Missen breuk niet verwijtbaar

Klaagster vindt dat verweerder haar had moeten verwijzen voor het maken van een röntgenfoto.
De huisarts heeft klaagster kort nadat zij was gevallen bezocht. Zij is toen goed onderzocht en daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake was van een breuk. Het advies van pijnstilling en koelen van de pijnlijke plek en terugkomen als de klachten niet minder zouden worden, was voldoende zorgvuldig. Vanwege de goede stand van de breuk, die achteraf werd vastgesteld, is het bovendien maar de vraag of het maken van een foto tot een operatie zou hebben geleid. Toen de huisarts klaagster drie weken later terug zag, was er wel aanleiding om haar te verwijzen: er was sprake van aanhoudende klachten en een veranderd looppatroon met een beenlengteverschil. Zij werd toen ook verwezen. De klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 10-06-2025
Datum publicatie: 19-06-2025
Referentie: 20240153
Categorieën: Diagnose | Verwijzing

Knieklachten na val van het paard

Geen sprake van een instabiele knie

Klaagster was van het paard gevallen en had daarbij haar linker knie verdraaid. De volgende dag kwam zij bij een huisarts in opleiding. Deze onderzocht haar knie. Ook werd er een foto gemaakt. Hierop waren geen afwijkingen te zien. Klaagster bezocht een paar dagen later opnieuw het spreekuur van de huisarts. Bij lichamelijk onderzoek stelde de huisarts vast dat er vocht in de knie zat en dat de knie een beetje instabiel was. De huisarts wilde op dat moment nog even afwachten. Als het vocht uit de knie was verdwenen, zou er een MRI gemaakt worden.
Op basis van de NHG-standaard Traumatische knieklachten, moet de huisarts verwijzen naar de orthopeed als de knie ‘fors instabiel’ is. Daar was volgens de commissie geen sprake van. De commissie is van oordeel dat de huisarts goed heeft gehandeld.

Huisarts had geen reden om aan trombose te denken

Klaagster vindt dat de huisarts de diagnose ‘trombose’ had moeten stellen. Klaagster had pijn in haar linker onderbeen. De huisarts had bij lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de kuit soepel was. Ook was er geen verschil tussen de linker en de rechter kuit. De pijn die klaagster had, was goed te verklaren omdat zij een grote blauwe plek op haar linker onderbeen had. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet hoefde te denken aan trombose omdat hier op dat moment geen reden voor was. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Aanvulling op het medisch dossier in belang van goede zorgverlening

De huisarts had klaagster verteld dat zij het medisch dossier had aangevuld met belangrijke informatie. De commissie is van oordeel dat een medisch dossier mag worden aangevuld als dit belangrijk is voor een goede zorgverlening, maar dan moet de huisarts dit wel aan de patiënt vertellen. En dat is ook gebeurd. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat het medisch dossier is gewijzigd. Klaagster heeft dat ook niet bewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De klachten zijn ongegrond en dus wordt een verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 10-02-2025
Datum publicatie: 09-04-2025
Referentie: 20240090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Medisch dossier

Knieblessure na val van paard

Klaagster was van het paard gevallen en had daarbij haar linker knie verdraaid. De volgende dag kwam zij bij een huisarts in opleiding. Deze onderzocht haar knie. Ook werd er een foto gemaakt. Hierop waren geen afwijkingen te zien. Klaagster bezocht een paar dagen later opnieuw het spreekuur van de huisarts. Bij lichamelijk onderzoek stelde de huisarts vast dat er vocht in de knie zat en dat de knie een beetje instabiel was. De huisarts wilde op dat moment nog even afwachten en als het vocht uit de knie was verdwenen, een MRI laten maken.
Op basis van de NHG-standaard Traumatische knieklachten, zou de huisarts moeten verwijzen naar de orthopeed als de knie ‘fors instabiel’ was. Daar was volgens de commissie geen sprake van. De commissie is van oordeel dat de huisarts goed heeft gehandeld.

Huisarts had geen reden om aan trombose te denken

Klaagster vindt dat de huisarts de diagnose ‘trombose’ had moeten stellen. Klaagster had pijn in haar linker onderbeen. De huisarts had bij lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de kuit soepel was. Ook was er geen verschil tussen de linker en de rechter kuit. De pijn die klaagster had, was goed te verklaren omdat zij een grote blauwe plek op haar linker onderbeen had. De commissie is van oordeel dat de huisarts niet hoefde te denken aan trombose omdat hier op dat moment geen reden voor was. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Aanvulling op het medisch dossier

De huisarts had klaagster verteld dat zij het medisch dossier had aangevuld met belangrijke informatie. De commissie is van oordeel dat een medisch dossier mag worden aangevuld als dit belangrijk is voor een goede zorgverlening, maar dan moet de huisarts dit wel aan de patiënt vertellen. En dat is ook gebeurd. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat het medisch dossier is gewijzigd. Klaagster heeft dat ook niet bewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 05-02-2025
Datum publicatie: 01-04-2025
Referentie: 20240090
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Medisch dossier

Had sepsis eerder ontdekt kunnen worden?

Klager vindt dat zijn klachten niet serieus werden genomen. Klager kreeg een ernstige, levensbedreigende sepsis, die al in een eerder stadium ontdekt had kunnen worden, vindt hij.

Er is in vijf dagen veel contact geweest met diverse hulpverleners. Dit heeft niet kunnen verhinderen dat bij klager een zeer ernstig ziektebeeld is ontstaan. Er was niet eerder sprake van alarmsymptomen die wezen op een sepsis. Een sepsis ontwikkelt zich zeer snel en maakt iemand binnen een aantal uren ernstig ziek.

Klager bleek een spondylodiscitis te hebben. Dit is een zeer zeldzame aandoening. Omdat de klachten leken op een hernia die klager eerder had, was de diagnose hernia op dat moment het meest waarschijnlijk. De huisarts is ingehaald door de tijd. In de ochtend van 1 december 2023 had zich binnen enkele uren een sepsis ontwikkeld. Met de kennis van achteraf was het beter geweest als de huisarts in de ochtend gelijk een huisbezoek had afgelegd en niet het bloedonderzoek had afgewacht en begin van de middag te gaan. Uit het gesprek met de assistenten kwamen echter geen spoedeisende symptomen naar voren die een direct huisbezoek vereisten. Alles afwegende acht de commissie de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 22-10-2024
Datum publicatie: 31-03-2025
Referentie: 20240024
Categorieën: Diagnose

Verwijzing naar de neuroloog niet eerder nodig

In april 2020 werd klaagster verwezen naar de neuroloog vanwege rugklachten. Er zou een MRI worden gemaakt. Deze ging niet door omdat klaagster bang was om de MRI in te gaan. De neuroloog vond het verantwoord om af te wachten. In augustus 2020 kwam klaagster voor het eerst op het spreekuur bij de huisarts. Op basis van de klachten die zij had, was het naar het oordeel van de commissie niet nodig om op dat moment een MRI te maken. Bij een hernia zonder ernstige uitvalsverschijnselen, wordt er afgewacht. Klaagster is daarna nog een aantal keren bij de huisarts geweest. Het ging afwisselend goed en minder goed met haar. Toen zij in oktober 2020 op het spreekuur kwam, zag de huisarts een afwijking van de wervelkolom. Klaagster is toen direct verwezen naar het ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat zij uitgezaaide borstkanker met breuken in de wervelkolom had. De commissie is van oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt door de commissie afgewezen.

