder kan niet worden geklaagd over handelen of nalaten waarbij verweerder niet zelf betrokken was. De commissie verklaart klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200114 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – bestuurder [naam] - in de kern weergegeven: 1.dat de huisarts haar het geneesmiddel Amfexa heeft voorgeschreven terwijl bekend was dat zij hiervan een psychose kon krijgen; 2. dat de huisarts het middel heeft voorgeschreven zonder toezicht van een psychiater; 3. dat de huisarts in plaats van dexamfetamine, Amfexa heeft voorgeschreven.
Ad 1. De vraag waar de commissie zich voor gesteld ziet is of de huisarts op de hoogte was dan wel had moeten zijn van het risico dat klaagster van Amfexa/dexamfetamine psychotisch kon worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden vastgesteld of de ontslagbrief van 20 september 2011 van de GGZ instelling [naam], waarin – samengevat - de volgende conclusie staat: “Psychotische stoornis NOA Hoofd Misbruik van amfetamine. Differentiaal diagnostisch kan er sprake zijn geweest van een psychose door een middel”, in het bezit was van gezondheidscentrum [naam].
De commissie oordeelt dat op grond van de stukken niet is komen vast te staan dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier van klaagster zat, waardoor de huisarts had kunnen weten dat het gebruik van Amfexa/dexamfetamine bij klaagster een psychose zou kunnen veroorzaken. Dit wil volgens de commissie niet zeggen dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar dat de commissie niet bewezen acht dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier zat. Daarmee kan naar het oordeel van de commissie niet worden vastgesteld dat de huisarts op de hoogte was van de mogelijke risico’s van het gebruik van Amfexa/dexamfetamine voor klaagster. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Vast staat is dat de huisarts bevoegd is om Amfexa/dexamfetamine voor te schrijven mits aan bepaalde zorgvuldigheideisen, waaronder regelmatige controles, is voldaan. Op basis van het dossier en de onderliggende stukken oordeelt de commissie dat de huisarts klaagster regelmatig ter controle op het spreekuur heeft gezien waar onder meer de medicatie werd besproken. De commissie volgt klaagster daarom niet in haar standpunt dat er geen controle/toezicht door de huisarts is geweest op het gebruik van Amfexa/dexametafine. In dit specifieke geval met de expertise van de huisarts en de kennis die zij had over deze zaak, oordeelt de commissie dat zij zich terecht bekwaam heeft geacht om deze handeling uit te voeren. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. Dexamfetamine is een generiek geneesmiddel en wordt gebruikt voor onder andere ADHD. Het middel wordt in Nederland ook verkocht onder de merknaam Amfexa. In de merkmedicatie Amfexa zit dezelfde werkzame stof als in het generieke middel, dexamfetamine. Onweersproken is dat klaagster dexamfetamine langere tijd zonder problemen heeft geslikt. De commissie is van oordeel dat de huisarts daarmee niet onzorgvuldig heeft gehandeld door klaagster Amfexa voor te schrijven en acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-07-2021
Datum publicatie: 04-08-2021
Referentie: 20200114
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Medisch dossier | Diagnose

20210007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost-HAP) dat de dienstdoende huisarts van de HAP op 18 oktober 2020 nader onderzoek had moeten verrichten bij zijn schoonvader dan wel hem had moeten doorverwijzen naar het ziekenhuis.
Vast staat dat er op 18 oktober 2020 twee consulten hebben plaatsgevonden; een huisbezoek om 21.05 uur en een telefonisch consult om 22.05 uur. Over het huisbezoek om 21.05 uur staat het volgende vermeld in het waarneembericht: “zeer gespanen iets afwezig, geeft redelijk antwoord zij het met vertraging neurologisch zo ver hij mee werkt: gb” “Evaluatie Crisis/voorbijgaande stressreactie”. De dienstdoende huisarts schreef oxazepam voor. - De dag daarvoor was er een huisarts van de HAP op huisbezoek geweest en had oxazepam voorgeschreven waarop de patiënt goed had geslapen. – De huisarts adviseerde om na het weekend contact op te nemen met de eigen huisarts. Om 22.05 uur heeft er vervolgens een telefonisch consult met de dienstdoende huisarts plaatsgevonden waarbij deze uitlegt dat er op dat moment geen aanwijzingen zijn voor een acute opname. Ook nu werd het advies gegeven zo nodig extra oxazepam te geven aan de patiënt en de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts.
Klager en de dienstdoende huisarts hebben uiteenlopende lezingen over hoe de consulten op 18 oktober 2020 zijn verlopen. De commissie laat hierbij in het midden wat precies is gezegd en besproken tussen enerzijds klager en diens schoonmoeder en de dienstdoende huisarts anderzijds omdat ook in het geval de lezing van de kant van klager zou worden gevolgd het handelen van de huisarts niet leidt tot een gegrondheid van de klacht. De commissie oordeelt namelijk dat op basis van het – summiere - waarneembericht en de onderliggende stukken, dat er op 18 oktober 2020 geen medische redenen waren om op dat moment acuut in te grijpen. Onweersproken is dat de klachten al wat langer aan de gang waren. De dienstdoende huisarts heeft volgens de commissie terecht beoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een indicatie voor spoedopname in het ziekenhuis of aanvullend onderzoek. De voorgeschreven medicatie leek – tijdelijk – te helpen waardoor de patiënt rustig de nacht door kon komen. Duidelijk was dat er wel aanvullende diagnostiek nodig was maar dit kon wachten tot de volgende dag. De dienstdoende huisarts heeft bij het eerste en het tweede consult geadviseerd om de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts voor nader onderzoek. De commissie begrijpt dat de patiënt en zijn familie geschrokken zijn van de hele situatie en van de diagnose die later in het ziekenhuis werd gesteld. De commissie is echter van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 18 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts binnen de gegeven context. Zij acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 20210007
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over het handelen van verweerder ten aanzien van de mogelijkheden om 24-uurszorg en begeleiding te organiseren.

Op 28 januari 2020 zou een gesprek plaatsvinden over de zorg voor klager, waarbij de aanwezigheid van verweerder was gevraagd. Verweerder wilde eerst met klager zelf spreken.
Verweerder dient primair te handelen in het belang van zijn patiënt, zijnde klager, los van de wensen van familie of andere deskundigen. Het toepassen van dwang kan alleen als ingrijpen noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de cliënt of zijn omgeving te voorkomen of af te wenden. Om vast te kunnen stellen wat het beste is voor klager, was het nodig voor verweerder om klager eerst zelf te zien. Verweerder heeft direct de volgende dag een visite afgelegd. Na dit bezoek was verweerder niet overtuigd van de noodzaak van een opname of het afgeven van een RM. Het is een huisarts ook niet toegestaan om betrokken te zijn bij het aanvragen van een RM, of druk te zetten zodat het komt tot een opname. Ook had klager zelf aangegeven een opname in het verpleeghuis niet te willen. Verweerder heeft zijn standpunt uitgelegd aan klager, maar ook aan diens dochter. Verweerder heeft vervolgens andere opties aangegeven bij klagers familie, zoals een ander verzorgingshuis in de buurt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder niet verwijtbaar of onzorgvuldig gehandeld. Verweerder kon de wens van klagers familie tot opname niet volgen, maar heeft aangeboden te praten over geschikte alternatieven. Het behoort tot verweerders professionaliteit om in te kunnen schatten wat het beste zou zijn voor klager, klager was over verweerders zorgverlening ook tevreden. Verweerder heeft dan ook niet geweigerd mee te werken aan het organiseren van 24-uurszorg, verweerder heeft een eigen inschatting gemaakt, waartoe hij ook bevoegd is. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 26-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200067
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose | Verwijzing

20200110 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft een injectie in haar schouder gekregen, waarna haar hand gevoelloos is geraakt.
Verweerster heeft met klaagster besproken dat pijnstilling en fysiotherapie de eerst aangewezen behandeling was, temeer omdat niet vast stond dat sprake was van een bursitis. Klaagster bleef echter aangeven dat zij dit niet wilde en een injectie wilde. Verweerster heeft haar vervolgens op de risico’s gewezen, hetgeen wordt ondersteund door de aantekeningen in het journaal. Klaagster bleef bij haar standpunt een injectie te willen. Daarmee is duidelijk dat er sprake was van informed consent en dat klaagster was gewezen op mogelijke risico’s. Voldaan is aan de informatieverplichting neergelegd in artikel 7:448 BW en het toestemmingsvereiste neergelegd in artikel 7:450 BW. Verweerster heeft de injectie gezet conform de daarvoor aanvaarde norm in de beroepsgroep, nu er direct na het geven van de injectie geen klachten waren. Zou de injectie verkeerd gezet zijn, in een zenuw bijvoorbeeld, had dat direct klachten gegeven en dat was niet het geval. Dat achteraf sprake bleek te zijn van een complicatie is naar het oordeel van de commissie niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van verweerster. In die zin betreft het geen fout maar een (zeer zeldzaam voorkomende) complicatie van de behandeling. Ook valt niet uit te sluiten dat er sprake was van een al bestaande aandoening op het moment dat de injectie gezet werd. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200110
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20200087 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet de juiste behandeling heeft voorgeschreven toen zij ernstige fysieke klachten had ten gevolge van een vitamine B12 tekort. Volgens klaagster hebben verweerder en zijn collega’s niet goed naar haar geluisterd en haar klachten niet serieus genomen.
De commissie richt zich bij het beoordelen van de klacht van klaagster op het handelen van verweerder en niet op dat van zijn collega-huisartsen, waarbij het uiteraard wel van belang is dat er kennis wordt genomen van hetgeen door collega’s in het journaal is vastgelegd. Klaagster bezocht het spreekuur van verweerder op 27 maart 2017, 28 maart 2018, 17 augustus 2018 en 24 augustus 2018.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op het NHG standpunt Diagnostiek van vitamine B12 deficiëntie” en de LESA (Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak). “ Laboratoriumonderzoek Vitamine B12-deficiëntie.
Op 20 september 2017 werd vitamine B12 geprikt: 150 pmol/l. Volgens de NHG standaarden is er dan sprake van een laagnormaalwaarde. Aanvullend is er een MMA (methylmalonzuur) bepaling gedaan met de navolgende uitkomst: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. De commissie komt op basis hiervan tot de conclusie dat er terecht niet werd voorgesteld om op dat moment over te gaan op een medicamenteuze behandeling.
Op 28 maart 2018 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder met klachten van de spieren, waarbij zij zich afvroeg of zij net als haar moeder, fybromyalgie had. Naast lichamelijk onderzoek, liet verweerder laboratoriumonderzoek verrichten op verdenking van spierreuma. Er werden geen afwijkingen gevonden. Ook nu waren er naar het oordeel van de commissie geen aanwijzingen die duiden op een vitamine B12 tekort.
Op 17 augustus 2018 meldde klaagster op het spreekuur dat zij burn-out klachten had. Na bloedonderzoek werd er een vitamine B12 gehalte van 115 pmol/l gemeten. Volgens de richtlijnen is er sprake van een verlaagd vitamine B12 gehalte als de waarde lager is dan 150 pmol/l. Tevens is er een MMA bepaling gedaan werd waarover het journaal vermeldt: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. Besloten werd om in overleg met klaagster vitamine B12 injecties te geven, hoewel verweerder naar het oordeel van de commissie, op grond van de richtlijnen ook had kunnen volstaan met het (zo nodig) voorschrijven van orale medicatie.
Op grond van het vorengaande, ook in samenhang beschouwd, oordeelt de commissie dat verweerder telkens heeft gehandeld binnen de kaders van de NHG richtlijnen en daardoor de grenzen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener niet te buiten is gegaan, waardoor de commissie tot de conclusie komt dat de klacht van klaagster ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200087
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200095 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost -HAP) in de kern samengevat:
1. dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld mede doordat zij geen röntgenfoto heeft laten maken; 2. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende heeft door- en uitgevraagd naar wat er was gebeurd en klager onvoldoende serieus heeft genomen; 3. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende nazorg heeft verricht door de wond niet te verbinden, geen advies te geven over de verzorging, geen medicatie voor te schrijven en geen vangnet te bieden; 4. dat de HAP geen brief met het verslag van het consult op de HAP (waarneembericht) heeft meegegeven voor zijn eigen huisarts.
Ad 1. Klager kwam naar de HAP met een vermoeden dat er een kogeltje in zijn hand was achtergebleven na een ongeluk met een luchtdrukpistool. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of de huisarts door slechts de wond te onderzoeken op een wijze waarop zij dit heeft gedaan, heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Een huisarts dient, wanneer sprake is van een schietincident waarbij het vermoeden bestaat dat er een (deel van) een kogeltje is achtergebleven in een hand, in principe altijd over te gaan tot het laten maken van een röntgenfoto. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad 2. Op basis van de onderliggende stukken en het waarneembericht van de HAP oordeelt de commissie dat de huisarts voldoende heeft uit- en doorgevraagd om haar beleid op af te kunnen stemmen en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. In het waarneembericht staat het volgende vermeld: “met betadine schoon gemaakt en verbonden, advies droog en schoon houden bij toename pijn of roodheid zwelling co, uitleg lood kogel zit er niet in de wond”. Klager en verweerder spreken elkaar op dit punt tegen. De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 4. De commissie oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het is gebruikelijk om na het consult met de huisarts van de HAP aan patiënten die niet in dat zorggebied vallen, het medisch dossier mee te geven. Verweerder had dit niet gedaan. Klager kreeg pas een afschrift nadat hij naar zijn eigen huisarts was geweest. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding gevorderd van € 25.000,00. De commissie oordeelt dat noch uit het journaal van de eigen huisarts van klager van 8 september 2020, noch uit de verslaglegging van de plastisch chirurg van 21 september 2020, noch uit de onderbouwing van klager zelf blijkt dat hij (rest)schade heeft gehad of nog steeds heeft ten gevolge van het niet maken van een röntgenfoto op 15 augustus 2020 en het daaruit voortvloeiende gevolg van het in de handpalm blijven zitten van een loodkogeltje. Ook heeft klager zijn materiële schadevergoeding niet verder niet onderbouwd. Voor de immateriële schadevergoeding oordeelt de commissie dat vanwege het niet maken van een röntgenfoto door de huisarts, klager langer met pijnklachten heeft rondgelopen. Op basis van ‘redelijkheid en billijkheid’ veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van een bedrag van € 100,00 en € 100,00 van het door klager betaalde griffierecht.