Datum uitspraak: 20-06-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20240004
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

Huisarts mag vertrouwen op de diagnose van de specialist

Bij de dochter van klaagster werd door de neuroloog de diagnose ‘functionele bewegingsstoornis’ gesteld. De commissie oordeelt dat de huisarts hierop mocht vertrouwen. Er waren geen aanwijzingen dat klaagsters dochter opnieuw moest worden verwezen naar de neuroloog. Toen zij in het ziekenhuis werd opgenomen, werd er nog steeds uitgegaan van de eerder gestelde diagnose. Pas na 6 maanden opname, bleek dat de dochter van klaagster de ziekte van ‘Huntington’ had. De commissie is van oordeel dat de huisarts dat niet kan worden verweten. De klacht is ongegrond.

Een eerdere opname in ziekenhuis was niet nodig

De commissie is van oordeel dat er geen reden was om de dochter van klaagster eerder op te nemen in het ziekenhuis. De huisarts heeft contact gehad met allerlei instantie om goede zorg voor klaagsters dochter te regelen. Toen zij wel werd opgenomen in het ziekenhuis, was dat omdat zij niet meer thuis kon blijven. De klacht is ongegrond.

Meer contact was niet nodig

De dochter van klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis. Namens de praktijk heeft een andere huisarts contact opgenomen met klaagster. Klaagster heeft ook nog gesproken met de praktijkondersteuner. De huisarts besloot om die reden niet ook nog contact op te nemen met klaagster. De commissie begrijpt het besluit van de huisarts. De klacht is ongegrond.

De schadevergoeding wordt afgewezen door de commissie.

Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 19-08-2024
Referentie: 20230155
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Bejegening/communicatie

Niet direct verwezen naar neuroloog

Klaagster verwijt verweerder dat haar moeder niet direct een consult kreeg nadat er sprake was van uitvalsverschijnselen.

De commissie is van oordeel dat de huisarts te laat in actie is gekomen. Op dinsdag werd aangegeven dat er sprake was van uitvalsverschijnselen aan de linkerkant. Pas op vrijdag, na aandringen, vindt een huisbezoek plaats. Vervolgens wordt pas de maandag erna overlegd met de neuroloog, die moeder diezelfde dag nog wil zien. Er werd toen vastgesteld dat er sprake was van een hersenstaminfarct. Op grond van de richtlijnen dient er echter bij neurologische uitvalsverschijnselen een ambulance gebeld te worden/er binnen 24 uur overleg te zijn met de neuroloog. De klacht van klaagster is gegrond.

De commissie heeft klaagster in de gelegenheid gesteld de gevorderde schadevergoeding te onderbouwen, waarna een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Er is op de zitting een schikking getroffen.

Datum uitspraak: 04-01-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230044
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Gemiste diagnose ziekte van Crohn?

Klaagster verwijt de huisarts dat zij de klachten van klaagster jarenlang niet serieus heeft genomen en de diagnose ziekte van Crohn heeft gemist.
Uit het medisch dossier volgt niet dat klaagster jarenlang niet serieus is genomen door de huisarts. De huisarts heeft klaagster nooit gezien in verband met maag/darmklachten. Met een collega huisarts heeft één keer een consult plaatsgevonden over maag/darmklachten. Er zijn toen adviezen gegeven en klaagster is niet meer terug gekomen met dergelijke klachten. Het medisch dossier is doorslaggevend, de klacht van klaagster is ongegrond.

Datum uitspraak: 12-02-2024
Datum publicatie: 19-02-2024
Referentie: 20230075
Categorieën: Diagnose | Medisch dossier

Te laat verwezen naar het ziekenhuis/contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht/het dossier onvoldoende bijgehouden

Van de 10 klachtonderdelen die klager heeft ingediend bij de geschillencommissie, zijn er drie gegrond verklaard.

Te laat verwezen naar het ziekenhuis
Klager had last van een branderig gevoel bij het plassen en buikpijn. De huisarts deed een urine onderzoek en stelde de diagnose urineweginfectie. De commissie is van oordeel dat de huisarts op basis van de NHG-standaard Urineweginfecties, niet de diagnose urineweginfectie had mogen stellen. Hij had een uitvoeriger onderzoek moeten doen. De leeftijd van klager en dat er bloed bij de urine zat, waren al voldoende reden voor een uitgebreider onderzoek. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond. De commissie merkt hierbij wel op dat met een eerdere verwijzing naar het ziekenhuis, de darmkanker en uitzaaiingen niet voorkomen hadden kunnen worden.

Contacten over de klacht ten onrechte in rekening gebracht
Klager heeft een klacht ingediend bij de praktijk. Hij was ontevreden over de gang van zaken. De huisarts heeft de contacten hierover als consult in rekening gebracht bij de zorgverzekeraar van klager. De commissie is van oordeel dat dit niet had mogen gebeuren. Alleen contacten die met de zorg te maken hebben, mogen in rekening worden gebracht. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Het dossier onvoldoende bijgehouden
De commissie oordeelt dat de huisarts zijn dossier niet goed heeft bijgehouden. Een goed bijgehouden dossier is wettelijk verplicht en is noodzakelijk voor een goede zorgverlening. Daarbij moet de huisarts verantwoording kunnen afleggen over zijn handelen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

De overige 7 klachten: ten onrechte voorschrijven van een herhaalrecept voor antibiotica, niets gedaan met melding rectaal bloedverlies, geen ambulance besteld, onvoldoende overleg, onvoldoende nazorg en klachten over de interne klachtenprocedure, zijn ongegrond verklaard.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 gevraagd. Klager vindt dat hij niet op tijd is verwezen naar het ziekenhuis en dat hij daardoor zieker is geworden. Ook dat hij als gevolg hiervan zijn werk niet meer kan uitvoeren. Dat acht de commissie niet bewezen. Wel is de commissie van oordeel dat klager het vertrouwen in de zorg kwijt is geraakt omdat hij zich niet gehoord heeft gevoeld. Op basis van redelijkheid en billijkheid wordt klager een immateriële schadevergoeding van € 500,00 toegewezen.

Datum uitspraak: 23-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230051
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier | Organisatorisch

Voldoende onderzoek en vangnetadvies door huisarts

Klager klaagt als echtgenoot van de patiënt. Hij vindt dat de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost naar de familie had moeten luisteren. In de avonduren nam de zoon van de patiënt contact op met de huisartsenpost. De patiënt voelde zich al een paar dagen niet lekker. De afgelopen 2 dagen hield zij niets binnen en was afwezig. In het verleden had de patiënt een ernstig natriumtekort (hyponatriëmie) gehad. Als gevolg hiervan werd zij opgenomen op de IC afdeling. De patiënt werd uitgenodigd op de huisartsenpost. Zij werd uitgebreid onderzocht door de dienstdoende huisarts. Ook werd er neurologisch onderzoek gedaan. Er was geen sprake van neurologische uitval. Er werd een (voorlopige) diagnose ‘buikgriep’ gesteld. Daarnaast kreeg de patiënt het advies om bij verslechtering of nieuwe bijkomende klachten, opnieuw contact op te nemen met de huisartsenpost. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. Zij verklaart de klacht ongegrond. De patiënt/familie heeft zich pas 2 dagen later weer gemeld bij de huisartsenpost. De commissie oordeelt dat er toen wel aanvullend onderzoek nodig. De patiënt werd verwezen naar het ziekenhuis.