Datum uitspraak: 21-04-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200095
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20200101 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij oordruppels heeft voorgeschreven terwijl klager doorverwezen had moeten worden naar het ziekenhuis; 2. dat hij vanwege zijn rugklachten in plaats van naar het ziekenhuis, naar de fysiotherapeut werd doorverwezen; 3. dat hij elke week langs kon komen voor lidocaïne injecties voor zijn rugklachten, maar op de huisartsenpost hadden zij gezegd dat dit niet goed was.
Ad 1. De commissie oordeelt dat verweerder conform de NHG standaard Otitis Externa heeft gehandeld door klager oordruppels (bij herhaling) voor te schrijven - conform bovenstaande standaard. Toen klager werd gezien door een waarnemend huisarts was de oorontsteking genezen; de behandeling met oordruppels had kennelijk geholpen. Klager had echter klachten van ‘tinnitis’ en werd hiervoor doorverwezen door de waarnemend huisarts naar de KNO-arts. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld; hij had klager voor deze klachten niet door hoeven te verwijzen naar het ziekenhuis. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Onweersproken is dat verweerder klager in 2020 heeft doorverwezen naar de fysiotherapeut. De commissie stelt vast dat in het dossier niets is terug te vinden over een verwijzing naar de fysiotherapeut; op 17 februari 2021 staat de notitie “Fysio” vermeld in het journaal. Verweerder heeft naar het oordeel van de commissie gehandeld conform de NHG standaarden Lage Rugpijn en Lumbosacraal Radiculair Syndroom door een afwachtend beleid te voeren ten aanzien van de al langer bestaande rugklachten van klager en hem vervolgens door te verwijzen naar de fysiotherapeut. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Wel tekent de commissie hierbij aan dat het journaal van verweerder op dit punt summier en niet in alle gevallen volledig is.
Ad 3. Uit het journaal en de onderliggende stukken is naar het oordeel van de commissie niet gebleken van enige motivatie die ten grondslag ligt aan de behandeling, mede gelet op de conclusie van de werkgroep bij de standaard Lage Rugpijn dat er ‘geen plaats is voor invasieve pijnbestrijding’. Ook is uit het journaal niet komen vast te staan dat verweerder klager over de voor- en nadelen van de behandeling heeft geïnformeerd. De commissie acht op dit punt dat verweerder beter had kunnen handelen, maar niet zodanig dat er sprake is van verwijtbaar handelen. Het toedienen van lidocaïne injecties is op zichzelf geen onjuiste behandeling die verweerder niet had mogen uitvoeren, maar vanwege de onbewezen effectiviteit, had verweerder dit beter moeten motiveren, ook naar klager toe. Naar het oordeel van de commissie is verweerder echter wel binnen de grenzen gebleven van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Nu de klachten ongegrond zijn, wijst de commissie de vordering tot schadevergoeding van klager af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200101
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20210008 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van de GGZ-psycholoog waar zij naar toe is verwezen bij afwezigheid van de praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ (POH-GGZ).
De commissie is van oordeel dat verweerster ten aanzien van de medische behandeling een informatieplicht heeft jegens de patiënt. Deze informatieplicht vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst op grond van de WGBO. Ten aanzien van de kosten voor een aanvullende behandeling, waaronder een behandeling bij de psycholoog, heeft klaagster naar het oordeel van de commissie, een eigen onderzoekplicht of de behandeling valt onder de dekking van haar zorgverzekering. Naar het oordeel van de commissie kan van een huisarts niet worden verwacht dat deze op de hoogte is van alle verschillende verzekeringspolissen van haar patiënten. Verweerster heeft volgens de commissie niet verwijtbaar gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20210008
Categorieën: Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200049 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er te laat is ingegrepen. Als klager direct medicatie had gekregen voor zijn bloeddruk en cholesterol, had het herseninfarct dat klager later kreeg kunnen worden voorkomen denkt hij.

Tijdens het consult heeft de dienstdoende huisarts van verweerder (een huisartsenpost) de klachten van klager onderzocht. Er heeft een anamnese plaatsgevonden en een lichamelijk onderzoek. Op dat moment werd geen verstoorde spraak geconstateerd, de dienstdoende huisarts vond ook geen neurologische afwijkingen en ook de zoon die tolkte gaf niet aan dat er bij klager sprake was van een verstoorde spraak.
Er is op dat moment geen objectiveerbare oorzaak gevonden voor de klachten. De uitkomsten van het onderzoek wezen niet op een CVA (beroerte). Klagers bloeddruk was hoog, echter niet zodanig hoog dat deze direct behandeld diende te worden. Er moest wel vervolgonderzoek plaatsvinden naar de bloeddruk, echter dit kon gebeuren door de eigen huisarts en dit hoefde niet direct te gebeuren op de huisartsenpost.
Als in de middag opnieuw gebeld wordt, zijn de klachten van klager nog hetzelfde. Er was om die reden geen noodzaak klager opnieuw te zien of om alsnog te denken aan een CVA. Vanwege de zorg van klager om de hoge bloeddruk besluit de dienstdoende huisarts in afwachting van een consult bij de eigen huisarts alvast enige bloeddrukmedicatie voor te schrijven. Het feit dat klager later die avond wel is opgenomen betekent niet dat de toestand van klager in de ochtend onjuist is beoordeeld. De door klager ingediende klacht over verweerders behandeling moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan verweerder bekend was en bekend kon zijn. Dit betekent dat bij de beoordeling van verweerders handelen in zoverre geen rekening kan worden gehouden met hetgeen na die behandeling bekend is geworden.

De commissie is van oordeel dat adequaat onderzoek heeft plaatsgevonden, er was daarnaast sprake van een goede verslaglegging in de waarneemberichten. Verder is er een goede follow-up afgesproken. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 11-02-2021
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200049
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Informatie over onderzoek/behandeling

20200038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerster geen visite heeft afgelegd zoals was afgesproken, waardoor geen goede zorg is verleend en klager blijvende hersenschade heeft opgelopen.

Verweerster heeft, nadat klagers vriendin belde, geadviseerd een ambulance te bellen. Niet duidelijk was wat klager precies mankeerde. De vriendin kon het niet goed uitleggen en klager kwam zelf niet aan de telefoon. Een ambulance bellen is noodzakelijk als er sprake is van grote spoed en er niet gewacht kan worden op een visite, omdat het verstrijken van meer tijd kan zorgen voor schade. Het is de commissie niet gebleken op grond waarvan verweerster meende dat er sprake was van grote spoed waarvoor de komst van een ambulance noodzakelijk was. Ook is de commissie niet duidelijk waarom verweerster op een later moment niet zelf is gaan kijken bij klager, zij zat immers al in de auto. In het journaal is geen differentiaal diagnose opgenomen en is daarmee niet te beoordelen aan welke diagnosen verweerster dacht.

Als verweerster al op juiste gronden heeft ingeschat dat het bellen van een ambulance noodzakelijk was, omdat er geen tijd meer te verliezen was, dan is het in elk geval noodzakelijk dat verweerster daarna zelf een visite aflegde nadat bleek dat de ambulance medewerkers klager niet naar het ziekenhuis hadden gebracht. Klager was op leeftijd en was een zeer kwetsbare patiënt. Er was echter sprake van onduidelijke klachten. De commissie is dan ook van oordeel dat verweerster vanuit het oogpunt van goede zorg, zelf poolshoogte had moeten nemen. De klacht van klager is gegrond en verweerster wordt veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde griffierecht. De commissie merkt nog op dat indien verweerster wel een visite had afgelegd, daarmee niet is gezegd dat klager op dat moment naar het ziekenhuis zou zijn verwezen, dan wel dat een CVA te voorkomen zou zijn geweest. De commissie kan niet vaststellen dat het ziektebeloop dan anders zou zijn geweest.

Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 08-04-2021
Referentie: 20200038
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zorgvuldig heeft behandeld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Nadat klaagster tijdens haar vakantie twee keer was gezien door een huisarts aldaar, kwam klaagster bij verweerder. Zij had pijn in haar rechterbeen. Het journaal vermeldt dat klaagster “1 week daarvoor last gehad in dit been van een daas maar dat was al een week over.” De pijn in het onderbeen trekt door tot de bil. Verweerder onderzoekt klaagster, er is sprake van een soepele kuit en hij adviseert rust en paracetamol en terugkomen als de klachten niet verbeteren. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult juist niet heeft aangegeven dat zij was hersteld van de insectenbeet noch dat de klachten inmiddels waren verdwenen. Het journaal van verweerder vermeldt anders. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

De symptomen waarmee klaagster op het spreekuur kwam zijn geen symptomen die wijzen op Lyme. Eerder kan gedacht worden aan een radiculair beeld, zoals een zenuw die bekneld is. Er was daarom geen reden voor bloedonderzoek, nu er geen sprake was van klinische verschijnselen die mogelijk zouden kunnen wijzen op Lyme. Het door verweerder ingezette afwachtende beleid was daarom begrijpelijk, waarbij een follow-up werd afgesproken voor als de klachten niet zouden verbeteren. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200039
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20200014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder een katheter te ruw heeft geplaatst waardoor een gaatje in de blaas is ontstaan, waaraan de patiënt uiteindelijk is overleden. De commissie kan niet vaststellen of het inbrengen van de katheter te ruw is gebeurd, gelet op de wederzijdse standpunten van klaagster en verweerder. De commissie kan wel vaststellen dat er die dag geen gaatje in de blaas is veroorzaakt door de dienstdoende huisarts. De patiënt is de dag erna opgenomen in het ziekenhuis. Uit de ontslagbrief van de uroloog blijkt dat er bij deze opname geen sprake was van een gaatje in de blaas. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.

Klaagster vindt dat de patiënt naar het ziekenhuis vervoerd had moeten worden per ambulance. De commissie is van oordeel dat zowel op 4 als op 10 augustus 2019 vervoer per ambulance op zijn plaats was geweest. Op 4 augustus 2019 wordt gesteld dat de patiënt hemodynamisch stabiel was, hetgeen voor de commissie echter niet vast te stellen is omdat het onderzoek hiernaar niet is vastgelegd in het waarneembericht. Op 10 augustus 2019 was sprake van een chaotische situatie, waarbij niet goed duidelijk was wie de regie had. Er was sprake van onrust, het ziekenhuis ligt niet op korte afstand en klaagster is op leeftijd. Verweerder geeft zelf ook aan dat het bellen van een ambulance achteraf bezien beter was geweest. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 30-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200014
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Organisatorisch | Informatie over onderzoek/behandeling

20200001 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat de behandelend arts 5 mei 2018 inadequaat heeft gehandeld door geen malariatest af te nemen, terwijl hij symptomen van malaria had en uit een malariagebied afkomstig is. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de later noodzakelijke ziekenhuisopname.
De commissie heeft eerder in de tussenuitspraak van 10 augustus 2020 de klacht gegrond verklaard. Voor de beoordeling of er voldoende causaal verband bestaat tussen de tekortschietende behandeling op 5 mei 2018 en de noodzaak van de ziekenhuisopname van klager op 8 mei 2018 met de door klager gestelde schade, heeft de commissie vragen gesteld aan een deskundige.
Voldoende staat vast dat bij een malariatest en een behandeling door verweerder op 5 mei 2018 de kans op een opname in het ziekenhuis zou zijn verkleind. De opname is naar het oordeel van de commissie echter geen direct gevolg van de tekortschietende behandeling.
Volgens de deskundige is de mate van verslechtering van de ziekte als gevolg van de ontoereikende behandeling niet goed vast te stellen. Dat de ziekenhuisopname voorkomen had kunnen worden heeft de deskundige niet bevestigd. Verder heeft verweerder klager geadviseerd om zo nodig terug te komen. Ook heeft klager niet toegelicht waarom zijn huisarts hem na de positieve malariatest op 7 mei 2018 niet direct naar het ziekenhuis heeft ingestuurd. Tenslotte heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de ziekenhuisopname noodzakelijk was.
De commissie heeft begrip voor de lastige situatie waarin klager zich bevond en bevindt, maar een toereikend causaal verband tussen de tekortschietende behandeling en de opnamekosten is niet vast te stellen. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200001
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20200016 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij op 22 augustus en 3 september 2018 de diagnose hernia heeft gemist. Klager is vervolgens op eigen initiatief naar een ziekenhuis in [Land] gegaan en werd daar met spoed geopereerd. Als gevolg van het missen van de diagnose heeft hij restklachten. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de behandeling minus het door zijn zorgverzekeraar betaalde bedrag.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder over de consulten in het journaal onvoldoende notities gemaakt. Een adequate dossiervoering is nodig voor de kwaliteit en continuïteit van zorg Anders dan opgenomen in de NHG-Richtlijn LRS heeft verweerder niet vastgelegd waarop hij klager heeft bevraagd en wat hij bij lichamelijk onderzoek heeft aangetroffen. Ook staat niet vermeld dat hij klager heeft geïnformeerd over het ingezette beleid.
Verweerder heeft klager op 28 augustus 2018 met een telefonisch consult doorverwezen voor een MRI. Op 3 september 2018 heeft verweerder klager tijdens een telefonisch consult morfine voorgeschreven. Naar het oordeel van de commissie had verweerder daarin zorgvuldiger moeten handelen door klager toen voor een consult uit te nodigen, of op huisbezoek te gaan als klager niet mobiel was.
Volgens het journaal heeft klager verweerder op 12 september 2018 laten weten dat er een hernia was gevonden en dat klager zelf op zoek ging naar een kliniek. Op 17 september 2018 liet klager weten dat hij in [plaats buitenland] geopereerd zou worden. Naar het oordeel van de commissie was verweerder de behandelend arts en kon hij daarin niet passief blijven, ook al voerde de patiënt zelf veel regie van de behandeling . In de eerste plaats noemt de Richtlijn expliciet dat de arts begeleiding behoort te bieden. In de tweede plaats kan er reden zijn om in gevallen van ernstige pijn en immobiliteit van de Richtlijn af te wijken. De klacht is gegrond.
De commissie wijst de schadevordering van klager af. Verweerder kan niet worden verweten dat op grond van de verzekeringspolis van klager de kosten van de operatie niet volledig worden vergoed. Bovendien heeft klager nagelaten om de hulp van verweerder of een waarnemend huisarts in te roepen voor een spoedindicatie in Nederland.