De commissie wijst de schadevergoeding af nu de klacht van klager ongegrond is verklaard.

Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230076
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Schadevergoeding wordt afgewezen (zie eerdere tussenuitspraak)

Schadevergoeding wordt afgewezen

De huisarts had klaagster moeten zien omdat er sprake was van een zeer hoge bloeddruk met fysieke klachten.

Klaagster moet echter bewijzen dat er een (causaal) verband bestaat tussen de gemaakte fout van de huisarts en het ontstaan van de beroerte. Dat is klaagster niet gelukt. Klaagster heeft niet bewezen dat zij geen beroerte (of een minder erge) zou hebben gekregen als de huisarts haar eerder had gezien. De commissie wijst de schadevergoeding af.

Datum uitspraak: 15-11-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20220138
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose

Niet serieus genomen?

Niet serieus genomen?

Klager verwijt de huisarts dat hij zijn klachten niet serieus heeft genomen omdat de huisarts bij alle lichamelijke klachten dacht dat er een psychische oorzaak was. Dit, omdat klager een vluchteling is die veel heeft meegemaakt.

Uit het medisch dossier blijkt dat er in 2021 47 consulten waren, waarbij ook klagers lichamelijke klachten zijn onderzocht. Hij is ook verwezen naar verschillende specialisten. De huisarts moet wel beoordelen welke verwijzingen zinvol zijn en regie voeren dat niet alles door elkaar gaat lopen. De commissie is van oordeel dat de huisarts dit zo goed mogelijk heeft gedaan. Daarbij werden ook de lichamelijke klachten van klager onderzocht. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230010
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose | Medisch dossier

Verkeerde antibiotica voorgeschreven?

Klaagster ging naar de huisartsenpost. Daar werd een oorontsteking vastgesteld en er werd antibiotica voorgeschreven: ciprofloxacine. Klaagster vindt dat deze diagnose onjuist is. De commissie vindt dat niet. Klaagster werd zieker voor de antibiotica kon gaan werken.
Klaagster vindt ook dat de verkeerde soort antibiotica is voorgeschreven waardoor zij zieker werd. Het klopt dat amoxicilline het middel is dat op grond van de richtlijnen voorgeschreven moet worden. In die zin is de klacht van klaagster gegrond. Ciprofloxacine is niet het middel van eerste keuze, maar ook een breedwerkend middel, waardoor het niet zo is dat klaagster daardoor zieker is geworden.

Datum uitspraak: 13-12-2023
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230049
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medicijnen

Klager is pas na vier maanden teruggegaan naar de huisarts

Klager was door een collega huisarts voor pijn in zijn rug verwezen naar de fysiotherapeut. De klachten gingen niet weg. Er kwamen nieuwe klachten bij. De fysiotherapeut verwees klager terug naar de huisarts. Hij had nu ook pijn in zijn rechter bovenbuik en in zijn nek- en schouders. Klager maakte opnieuw een afspraak bij de huisarts. Klager vindt dat de huisarts hem op dat moment beter had moeten onderzoeken. Dan was de diagnose eerder gesteld. Ook had hij meer kans gehad op een betere behandeling.

De commissie heeft het medisch dossier bestudeerd. De commissie is van oordeel dat de huisarts klager goed heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek stelde de huisarts de – voorlopige – diagnose ‘klachten van de spieren’. De commissie begrijpt dat de huisarts klager heeft terugverwezen naar de fysiotherapeut. De huisarts had klager het advies gegeven om terug te komen als de klachten niet overgingen. Dit noteerde zij in het medisch dossier van klager. Klager zegt dat de huisarts dit niet zo tegen hem heeft gezegd. Klager heeft dit echter niet aangetoond. De commissie gaat uit van wat er in het medisch dossier staat genoteerd.

Klager is pas 4 maanden later teruggegaan naar de huisarts. De commissie is van oordeel dat er toen voldoende reden was voor een uitgebreider onderzoek. Klager werd naar het ziekenhuis verwezen. Naar het oordeel van de commissie heeft de huisarts gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie acht de klacht ongegrond.

De schadevergoeding die klager had ingediend wordt afgewezen omdat de klacht ongegrond is.

Datum uitspraak: 08-01-2024
Datum publicatie: 24-01-2024
Referentie: 20230071
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling

Zorgaanbieder reageert niet op de klacht. De klacht wordt gegrond verklaard

De mentor van de patiënt dient de klacht in. De patiënt is gevallen. Vanwege haar verstandelijke beperking geeft zij niet goed aan of zij pijn heeft. Er wordt contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Zij sturen een verpleegkundig specialist in plaats van een huisarts. Deze verpleegkundig specialist klopt met een hamertje door de broek van de patiënt heen op haar knie en enkel en stelt vast dat er niets aan de hand is. Die avond zwelt de knie op. Na overleg met de huisartsenpost wordt de patiënt naar de spoedeisende hulp gestuurd. Uit onderzoek blijkt dat de knie is gebroken.

De zorgaanbieder is manager/eigenaar van de huisartsenpraktijk. Bij herhaling wordt aan haar gevraagd om te reageren op de klacht. De zorgaanbieder reageert niet. De klacht wordt daarom door de commissie gegrond verklaard. De commissie oordeelt dat de verpleegkundige specialist de knie van de patiënt niet goed heeft onderzocht. De zorgaanbieder moet een schadevergoeding van € 150,00 aan smartengeld betalen.

Datum uitspraak: 23-08-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230041
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Diagnose

Gemiste diagnose tuberculose?

Klager is een asielzoeker en verblijft in een asielzoekerscentrum. Verweerder is de organisatie die de huisartsenzorg levert.

Klager vindt dat zijn hoestklachten niet serieus zijn genomen. Daardoor is de diagnose tuberculose (TBC) gemist en zijn anderen ook ziek geworden.

Volgens verweerder is klager bij aankomst in Nederland is gecontroleerd op TBC. Klager heeft niet gezegd dat dit niet klopt. De huisartsen van verweerder hoefden daarom niet direct te denken aan TBC maar konden de richtlijnen bij hoesten toepassen. Volgens die richtlijnen kan hoesten wel twee tot zes weken aanhouden. Daarom kon eerst worden afgewacht. Toen klager bleef hoesten werd gedacht aan een longontsteking. Klager reageerde toen goed op antibiotica, waardoor deze diagnose waarschijnlijk was. Dat later toch sprake bleek te zijn van TBC is volgens de commissie niet verwijtbaar. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-09-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Referentie: 20230031
Categorieën: Diagnose

Niet gekeken naar oorzaak bloedarmoede

De patiënt vindt dat de huisarts haar eerder had moeten verwijzen vanwege bloedarmoede.

Aan de patiënt werden ijzertabletten voorgeschreven omdat er sprake was van bloedarmoede. Dit gebeurde in mei 2019 voor het eerst door een neuroloog. In januari en februari 2020 gebeurt dit door de huisarts opnieuw. Er werd niet gekeken naar de oorzaak van de bloedarmoede. Dit had de huisarts volgens de commissie wel moeten doen. De patiënt wordt uiteindelijk in september 2020 naar een internist verwezen omdat zij nog steeds bloedarmoede heeft. De patiënt blijkt dan darmkanker te hebben.

De commissie is van oordeel dat het niet alleen aan de huisarts ligt dat deze diagnose is gemist, ook andere artsen waren hiervoor verantwoordelijk. De regie in de zorg voor deze patiënt had beter gekund.

De patiënt vraagt om schadevergoeding. De commissie heeft haar eerst om een betere uitleg gevraagd van de volgens haar geleden schade. Nadat de patiënt dit gedaan heeft, besluit de verzekeraar van de huisarts
€ 25.000,00 te betalen. Er hoeft dan geen uitspraak over de schadevergoeding meer te komen, omdat er bij de geschillencommissie niet meer dan € 25.000 toegewezen kan worden.

Datum uitspraak: 28-03-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Referentie: 20220115
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

Nieuwe klachten na beoordeling door de huisarts

Klager verwijt de huisarts dat hij geen goede diagnose heeft gesteld en de klachten aan zijn linker kuit niet goed heeft behandeld.

Op 9 augustus 2021 kreeg klager tijdens het kickboksen pijn aan zijn linker kuit. Hij ging op 11 augustus 2021 naar de huisarts. De huisarts denkt dan dat klager een zweepslag heeft en adviseert klager rust te houden. Volgens de commissie is het onderzoek naar de klachten van dat moment juist uitgevoerd. Klager is vervolgens zelf naar naar een fysiotherapeut gegaan op 31 augustus 2021. De fysiotherapeut heeft in zijn dossier vermeld dat klager na de pijn op 9 augustus 2021 twee weken rust heeft gehouden en daarna weer begonnen is met trainen. Hij kreeg toen op 29 augustus 2021 weer pijn. Er blijkt dan sprake te zijn van een ruptuur (scheur).

Er was dus 18 dagen na het consult bij de huisarts sprake van nieuwe klachten. Klager is hiermee niet naar de huisarts gegaan. Het onderzoek op 11 augustus 2021 was naar het oordeel van de commissie zorgvuldig. Dat er daarna een vertraging in de behandeling is geweest kan dan ook niet aan de huisarts worden verweten, nu er nieuwe klachten zijn ontstaan na het consult bij hem. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 28-06-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Referentie: 20220127
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

Bijholteontsteking gemist door kokervisie

Klaagster verwijt de huisarts dat zij nalatig is geweest in de zorg voor haar dochter (de patiënt) en niet de juiste diagnose heeft gesteld. De dochter van klaagster is overleden aan een sinusitis (bijholteontsteking). De huisarts meende dat de symptomen samenhingen met een vastgestelde Covid-infectie.
De pastiënt was positief getest op Covid-19. Klaagster heeft in de weken daarna diverse keren telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Haar dochter had ernstige hoofdpijn en een verdikt ooglid en een zwelling rondom het oog. Klaagster stuurde hiervan een foto op, waarna de huisarts in het dossier noteerde: "Passende bij de COVID infectie." Naar het oordeel van de commissie past een dik ooglid zonder roodheid van het oog zelf niet bij een Covid-19 infectie. Op de foto is zwelling van het bovenooglid zonder roodheid van het slijmvlies te zien. Daarom had ook de diagnose sinusitis (bijholteontsteking) overwogen moeten worden.

De richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap benoemen verschillende alarmsymptomen voor een sinusitis, waaronder ernstige hoofdpijn en een dik oog. Toen patiënt ook nog ging braken, vertoonde zij minimaal drie van de benoemde alarmsymptomen. De commissie oordeelt dat de huisarts rekening had moeten houden met een sinusitis en hiernaar had moeten handelen. Zij meent dat er sprake is geweest van een kokervisie, waarbij de huisarts de klachten toewees aan de Covid-19 besmetting en andere oorzaken onvoldoende onderzocht. De commissie acht de klacht gegrond.

Datum uitspraak: 29-06-2023
Datum publicatie: 19-09-2023
Referentie: 20220125
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

Onvolledig verslag draagt bij aan verkeerde diagnose (Tussenuitspraak)

Klaagster verwijt verweerder dat haar klachten niet goed zijn uitgevraagd en opgetekend. Uit de transcripties van de gevoerde gesprekken blijkt dat de triagist heeft nagelaten om te vragen of er sprake was van koorts. In het dossier is echter opgeschreven dat er geen sprake was van koorts. Tijdens een tweede gesprek, dit keer met de dienstdoende huisarts van verweerder, heeft klaagster wel aangegeven dat zij last had van koude rillingen en dus dacht aan een ontsteking. De dienstdoende huisarts schreef dit echter niet op en vroeg ook niet door. Hij bleef bij de diagnose lage rugpijn, mede ingegeven door de onjuiste verslaggeving van de dag ervoor.
De commissie is van oordeel dat er ook een andere diagnose in overweging genomen had moeten worden. Er is onvoldoende ingegaan op de signalen van koorts – mede door de onjuiste en onvolledige verslaglegging - waardoor een ontsteking als oorzaak van de pijn niet verder is onderzocht. Hierdoor is mogelijk een vertraging opgetreden in de behandeling. De commissie sluit zich hierbij aan en verklaart de klacht van klaagster gegrond. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding hebben partijen een schikking getroffen, waardoor de commissie hierover geen uitspraak heeft gedaan.

Datum uitspraak: 25-08-2022
Datum publicatie: 19-07-2023
Referentie: 20210126
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Intake/triage

Pijnproblemen te laat onderkend en palliatieve sedatie geweigerd

Klachtonderdeel 1
Klager verwijt verweerster dat zij de pijnproblemen van de patiënt niet tijdig heeft onderkend.
Uit het medisch dossier blijkt niet dat verweerster gevraagd heeft naar eetlust en gewichtsverlies. De anamnese is daarmee onvolledig geweest, dus verweerster had onvoldoende informatie om te kunnen stellen er geen sprake was van alarmsymptomen voor darmkanker. Hoewel een coloscopie wellicht ingrijpend was geweest gezien de leeftijd van de patiënt, had verweerster deze optie op z’n minst met de patiënt kunnen bespreken. Zeker omdat de patiënt meermaals aangaf bang te zijn voor kanker. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

Klachtonderdeel 2
Klager verwijt verweerster dat zij niet wilde overgaan tot palliatieve sedatie van de patiënt. Verweerster vond dat er op dat moment nog geen indicatie was voor palliatieve sedatie. Er was nog onvoldoende ingezet op pijnbestrijding en rustgevende medicatie. De commissie is van oordeel dat deze overwegingen conform de geldende professionele standaard waren. Verweerster heeft het verzoek van klager en de patiënt bovendien opgevat als een verkapt verzoek om euthanasie. Dit blijkt ook uit hetgeen klager stelt: “Ook vond verweerster de patiënt nog te goed om te overlijden.” Palliatieve sedatie is echter niet bedoeld om het overlijden te bespoedigen. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 11-07-2023
Referentie: 20220130
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (tussenuitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Verkeerde diagnose en verkeerde behandeling (einduitspraak)

Klaagster vindt dat de huisarts twee onjuiste diagnoses heeft gesteld en twee onjuiste behandelingen heeft toegepast. Zij eist hiervoor een schadevergoeding. De commissie is van oordeel dat de huisarts inderdaad onterecht is overgegaan tot het geven van een corticosteroïd injectie in de vinger. De complicatie die hierbij optrad, is door de huisarts niet onderkend en klaagster is evenmin doorverwezen naar het ziekenhuis. Als gevolg hiervan is klaagster twee keer geopereerd, met een ziekenhuisopname van vijf dagen en een genezingsproces dat zeven maanden heeft geduurd. Bij de laatste operatie is een schroefje in het (vinger)gewricht geplaatst, waardoor de bewegingsmogelijkheden permanent zijn beperkt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is, eens te meer omdat bij een juiste diagnose en behandeling de kans op genezing 100% zou zijn geweest. De commissie acht het gevorderde bedrag van € 4.000,00 wegens smartengeld dan ook toewijsbaar. Dit geldt eveneens voor de overige gevorderde bedragen, waartegen de huisarts overigens geen verweer heeft gevoerd.