Datum uitspraak: 20-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200016
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20200010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster ernstige nalatigheid, waardoor klagers prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

Klager verzocht in 2017 om het bepalen van zijn PSA waarden. Op dat moment gold de herziene NHG standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, waarin verwijzing al geïndiceerd is bij een waarde van 3,09, hetgeen bij klager al het geval was vanaf 2003. In 2013 was er sprake van een waarde van 4.1. Er was daarmee in het verleden al sprake van verhoogde waardes wat verweerster had kunnen weten vanuit het medisch dossier.
Klager heeft gevraagd getest te worden in 2017 en in 2018. Aangegeven werd toen te wachten tot 2019, tot de volgende jaarlijkse CVRM controle. Klager heeft in 2019 dan ook de PSA waarden laten bepalen. Toen is gebleken dat er sprake was van een prostaatcarcinoom.
Vanaf 2003 waren de PSA waarden van klager, zeker in het licht van de herziene standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, verhoogd. Daarbij heeft klager meermalen gevraagd om getest te worden. Naar het oordeel van de commissie kon verweerster niet volstaan met een algemene verwijzing naar de website www.thuisarts.nl. Dit klemt temeer omdat klager zelf ook graag getest wilde worden, hetgeen bekend was en bleek uit het journaal. Indien klager eerder getest was, was klagers prostaatcarcinoom wellicht eerder ontdekt. Of het beloop dat ook anders zou zijn geweest, kan de commissie niet beoordelen.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 202000010
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20190123 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster wilde verwezen worden naar een neuropsycholoog van het [naam] ziekenhuis in verband met geheugenproblemen. Vanwege de wachtlijsten bij dit ziekenhuis dacht zij in plaats daarvan te zijn verwezen naar een neuropsycholoog bij de GGD. Klaagster geeft aan niet te weten dat zij naar de geheugenpoli van de GGZ werd verwezen. Toen klaagster een brief van GGZ [naam] ontving, waarin gesproken werd over psychiatrie is klaagster erg geschrokken. Zij vindt dat er sprake is van een onjuiste verwijzing.

Klaagster heeft het spreekuur van verweerster bezocht in verband met geheugenproblemen. Zij wilde na overleg met haar psycholoog een verwijzing naar een neuropsycholoog. Verweerster heeft voorgesteld eerst een MMSE test uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie is dat een juiste eerste stap om te beoordelen of er inderdaad sprake is van geheugenproblemen. De uitslag was 23 van 30, hetgeen aangeeft dat er inderdaad geheugenproblemen zijn en dat verdere verwijzing is geïndiceerd om dit te onderzoeken. Na de uitslag van de MMSE test vindt opnieuw een consult plaats. Verweerster verwijst daarna naar de geheugenpoli van de GGZ, omdat er wachtlijsten zijn bij het ziekenhuis van klaagsters keuze. Daarbij overweegt verweerster dat het ziekenhuis alleen een diagnose kan stellen en geen behandeling kan starten, mocht dat nodig zijn. Ook om die reden verwijst verweerster naar de GGZ.

De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de verwijzing. De verwijsbrief naar de GGZ is duidelijk. Omdat de verwijzing plaatsvindt via Zorgdomein wordt dit format gebruikt en niet het door het NHG ontwikkelde format. Het noemen van een vermoeden van een DSM-5 diagnose is nodig omdat er anders niet naar de tweedelijn kan worden verwezen en omdat er dan geen vergoeding door de zorgverzekeraar van klaagster kan plaatsvinden. Verder is de anamnese zorgvuldig gebeurd, door overleg met de psycholoog te voeren, de MMSE test eerst te doen waaruit bleek dat verdere behandeling noodzakelijk was en de verwijzing te bespreken met klaagster. Uit het journaal blijkt niet dat het verweerster duidelijk had moeten zijn dat er bij klaagster verwarring bestond over de aard van de verwijzing en uit niets blijkt dat door verweerster is gesproken over de GGD of over geheugentraining door een neuropsychloog in plaats van een verwijzing naar de GGZ. De commissie heeft er begrip voor dat klaagster geschrokken is van de genoemde DSM-5 diagnoses. Het noemen van deze mogelijke diagnoses is echter noodzakelijk om te kunnen verwijzen. Verweerster heeft deze diagnoses niet gesteld, doch heeft enkel aangegeven dat (een van) deze diagnoses mogelijk aanwezig is, hetgeen door de tweedelijnszorg onderzocht diende te worden. Verweerster is gehouden gebruik te maken van het geldende systeem binnen de gezondheidszorg. Bij klaagster heeft dat geleid tot onterechte beeldvorming. Dit is echter niet verwijtbaar aan verweerster.

Klaagster heeft verzocht om correctie van gegevens in haar medisch dossier en verwijdering van de verwijzing naar de GGZ en vermelding van psychiatrie. In beginsel heeft een patiënt op grond van de WGBO recht op vernietiging van (delen van) het medisch dossier. Op dit vernietigingsrecht gelden vier uitzonderingen, namelijk a) een andere wet schrijft een afwijkende bewaartermijn voor, waarbinnen de gegevens niet vernietigd mogen worden, b) een ander dan de patiënt heeft een aanmerkelijk belang bij het bewaren van de gegevens, c) de vernietiging belemmert goed hulpverlenerschap, of d) de WGBO is slechts ten dele van toepassing (zoals bij keuringen). In casu geldt uitzondering b), een arts waartegen een klacht of claim is ingediend, heeft een aanmerkelijk belang bij bewaring van het medisch dossier. Verweerster stelt zich daarmee terecht op het standpunt dat vernietiging van (delen van) het dossier van klaagster op dit moment niet mogelijk is, omdat onderhavige procedure lopende is en verweerster daarmee een belang ten behoeve van haar verdediging heeft dat deze gegevens worden bewaard.

Nadat de verwijzing naar de GGZ heeft plaatsgevonden heeft klaagster gevraagd om een afschrift van deze verwijzing. Verweerster heeft dit afschrift niet verstrekt, maar zij heeft klaagster uitgenodigd op het spreekuur om de verwijzing te bespreken. Klaagster heeft de verwijzing vervolgens opgevraagd bij GGZ en aldaar wel een afschrift verkregen. Op grond van artikel 7:456 BW heeft een patiënt recht op een afschrift van het medisch dossier. Ook verwijsbrieven behoren tot het medisch dossier. Weliswaar komt de tekst van een verwijzing via Zorgdomein niet automatisch in de journaalregels te staan, de verwijzing zelf is achteraf wel uit te printen. De commissie is van oordeel dat verweerster de tekst van de verwijzing aan klaagster had moeten verstrekken toen zij daar om vroeg en duidelijk maakte dat zij hiervoor niet op het spreekuur wilde komen. Dit is echter niet voldoende om de klacht gegrond te verklaren, omdat duidelijk was dat het de intentie van verweerster was om wel inzage te verstrekken in de tekst, zij had klaagster uitgenodigd juist om te voorkomen dat nog meer misverstanden zouden ontstaan rondom de verwijzing.