Datum uitspraak: 13-04-2023
Datum publicatie: 02-05-2023
Referentie: 20220061
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

Goedbedoelde, maar onterechte diagnose

Klaagster verwijt verweerder dat hij de inhoud van de WLZ-aanvraag niet heeft besproken en dat hij zonder medeweten van klaagster een aanvullende brief aan het CIZ heeft verzonden met daarin de diagnose vasculaire dementie. Hierdoor is klaagster op een gesloten afdeling opgenomen. Uit de stukken en het journaal maakt de commissie op dat de huisarts inderdaad een CIZ-aanvraag heeft gedaan voor een opname in het verpleeghuis en dat hij een aanvulling heeft gestuurd waarin hij stelde dat er sprake was van vasculaire dementie. Uit het journaal blijkt niet dat de huisarts deze diagnose heeft besproken met klaagster (of haar dochter), noch dat hij haar op de hoogte heeft gesteld van de aanvullende verklaring.

De commissie is van oordeel dat verweerder onterecht de diagnose dementie heeft gesteld.
Zij veronderstelt dat verweerder het goed bedoeld heeft, met als doel een snelle opname van klaagster in het verpleeghuis. Ook een verzwaring van een diagnose met dit doel dient echter met de patiënt zelf besproken te worden. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 22-03-2023
Datum publicatie: 29-04-2023
Referentie: 20220097
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Bejegening/communicatie | Informatie over onderzoek/behandeling

Causaal verband tussen onzorgvuldig handelen en gevorderde schade

Klager vordert een schadevergoeding inzake een klacht die eerder al gegrond werd verklaard. Klager is heel ziek geweest, met een lange nasleep, voor een aandoening die op korte termijn behandeld had kunnen worden. Naar het oordeel van de commissie heeft klager het causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van verweerder en de gevorderde schadeposten - op één uitzondering na - voldoende onderbouwd.

De vordering bestaat uit de kosten van het Eigen Risico, gemiste toelagen, de inhuur van extra FTE, parkeerkosten en kilometervergoeding van het ziekenhuisbezoek, en de immateriële schade vanwege het verblijf in het ziekenhuis en de revalidatie. De enige schadevergoeding die niet is toegekend, is die voor het omzetverlies. De commissie oordeelt dat hiervoor ook andere oorzaken kunnen zijn die geen verband houden met klagers ziekte.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 31-01-2023
Referentie: 20200072
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

Verkeerde diagnose, zonder kennisname van voorgeschiedenis

Klager vindt dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, zonder kennisname van het medisch dossier over klagers voorgeschiedenis. Deze arts achtte de diagnose ACS (acuut coronair syndroom) onwaarschijnlijk, aangezien patiënt in de voorafgaande 24 uur hierop al was onderzocht en er niets gevonden was. Echter, de ernst van de klachten, gecombineerd met vegetatieve verschijnselen, had naar oordeel van de commissie wel moeten leiden tot een nieuwe beoordeling van patiënt en een heroverweging van de diagnose. Er had overleg gevoerd kunnen worden met een cardioloog, dan wel een visite afgelegd kunnen worden. De commissie acht de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 24-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220071
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

Had foto of scan tot een andere diagnose geleid?

Klaagster heeft diverse keren verzocht om een foto of scan, en verwijt verweerster dat zij de focus uitsluitend op de rug heeft gelegd. Uit het journaal maakt de commissie op dat de patiënt vaak is gezien en dat zijn klachten serieus zijn genomen. De patiënt gaf pijn aan op steeds wisselende plekken, hetgeen een duidelijke diagnose lastig maakte. Klaagster vroeg om het maken van een foto, maar volgens de NHG-standaard aspecifieke rugpijn was daar op dat moment strikt genomen geen indicatie voor. In het contact erna is er wel een foto aangevraagd.

Voor de commissie staat niet vast dat de inzakkingsfractuur die de patiënt bleek te hebben, een verklaring was voor zijn klachten. De pijn die de patiënt aangaf, zat immers anatomisch niet op de plek waar de inzakkingsfractuur te zien was op de foto. Een eerdere foto zou het beloop ook niet anders hebben gemaakt, omdat er toen nog geen sprake was van ernstige buikpijn bij obstipatie, waarvoor de patiënt uiteindelijk werd opgenomen. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 15-12-2022
Datum publicatie: 05-01-2023
Referentie: 20220072
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220024 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over de houding van verweerder tijdens het consult, vindt dat verweerder tekortgeschoten is in zijn onderzoek en diagnosestelling, vindt dat hij verwezen had moeten worden naar de Spoedeisende Hulp en vervoerd had moeten worden per ambulance. De commissie is van oordeel dat zowel het onderzoek, als de verslaglegging van het consult onvoldoende was. De commissie is daarnaast van oordeel dat verweerder klager ofwel direct had moeten verwijzen naar een SEH, dan wel had moeten verwijzen voor een spoedfoto in een ziekenhuis waar ook een SEH aanwezig is. Op die manier had klager minder lang hoeven wachten, was hem eerder adequate pijnstilling toegediend en was hij direct op de juiste plek geweest waardoor hij niet nogmaals vervoerd hoefde te worden. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

De door klager gevorderde schadevergoeding betreft een vergoeding wegens te lang onnodig pijn lijden. Dit betreft derhalve een vordering wegens immateriële schade (smartengeld). Naar het oordeel van de commissie staat voldoende vast dat in het geval klager rechtstreeks door verweerder naar de SEH was verwezen, eerder adequate pijnstilling was toegediend, zoals deze pijnstilling ook daadwerkelijk later op de SEH middels morfine is gebeurd. Als gevolg van deze delay in de behandeling heeft klager ongeveer anderhalf uur langer pijn geleden dan bij een directe verwijzing het geval zou zijn geweest. Overigens is gesteld noch gebleken dat deze delay heeft geleid tot een belemmering of vertraging in de genezing. Hoewel de commissie niets wil afdoen aan de onnodig geleden pijn van klager, is deze beperkt in de tijd geweest. Niettemin vindt de commissie een bedrag wegens smartengeld op zijn plaats. De commissie acht in dit geval een bedrag van € 100,00 redelijk en billijk en in overeenstemming met de jurisprudentie in min of meer vergelijkbare gevallen. Daarnaast veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van het door klager betaalde griffierecht van € 100,00.

Datum uitspraak: 20-09-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220024
Categorieën: Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij herhaaldelijk heeft geweigerd klager te verwijzen, onnodige medicijnen heeft voorgeschreven, niet aan serieuze oplossingen voor de behandeling van klagers gezondheidsproblemen heeft gedacht, onvoldoende heeft afgestemd met specialisten, het verband tussen laag testosteron en gewichtstoename en omeprazol belachelijk heeft gemaakt, met een vleugje racisme heeft gereageerd, ten onrechte de diagnose carpaal- en cubitaalsyndroom heeft geduid als klachten van de spieren/hyperventilatie en zich op een vreemde medeplichtige wijze heeft gedragen.