Alles overziende is de commissie van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij de verwijzing en behandeling van klaagster. Zij verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 13-03-2020
Datum publicatie: 24-06-2020
Referentie: 20190123
Categorieën: Verwijzing | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20190081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder, een huisartsenpost, onvoldoende zorg heeft verleend op zondag 17 maart 2019. Ook vraagt klager zich af of de patiënt gezien had moeten worden door de dienstdoende huisarts en niet alleen door de Physician Assistant in opleiding (PAio).

Tijdens het consult dat de PAio had met de patiënt was er sinds vier dagen sprake van koorts van boven de 40 graden ondanks maximale pijnstilling zonder dat er een oorzaak gevonden werd voor het ziek zijn. Daarnaast had de patiënt veel pijn, maakte hij een zieke indruk en was er sprake van een gevoelig abdomen (buik). Verder was er sprake van een derde contact met verweerder in korte tijd en was klager erg bezorgd over de patiënt.
In het waarneembericht is geen “E”-regel opgenomen en geen differentiaaldiagnose. Er is geen urineonderzoek gedaan, zoals de NHG Standaard “Kinderen met koorts” voorschrijft.
De commissie is van oordeel dat in een casus als deze, onder deze omstandigheden, waarbij sprake is van een ernstig ziek kind, met meerdere dagen hoge koorts, er een derde contact is in korte tijd, vader erg ongerust is, er sprake was van een gevoelige buik en het feit dat er al maximale pijnstilling werd toegepast, sprake had moeten zijn van alertheid op ernstige problematiek. Onder deze omstandigheden is de commissie tevens van oordeel dat niet had kunnen worden volstaan met een beoordeling door de PAio, maar dat ook de dienstdoende huisarts de patiënt had moeten beoordelen. De klacht van klager is daarmee gegrond.

De commissie heeft bij verweerder opgevraagd wat het beleid/kader was ten aanzien van het zelfstandig handelen van de PA en de PAio. Daarmee doelde de commissie op de schriftelijke functionele afspraken tussen verweerder en de PA, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden overeengekomen zijn. Ook heeft de commissie verzocht om een kopie van de afspraken die gemaakt zijn over de taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheid en wijze van supervisie met een PAio. Verweerder heeft aangegeven dat ten tijde van het onderzoek van de patiënt door de PAio geen werkafspraken werden gehanteerd waarin de verantwoordelijkheden tussen de PAio en de begeleidende HAP-huisartsen nader waren geduid of uitgewerkt. Een goede samenwerking tussen de verschillende zorgverleners is van belang om gezamenlijk verantwoorde zorg te kunnen bieden. Noodzakelijk daarvoor is dat een duidelijke taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverleners wordt gemaakt waarin de gemaakte samenwerkingsafspraken worden vastgelegd. Bij het opstellen van een verantwoordelijkheidsverdeling dienen de aandachtspunten uit de KNMG-handreiking “Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg” in acht genomen te worden.
De commissie is van oordeel dat ten tijde van het consult met de patiënt onvoldoende duidelijk was wat de verantwoordelijkheden en zelfstandige bevoegdheden waren van de PAio. Evenmin was vastgelegd in welke situaties de dienstdoende huisarts geraadpleegd diende te worden. Dit leidt ertoe dat de commissie van oordeel is dat een juiste en adequate zorg door de PAio onvoldoende was geborgd.

Datum uitspraak: 09-03-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20190081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Intake/triage | Organisatorisch

2018015 1 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat de huisarts in opleiding (hierna: AIOS) een infuus verkeerd heeft geprikt, waardoor een zenuw is beschadigd.
De commissie is van oordeel dat (de AIOS van) verweerster de ingreep heeft uitgevoerd conform de daarvoor aanvaarde norm in de beroepsgroep. Dat daarbij mogelijk een zenuw is geraakt is naar het oordeel van de commissie niet gerelateerd aan een onzorgvuldig handelen van verweerster. In die zin betreft het geen fout maar een (zeer zeldzaam voorkomende) complicatie van de behandeling. Verweerster valt op dit punt geen verwijt te maken.
Voor zover klacht zo zou moeten worden uitgelegd dat klaagster niet vooraf is geïnformeerd over de kans op een dergelijke complicatie geldt het volgende.
In de tuchtrechtspraak is de norm bepaald dat bij het informeren ook voorlichting hoort aangaande die risico’s en complicaties die zich kunnen voordoen bij die specifieke ingreep. Hiervoor geldt dat een arts de patiënt dient te informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling. Een arts hoeft niet op alle mogelijke risico’s te wijzen. Welke risico’s moeten worden genoemd zal afhangen van de omstandigheden van het geval. De aard van het risico (blijvend letsel of ongemak van voorbijgaande aard) en de kans dat het risico zich verwezenlijkt (het incidentiepercentage) zijn daarbij belangrijke factoren. De informatieplicht zal in omvang toenemen naarmate het gaat om medisch niet of minder noodzakelijke ingrepen. Voorts zal de informatieplicht zwaarder tellen naarmate de behandelmethoden minder conventioneel zijn. De commissie ziet geen aanleiding in het kader van deze geschillenprocedure een andere maatstaf aan te leggen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20180151
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180165 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij:
1. het advies van [naam zorgaanbieder] en diverse internisten om vitamine B12 injecties toe te dienen negeert.
De vitamine B12 waarde van klaagster was in november 2017 228. In de brief van de [naam zorgaanbieder] wordt gesproken van een vitamine B12 waarde van 234. Op grond van de richtlijn is een vitamine B12 tekort met deze waarden onwaarschijnlijk. Daarnaast was er sprake van een Hb van 8,9, er was daarmee geen sprake van anemie (bloedarmoede). Er was bij klaagster geen sprake van vitamine B12 waarden lager dan 148 pmol/l. Er was om die reden dan ook geen indicatie voor het geven van vitamine B12 injecties. De richtlijn geeft verder aan, dat als bij patiënten met een laag-normale B12-spiegel sprake is van klachten die suggestief zijn voor een vitamine-B12-tekort, een proefbehandeling met oraal vitamine B12 kan worden overwogen. In die situatie zijn echter injecties niet geïndiceerd maar is de eerst aangewezen behandeling orale toediening. Verweerder heeft conform de richtlijnen gehandeld. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
2. behandeling met B12 injecties kwakzalverij noemt.
Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gecommuniceerd met klaagster over zijn overwegingen om niet over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Het ware beter geweest, als verweerder had uitgelegd dat dit handelen wetenschappelijk niet bewezen is en daarbij niet conform de professionele standaard is. Inhoudelijk heeft verweerder gelijk, echter de kwetsbaarheid van klaagster en het feit dat zijn waarnemer wel overgegaan is tot het geven van vitamine B12 injecties, is reden om duidelijk te bespreken met klaagster, waarom hij niet wilde voldoen aan de uitdrukkelijke wens van klaagster om over te gaan tot het geven van vitamine B12 injecties. Verweerder had beter kunnen verwijzen naar het bestaande NHG-standpunt, in plaats van naar een door klaagster als kwetsend ervaren artikel. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Datum uitspraak: 26-04-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Referentie: 20180165
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

20180117 Tussenuitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder onzorgvuldig te hebben gehandeld door een brandwond met zalf (zilversulfadiazinecrème) te behandelen en daarbij zijn handen niet te hebben ontsmet. Afdekking van de brandwond zou niet nodig zijn. Voor de beoordeling van de klacht wordt de NHG behandelrichtlijn brandwonden gehanteerd, waarbij het gebruik van zilversulfadiazinecrème bij eerste – en tweedegraads brandwonden wordt afgeraden. Tevens dient een tweedegraads brandwond te worden afgedekt. Daarbij is in het waarneembericht niet het advies opgenomen om de wond te laten controleren binnen 24 - 48 uur en wat te doen bij een toename van de pijnklachten. De geschillencommissie gaat er vanuit dat er daarom geen follow-up afspraken zijn gemaakt. De klacht wordt gegrond verklaard.
Klaagster vraagt om schadevergoeding. De geschillencommissie stelt klaagster in de gelegenheid haar schade nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 28-03-2019
Datum publicatie: 24-06-2019
Referentie: 20180117
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180155 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Volgens klager had verweerder hem nader moeten testen op seksueel overdraagbare aandoeningen, bij een consult voor een test op het HPV virus en de behandeling van genitale wratten. Klager bleek later Chlamydia te hebben, waarbij zich geen klachten openbaarden, en stelt zijn partner te hebben besmet.
Uit de NHG standaard ‘het SOA consult’ blijkt dat het aanbieden van een SOA test geen verplichting is, maar een advies. Het ligt echter op de weg van de huisarts als deskundig zorgverlener om een risico-inschatting van de situatie van de klager te maken. Daarvoor was aanleiding, gezien leeftijd en sociaal leven van klager en consulten in voorgaande jaren. De commissie acht dit onderdeel gegrond.
De commissie acht een causaal verband tussen het achterwege blijven van de SOA-test en de gestelde besmetting van de partner van klager niet bewezen.

Datum uitspraak: 12-06-2019
Datum publicatie: 20-06-2019
Referentie: 20180155
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20180076 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over ontoereikende behandeling van diverse klachten afgewezen. Geen causaal verband tussen voorgeschreven medicatie en psychiatrische behandeling. Toereikende bewaking van medicatie. Voldoende informatie bij verwijzing naar psychiater. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 18-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Verwijzing

20180057 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht 1. Het stoppen met Prolia injecties, hetgeen wervel inzakkingen ten gevolge heeft gehad. 2. een gebrek aan betrokkenheid en voortvarendheid met betrekking tot de hevige rugklachten.
1. Klaagster heeft 10 jaar lang bot opbouwende medicatie heeft gekregen, die de laatste vijf jaar bestond uit Prolia injecties. Vervolgens is een dexascan gemaakt die een verbetering liet zien van de t-score van -3,9 naar -2.5. De grens waarop besloten wordt tot bot opbouwende medicatie ligt bij -2.5 of lager. Gezien de aanbevelingen in de NHG-Richtlijn Osteoporose en fractuur preventie, de score van -2.5 en de kans op bijwerkingen na langdurig gebruik van de medicatie, mocht verweerster besluiten tot het stoppen met de bot opbouwende medicatie om vervolgens te monitoren hoe de bot opbouw zou blijven. Een verband tussen stoppen met de bot opbouwende medicatie in maart 2017 en de geconstateerde “verse” wervelfractuur in juni 2017 is niet aangetoond. Ongegrond.
2. Na de constatering van een verse fractuur in juni 2017 had verweerster, mede gelet op de voorgeschiedenis van osteoporose, een actief vervolgbeleid met betrekking tot de osteoporose moeten afspreken. Nu dit is nagelaten is dit klachtonderdeel gegrond.

Datum uitspraak: 12-12-2018
Datum publicatie: 19-12-2018
Referentie: 20180057
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G65 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over een te lange wachttijd voor een verwijzing en MRI-scan i.v.m. rugpijn ongegrond. De huisarts heeft voldoende onderzoek uitgevoerd; adequate verwijzing naar fysiotherapeut, neuroloog en psycholoog conform NHG-richtlijnen. Gemotiveerde voorschrijving van morfine. Adequate behandeling van gynaecologische klachten. Behandelbeleid behoort bij de huisarts; terughoudendheid bij verwijzing voor een second opinion ook. Aanbeveling om de weigering van een second opinion niet te baseren op de kosten daarvan, maar niet klacht waardig. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 11-07-2018
Datum publicatie: 19-09-2018
Referentie: 2017 G65
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Organisatorisch | Medicijnen

2017 G37 Uitspraak schadevergoeding geschillencommissie Huisartsenzorg

Uitspraak over de schadevergoeding. Klaagster stelt immateriële schade te hebben geleden, bestaande uit angst(gevoelens) en verlies van vertrouwen in de medische stand. Uit brieven van de psycholoog en de reumatoloog volgt dat er een toename van angst is na het voorval en doorgemaakt hartinfarct en verlies van vertrouwen. De commissie is van oordeel dat het causale verband (deels) voldoende onderbouwd is. Bij het handelen van verweerster weggedacht is aannemelijk dat klaagster een deel van angstgevoelens –ten gevolge van het infarct zelf- hoe dan ook zou hebben. De angst is echter versterkt door het verlies van vertrouwen in adequate medische hulp. Kort samengevat gaat het dus niet enkel om de angst dat een infarct zich opnieuw zal voordoen, maar dat dit gebeurt terwijl er door de medische stand (opnieuw) niet adequaat op gereageerd zal worden. In zoverre is er sprake van causale schade. In het licht van uitspraken van civiele rechters in vergelijkbare zaken brengt dit de commissie tot het toekennen van een vergoeding ter zake van immateriële schade van een bedrag van € 650,00.

Datum uitspraak: 29-05-2018
Datum publicatie: 05-06-2018
Referentie: 2017 G37
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

2017 G89 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd de uitslag van een -afwijkende- thoraxfoto door te geven. Vast staat dat de afwijkende uitslag van de thoraxfoto niet is meegedeeld aan klaagster. Evenmin is er gehandeld naar aanleiding van de afwijkende uitslag van de foto. Verweerder erkent dat de uitslag niet kenbaar is gemaakt aan klaagster. Verweerder heeft daar ook excuses voor gemaakt. De assistente geeft aan zich niets meer te kunnen herinneren van het telefoongesprek met klaagster waarin ze de uitslagen van foto en bloedonderzoek aan klaagster heeft meegedeeld. Nu de lezing van klaagster verder niet wordt ontkend of ontkracht moet worden uitgegaan van de juistheid van het door klaagster gestelde. De klacht van klaagster is daarmee gegrond.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G89
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G68 Tussenuitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Terechte klacht over missen juiste diagnose. Ten onrechte geen foto gemaakt. Bij latere foto bleek zodanige breuk dat operatie nodig was. Klaagster was gevallen en had pijnlijke rechter pink. Nu klaagster bij onderzoek erg overstuur was, daardoor niet goed was te onderzoeken en zelf graag röntgenfoto wilde, was maken foto beter geweest. Uit waarneembericht blijkt niet van advies bij blijvende klachten, waardoor delay is ontstaan van een week. Klaagster heeft schade geleden door gemiste opdracht als fotograaf. Krijgt gelegenheid deze nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G68
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G69 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Gedeeltelijke gegrondverklaring klacht wegens beleid bij oorklachten en oorontsteking.
Verwijt dat te laat is verwezen naar KNO-arts en voorgeschreven zure druppels schade hebben veroorzaakt aan gehoor. NHG standaard ‘Otitis externa’. Huisarts heeft de in deze standaard voorgeschreven stappen niet gevolgd en niet gemotiveerd aangegeven om welke reden zij is afgeweken. Ook heeft het ontbroken aan voldoende regie. In zoverre klacht gegrond. Zeer onwaarschijnlijk dat zure druppels gehoorschade hebben veroorzaakt. Evenmin staat vast dat geen perforatie was opgetreden bij eerdere verwijzing. Schadevergoeding derhalve afgewezen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G69
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