Klager heeft in de overgelegde stukken geen nadere onderbouwing gegeven met verwijzing naar specifieke gebeurtenissen, feiten en/of data waaruit zou blijken dat verweerders handelen onzorgvuldig zou zijn geweest. Het is aan klager om zijn verwijten te onderbouwen. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing kan verweerder niet adequaat reageren en kan de commissie niet tot de conclusie komen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Uit het medisch dossier dat is overgelegd, waaronder een groot aantal specialistenbrieven, heeft de commissie niet opgemaakt dat door verweerder onzorgvuldig zou zijn gehandeld. Klager wordt serieus genomen, er wordt naar hem geluisterd, hij wordt daar verwezen waar dat nodig is en verweerder reageert op klagers e-mails. Bij klager is daarmee serieus onderzoek gedaan naar die veelheid aan klachten. De commissie heeft ook in het medisch dossier geen aanknopingspunten voor gegrondheid van de klachtonderdelen kunnen vinden. Daarmee is de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Referentie: 20220032
Categorieën: Verwijzing | Diagnose | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20220041 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er sprake is van nalatigheid, een onjuiste behandeling en onjuiste verslaglegging in het medisch dossier door verweerster. Klagers dementie is versneld, doordat hij niet vaker is beoordeeld door verweerster.

Verweerster legde een visite af bij klager, waarbij ter plekke bleek dat klager Corona had. Verweerster heeft een afwachtend beleid ingesteld. Naar het oordeel van de commissie was dat op dat moment ook juist om te doen.
De commissie is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft eerst een afwachtend beleid ingesteld om te bekijken of klager zou herstellen van Corona. Vervolgens heeft zij overlegd met een specialist ouderengeneeskunde die haar mening deelde dat er sprake was van een delier ten gevolge van Corona. Zij heeft een opname geregeld zodat klager in alle rust kon herstellen en klagers echtgenote werd ontlast. Verweerster zag geen aanleiding voor een hersenscan, waar klagers echtgenote om verzocht. Dat dit een juiste inschatting was, is bevestigd door de uitslag van de scan die werd gemaakt in het ziekenhuis. Dit bevestigde de diagnose van verweerster en de specialist ouderengeneeskunde.
Uit de stukken komt wel het beeld naar voren dat er sprake was van moeizame communicatie. Door de commissie is echter niet vast te stellen aan wie dit heeft gelegen, nu de commissie daarvan geen getuige is geweest. De commissie kan wel vaststellen dat de juiste medische zorg is verleend en verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-11-2022
Datum publicatie: 29-11-2022
Referentie: 20220041
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20220014 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de dienstdoende huisarts van [naam huisartsenpost] dat haar moeder, nadat zij van de trap was gevallen op haar hoofd en linkerzij, niet is doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp voor nader onderzoek.
De lezingen over de ernst van de val en de heftigheid waarmee de moeder de klachten presenteerde, lopen uiteen. Voor de commissie is de initiële klacht van klaagster en hetgeen de dienstdoende huisarts hierover heeft vermeld in het waarneembericht uitgangspunt. De eerste en meest zwaarwegende vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts in de nacht van 1 op 2 november 2021, terecht heeft mogen constateren dat er bij de moeder geen sprake was van een kans op intracranieel letsel en dat doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp niet nodig was. Bij haar beoordeling heeft de commissie in het bijzonder acht geslagen op de NHG richtlijn Hoofdtrauma. De criteria in deze ‘richtlijn’ moeten afzonderlijk dan wel in samenhang met elkaar, een reden zijn voor verder neurologisch onderzoek, dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp, waarbij het uiteindelijk gaat om het totaalbeeld dat wordt gevormd van de patiënt. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts gerechtvaardigd de conclusie mogen trekken dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor nader (neurologisch) onderzoek dan wel doorverwijzing naar de Spoedeisende Hulp op dat moment. De tweede vraag die de commissie zich gesteld ziet is of de dienstdoende huisarts de breuk aan de linkerschouder en linkerenkel had moeten diagnosticeren. Bij onderzoek aan de linkerschouder en linkerknie constateerde de dienstdoende huisarts dat hier waarschijnlijk sprake was van een kneuzing. Naar het oordeel van de commissie heeft de dienstdoende huisarts zorgvuldig gehandeld, door de moeder op geleide van haar klachten te onderzoeken en te adviseren om bij aanhoudende pijnklachten, de volgende dag (dit zou dan circa 4 uur na het bezoek op de huisartsenpost zijn) contact op te nemen met de eigen huisarts voor eventueel nader onderzoek.
De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts van verweerster heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in de gegeven omstandigheden en acht de klacht van klaagster ongegrond. De commissie hecht eraan om hierbij de opmerking te maken, dat het maar de vraag is of de moeder op dat moment (om 04.00 uur) had moeten worden doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp, indien de dienstdoende huisarts wel de breuken zou hebben geconstateerd.

Datum uitspraak: 21-09-2022
Datum publicatie: 25-10-2022
Referentie: 20220014
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20220002 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost dat hij op 31 oktober 2020, de diagnose acute appendicitis heeft gemist en als gevolg hiervan niet juist heeft gehandeld. De commissie stelt voorop dat het missen van een diagnose niet doorslaggevend is voor een gegrond verklaring van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De vraag die de commissie moet beantwoorden is of de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 voldoende onderzoek heeft gedaan en op grond van zijn waarnemingen bij het onderzoek tot de gestelde diagnose ‘mogelijke reactie op kip of reflux’ had kunnen komen. Het waarneembericht vermeldt op 31 oktober 2020 het volgende: “temp 36.7 tensie 150/80mmhg pols 70reg ec abd; np / wt/ soepele buik maar drukpijnlijk in epigastrio. geen defense”. Naar het oordeel van de commissie waren er op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek, geen klinische verschijnselen aanwezig van een ‘acute buik’. Er was op basis van de bevindingen zoals hiervoor genoemd geen grond voor een onmiddellijke verwijzing naar het ziekenhuis dan wel voor het doen van nader onderzoek. Het is te betreuren dat klager een aantal dagen later met een acute appendicitis is opgenomen in het ziekenhuis, maar daarmee is nog niet gezegd dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 deze aandoening had kunnen onderkennen en nader onderzoek had moeten verrichten. Daarbij heeft de dienstdoende huisarts klager geadviseerd terug te komen bij toenemende klachten of naar zijn eigen huisarts te gaan. Klager heeft zich pas weer op 3 november 2020 gemeld bij de huisartsenpost. Er was op dat moment sprake van een geheel ander klinisch beeld, nu waren er wel verschijnselen van een mogelijke ‘acute buik’ en naar het oordeel van de commissie voldoende reden om klager door te verwijzen naar het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 31 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts in vergelijkbare omstandigheden en verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 26-07-2022
Referentie: 20220002
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210068 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de diagnose hersentumor en diabetes heeft gemist bij de patiënt en dat hij heeft verzuimd de bloeddruk van de patiënt te stabiliseren.