2017 G76 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager is de echtgenoot van de overleden patiënte. Klager vindt dat de huisarts geen goede zorg heeft geleverd aan de patiënte tijdens de laatste dagen van haar leven nadat ze ontslagen was uit het ziekenhuis. De huisarts is op consult geweest en heeft daarover genoteerd in het medisch journaal dat de zorg de familie zwaar valt en “in overleg, opstarten thuiszorg, kijken hoe het gaat. Worden vanmiddag nog terug gebeld door het ziekenhuis, evt heropname.” Daarna is er geen contact meer geweest tussen huisarts en familie. De commissie oordeelt dat de huisarts tekort is geschoten. Huisartsgeneeskundige zorg is continue zorg. De huisarts zorgt voor continuïteit van zorg tijdens ziekte-episodes en gedurende de levensloop. De huisarts werkt samen met andere zorgverleners en zorgt door zijn regierol voor samenhang in de zorg. De huisarts spant zich extra in voor persoonlijke continuïteit als het gaat om patiënten in een palliatieve of terminale fase. Adequate regie heeft ontbroken nu de huisarts niet meer nagetrokken heeft of thuiszorg daadwerkelijk was opgestart of dat heropname nodig was. De klacht is gegrond.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G76
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Organisatorisch

2017 G81 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klachten hebben betrekking op de houding van de huisarts tegenover klaagster in haar hoedanigheid van een van de twee ouders met gezag over hun minderjarige dochter. Indien er twee gezag dragende ouders zijn dienen zij gezamenlijk de beslissingen te nemen. Als één van beide gezag dragende ouders op het spreekuur verschijnt, mag de arts er vanuit mag gaan dat deze mede namens de andere gezag dragende ouder spreekt, óók als er sprake is van een echtscheiding. Dit is anders als er aanwijzingen voor het tegendeel zijn. Klaagster klaagt erover dat haar geen toestemming is gevraagd voor een behandeling. Die klacht is gegrond, nu de huisarts zelf verklaard op de hoogte te zijn van de moeizame situatie thuis. Er had dus ook uitdrukkelijke toestemming van klaagster gevraagd moeten worden. Klaagster klaagt erover dat aan haar geen inzage in het dossier van haar dochter verstrekt wordt. Ook die klacht is gegrond. Klaagster verzoekt vervolgens toekenning van een schadevergoeding nu zij het contact met haar dochter is verloren waar zij verweerder verantwoordelijk voor houdt. Naar het oordeel van de commissie is er door klaagster onvoldoende causaal verband aangetoond tussen het handelen dan wel nalaten van de huisarts en het verlies van het contact met haar dochter. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G81
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

2017 G26 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht over het toedienen van een cosmofer (ijzer)injectie door assistente. Huisarts heeft voldoende gewaarborgd dat injecties door de assistente op juiste wijze worden toegediend nu deze injectie is gegeven door een ervaren en gediplomeerde assistente die regelmatig injecties geeft en de techniek van injecteren is vastgelegd in een protocol. Huisarts heeft de chronische pijnklachten na toedienen injecties niet kunnen voorzien en daar klaagster ook niet voor hoeven waarschuwen.

Datum uitspraak: 24-01-2018
Datum publicatie: 20-02-2018
Referentie: 2017 G26
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G14 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Val van ladder. Verwijt dat dienstdoende huisarts ten onrechte ambulance naar klager heeft gestuurd gegrond verklaard. Dienstdoende huisarts te star vastgehouden aan ATLS-protocol. Klager is de door hem bij herhaling gewenste mogelijkheid ontnomen om – op eigen risico – met eigen vervoer naar ziekenhuis te gaan. Beslissing over gevorderde schadevergoeding wegens eigen bijdrage kosten ambulancevervoer aangehouden tot na ontvangst nadere stukken.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G14
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G19 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De huisarts heeft klaagster behandeld voor steelwratten onder andere door een aantal aan te stippen met vloeibare stikstof. Klaagster stelt na de ingreep brandvlekken en littekens te ondervinden op de aangestipte plekken. Klaagster is vordert immateriële schade van € 16.500,00, omdat zij verminkt is. De klacht is ongegrond. Het aanstippen van steelwratten met stikstof is een gebruikelijke behandeling is. De vraag is vervolgens of de wijze waarop de behandeling heeft plaatsgevonden correct is. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat dit niet het geval is. De enkele omstandigheid dat brandwonden verschijnen is onvoldoende. Het doel van een dergelijke behandeling is juist het veroorzaken van een brandwondje met een blaar, waarna de blaar geneest en de oneffenheid verdwijnt. Een vaker voorkomende complicatie is dat er een gepigmenteerde vlek ontstaat, zeker bij een iets getinte huid. Juist echter omdat klaagster eerder was behandeld met stikstof met goed resultaat, mocht de huisarts er op vertrouwen dat de behandeling ook deze keer goed zou gaan.

Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Referentie: 2017 G19
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G7 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat er bij haar sprake is van irreversible tardieve dyskinesie als gevolg van langdurig gebruik van Risperdal. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet actief heeft opgetreden bij het gebruik, niet alert is geweest op diverse klachten die zij in de loop der jaren heeft gehad en die het gevolg zouden kunnen zijn van het gebruik van Risperdal en haar niet heeft verwezen naar bijvoorbeeld een psychiater. De klacht is gegrond. Alleen het voorschrijven van medicatie, zonder klaagster te begeleiden in het oplossen van de onderliggende oorzaken is naar het oordeel van de commissie onvoldoende zorgvuldig. Indien verweerster in 2005 klaagster voornemens was korte tijd Risperdal voor te schrijven, is het niet direct opstarten van een tweede (GGZ) traject verdedigbaar. De commissie kan op basis van haar voorliggende gegevens niet beoordelen of het voorschrijven in 2006 onterecht was. Toen echter bleek dat er sprake zou gaan zijn van langdurig gebruik, had verweerster naar het oordeel van de commissie in elk geval op dat moment wel een tweede traject naast het enkel voorschrijven van medicatie moeten opstarten. Door daartoe niet over te gaan er geen sprake is geweest van een adequaat opvolgbeleid. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. Onvoldoende is komen vast te staan dat een actiever beleid van verweerster geleid zou hebben tot eerder stoppen met het gebruik van Risperdal. Nu ook niet vast staat dat die klachten er niet zouden zijn geweest bij een eerder stoppen van het gebruik, is er een onvoldoende causaal verband tussen de gegrond verklaarde klacht en de gevorderde schade

Datum uitspraak: 11-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G7
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing | Medicijnen