Uit de door klager toegestuurde stukken uit het ziekenhuis in [naam land] maakt de commissie op dat de patiënt was gediagnostiseerd met een glioblastoom. Dit is een snelgroeiende tumor, waarbij het op het moment van het ontstaan van klachten, voor behandeling vaak al te laat is. Uit het journaal maakt de commissie niet op dat de patiënt op het spreekuur is geweest met klachten die wezen op een hersentumor. Verweerder heeft klager in 2020 twee keer gezien, beide keren in verband met de bloeddruk van de patiënt. Een verhoogde bloeddruk is niet het gevolg van een hersentumor. Bij een verhoogde bloeddruk hoeft dus niet gedacht te worden aan een hersentumor.

Ook is niet gebleken dat de suikerwaarden afwijkend waren. Er was geen sprake van diabetes. Er heeft wel controle plaatsgevonden volgens de geldende professionele standaard, er is echter in Nederland nooit een afwijkende waarde gemeten die behandeld had moeten worden.

De commissie heeft er begrip voor dat de diagnose hersentumor een schokkende is. Niet gebleken is echter dat verweerder deze diagnose heeft gemist, de patiënt is niet bij hem op het spreekuur geweest met klachten die konden wijzen op een hersentumor. Ook de verwijten rondom de bloeddruk en de diabetes acht de commissie niet terecht. De verhoogde bloeddruk is door verweerder behandeld op de juiste wijze. Verweerder had bij het behandelen van de bloeddruk ook niet hoeven denken aan een hersentumor. Bij controles volgens het Cardiovasculair Risico Management zijn geen verhoogde bloedsuikerwaarden gemeten. Ook deze diagnose is door verweerder niet gemist. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 31-03-2022
Datum publicatie: 12-04-2022
Referentie: 20210068
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig zou hebben gehandeld door geen verband te leggen tussen klagers leeftijd, duizeligheidsklachten, bloeddrukmedicijnen en het (tijdstip van het) gebruik daarvan.

Klager is twee keer gezien door verweerder. Klager geeft aan dat hij tijdens het eerste consult op 4 september 2020 ernstige duizeligheidsklachten had. Verweerder heeft in het journaal genoteerd dat klager zich presenteerde met conditieverlies. Volgens het journaal worden duizeligheidsklachten niet genoemd. Verweerder heeft klager eerst verwezen voor bloedonderzoek en gaf aan klager aan, dat als dat geen verklaring voor de klachten zou opleveren, hij zou willen verwijzen voor een fietsergo. Volgens het journaal wordt tijdens het consult niet over duizeligheidsklachten gesproken. Voor wat betreft het conditieverlies kan de commissie billijken dat verweerder eerst bloedonderzoek deed en daarna wilde verwijzen voor een fietsergo.

Pas later spreekt klager over duizeligheidsklachten bij zijn eigen huisarts. Deze verwijst klager naar de neuroloog. De neuroloog stelt de diagnose PPPD, persisterende positionele perceptie duizeligheid. Nu een specialist deze diagnose heeft gesteld mag een huisarts daarop vertrouwen. Immers, de huisarts kon zelf de diagnose niet stellen en verwees om die reden naar een specialist.
Bijna een jaar later, op 9 augustus 2021 ziet verweerder klager opnieuw. In dit consult wordt onder meer om een medicatiewisseling verzocht, waar verweerder aan voldoet. Tevens geeft klager aan dat hij een steeds wisselende bloeddruk heeft. Verweerder verwijst klager naar een internist omdat hij geen verklaring heeft voor de wisselende bloeddruk. Een 24-uursmeting is dan het eerst aangewezen onderzoek om vast te stellen op welke wijze de bloeddruk fluctueert.

Klager geeft aan dat hij vervolgens zelf zijn klachten oplost, door zijn bloeddrukmedicatie op een ander tijdstip in te nemen. Hij verwijt verweerder dat hij het verband niet heeft gelegd tussen zijn duizeligheidsklachten en het tijdstip van het gebruik van de bloeddrukmedicatie. Naar het oordeel van de commissie had verweerder dit verband ook niet hoeven leggen. Er was een diagnose gesteld voor duizeligheidsklachten door de neuroloog. De neuroloog heeft ook niet geconstateerd dat de bloeddrukmedicatie van invloed zou kunnen zijn op de klachten van klager. Daarbij is er geen medische grond dat het innemen van de medicatie op een ander tijdstip duizeligheid kan voorkomen. Het kan zijn dat dit mogelijk is bij de start van de medicatie, maar na enkele dagen is een spiegel opgebouwd in het bloed. Het in de ochtend of avond innemen heeft dan geen invloed meer bij medicatie die een keer per dag wordt ingenomen en daarmee geen kortwerkend middel is. Dat verweerder klager eerst verwees voor een 24-uursmeting om na te gaan hoe de bloeddruk zich ontwikkelde is een juiste handelswijze. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 17-02-2022
Datum publicatie: 08-03-2022
Referentie: 20210088
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Diagnose

20210081 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klachtonderdeel 1: Klager vindt dat verweerder de patiënt na haar val op 22 juni 2021 niet voldoende heeft onderzocht en/of haar ziektegeschiedenis niet juist heeft beoordeeld, de verkeerde diagnose heeft gesteld en verkeerd beleid heeft gevoerd. Verweerder had de patiënt moeten verwijzen naar het ziekenhuis.
De commissie stelt vast dat de patiënt altijd veel pijnklachten had en veel pijnmedicatie gebruikte. In de anderhalve maand voor de val, klaagde de patiënt echter niet veel over pijn. Een inschatting maken van de mate van pijn is lastig bij een patiënt met reuma, osteoporose en cognitief disfunctioneren, waarbij de patiënt ook nog (veel) pijnmedicatie krijgt. Een kenmerk van de cognitieve beperkingen is dat pijn niet goed aangegeven kan worden. De commissie is van oordeel dat verweerder er alert op had moeten zijn dat er meer speelde dan de patiënt aangaf, gezien haar voorgeschiedenis. Het journaal vermeldt ook niet wat er aan onderzoek is verricht, of de ribben en longen zijn onderzocht is niet vermeld. De patiënt blijft de week na de val klagen over pijn, geeft ook vanaf het begin pijn aan aan haar rechterzij. De diagnose kneuzing is naar het oordeel van de commissie gezien de complexe voorgeschiedenis van de patiënt moeilijk te stellen en was naar het oordeel van de commissie reden om de patiënt te verwijzen. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 gegrond.

Klachtonderdeel 2: Klager vindt dat verweerder hem als mentor niet rechtstreeks heeft geïnformeerd over de diagnose na de valpartij.
Verweerder geeft aan dat hij gewend was vooral te communiceren met het verpleeghuis en via het zorgdossier van het verpleeghuis en dat hij ervan uit ging dat de zorg dit verder afstemde met klager. Op zich is het mogelijk een dergelijke afspraak te maken en taken over te dragen, in dit geval aan het verpleeghuis. Dit moet dan echter wel een duidelijke afspraak zijn waarbij duidelijk is dat de mentor alle benodigde informatie kan vinden in het zorgdossier. Naar het oordeel van de commissie zijn dergelijke afspraken niet (duidelijk) gemaakt. Verweerder diende klager in zijn rol als mentor op de hoogte te houden van de zorg rondom de patiënt. De commissie acht klachtonderdeel 2 gegrond.

Klachtonderdeel 3: Klager vindt dat verweerder hem als bezorgde zoon, mantelzorger en mentor niet serieus heeft genomen en heeft geschoffeerd.
Dit klachtonderdeel ziet op de bejegening door verweerder van klager. Verweerder heeft erkend een aantal opmerkingen gemaakt te hebben die hij met de kennis achteraf niet gemaakt zou hebben. Verweerder vindt echter niet dat hij klager heeft geschoffeerd. De commissie is van oordeel dat opmerkingen over erfelijke eigenschappen van klager die verweerder herkende van de patiënt, niet passen in een arts-vertegenwoordigersrelatie. Dergelijke opmerkingen hebben niet bijgedragen aan een goede communicatie en overschrijden naar het oordeel van de commissie de grenzen van het professioneel handelen. De commissie acht klachtonderdeel 3 gegrond.

Klachtonderdeel 4:Klager vindt dat verweerder op 29 juni en 2 juli 2021 heeft verzuimd om een arts naar de patiënt te laten kijken.
Verweerder was met vakantie op 29 juni en 2 juli 2021, op dat moment was er een waarnemer in de praktijk van verweerder. Jegens verweerder kan niet worden geklaagd over handelen of nalaten waarbij verweerder niet zelf betrokken was. De commissie verklaart klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210081
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20210067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt twee dienstdoende huisartsen van de HAP van verweerder dat zij de diagnose (dubbele) longembolie bij klaagster hebben gemist hoewel zij kenbaar had gemaakt dat longembolie en trombose in haar familie (ouders) voorkomt.

De huisartsen van verweerder hebben de klachten van klaagster toegeschreven aan spierpijn aangezien klaagster had aangegeven in Coronatijd thuis oefeningen met gewichten te hebben gedaan. De artsen vonden klaagster niet kortademig en gelet op de leeftijd van klaagster (21 jaar) lag een longembolie niet voor de hand.
De eerste huisarts heeft klaagster gezien en een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en bloeddruk, pols, saturatie en temperatuur gemeten; de tweede huisarts heeft klaagster tien dagen later telefonisch te woord gestaan. Drie dagen later is op de spoedeisende hulp bij klaagster een dubbele longembolie vastgesteld.

De commissie heeft vastgesteld dat klaagster thoracale pijn had, haar hartfrequentie hoog (110) was, bij het tweede contact last had van haar kuit en zij beide keren nadrukkelijk melding had gemaakt van het voorkomen van longembolieën en trombose in haar familie. Beide artsen hadden daarom alert moeten zijn op een mogelijke longembolie ongeacht de jonge leeftijd van klaagster. De commissie is van oordeel dat beide artsen de Standaard M86 voor Diepveneuze trombose en longembolie hadden moeten volgen maar dit niet of onvoldoende hebben gedaan. Als de artsen de beslisregels voor longembolie hadden gevolgd hadden zij door middel van een bloedonderzoek de D-dimeer moeten bepalen. Anamnese en lichamelijk onderzoek alléén geven daarbij onvoldoende houvast. Een klinische inschatting van het risico op longembolie in combinatie met een D-dimeertest is in staat longembolie uit te sluiten. Nu de huisartsen hebben nagelaten een bloedonderzoek te (laten) doen is de commissie van oordeel dat de beide huisartsen van verweerder niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam (huis)arts mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.

Klaagster heeft een vergoeding van € 15.000,-- gevorderd wegens de door haar zowel materieel als immaterieel geleden schade. De commissie acht de materiële schade niet, althans onvoldoende onderbouwd of aangetoond. Voor de door klaagster geleden pijn wordt een immateriële vergoeding van € 1.500,-- toegekend.

Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 31-01-2022
Referentie: 20210067
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210013 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster vindt dat de dienstdoende huisarts van verweerder niet heeft gezien dat de patiënt ernstig ziek was en dat medisch ingrijpen noodzakelijk was.

Allereerst merkt de commissie op dat in het verweerschrift wordt gezegd dat meer onderzoek is gedaan, dan is opgeschreven in het waarneembericht. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het waarneembericht. De commissie kan niet vaststellen dat dat onderzoek ook daadwerkelijk is uitgevoerd, nu dit niet is vastgelegd.

Er is sprake van een discrepantie tussen de aangegeven hypotensie (een lage bloeddruk) en de opgeschreven bloeddrukwaarde van 110/80. Ook is niet opgeschreven welke medicatie de patiënt gebruikte en dat de patiënt een bloeddruktablet minder diende te nemen. De dienstdoende huisarts van verweerder heeft verder crepitaties pulmonaal waargenomen wat zou kunnen passen bij vocht in de longen. Ook was er sprake van een iets afhangend gelaat. Verder is er geen glucose gemeten, terwijl duidelijk was dat de patiënt niet medicatietrouw was op dat moment. Ook is de temperatuur niet opgenomen en zijn de benen van de patiënt niet onderzocht.

De conclusie van de dienstdoende huisarts is geweest dat er sprake was van moeheid, zonder een differentiaal diagnose op te nemen en waarbij gedacht werd dat er sprake was van een probleem waarvoor meer zorg in de thuissituatie ingezet moest worden. Als er echter sprake is van een lage bloeddruk en mogelijk hartfalen, waarbij sprake is van een progressieve achteruitgang binnen enkele dagen (patiënt kon zich niet meer zelf aankleden) dan is er sprake is van een patiënt die niet hemodynamisch stabiel is. In die situatie kan niet worden volstaan met het advies een bloeddrukpil minder te nemen, maar dient een patiënt te worden verwezen. Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht van klaagster gegrond is. Overigens is de commissie het eens met klaagster dat niet is gezegd dat het beloop anders was geweest als de patiënt wel eerder zou zijn verwezen, aangezien de diagnose chronisch progressief hartfalen een slechte prognose kent. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de griffiekosten.

Datum uitspraak: 04-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210013
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210035 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de patiënt niet serieus genomen heeft, hem onvoldoende onderzocht heeft en onvoldoende heeft gedaan om een longembolie uit te sluiten.

De diagnose longembolie is lastig vast te stellen en wordt regelmatig gemist. Om die reden is de Wells score ontwikkeld, een algoritme om de risicokans op een longembolie in te schatten. Aan verschillende factoren en symptomen worden punten toegekend, die bepalen of een longembolie waarschijnlijk is of niet. Bij minder dan vier punten, in combinatie met een negatieve D-dimeer bepaling, is een longembolie onwaarschijnlijk. Bij vier punten of hoger, is een directe verwijzing geïndiceerd.
Bij de patiënt was sprake van het ophoesten van een spoortje bloed en van langere tijd immobiel zijn. Beide factoren samen leveren 2.5 punt op de Wells score. Van de andere risicofactoren, zoals een maligniteit, verhoogde hartslag of het zijn van een longembolie als de meest waarschijnlijke diagnose was geen sprake. Omdat daarmee de Wells score kleiner was dan 4, had volgens de NHG-standaard een D-dimeer bepaling plaats moeten vinden. Nu verweerder hier niet toe is overgegaan is naar het oordeel van de commissie niet gehandeld volgens de geldende NHG-standaard. Dit had volgens de commissie wel plaats moeten vinden, temeer omdat de eigen huisarts expliciet gevraagd had om een longembolie uit te sluiten. De klacht van klaagster is daarmee gegrond.

De commissie is daarnaast van oordeel dat de verslaglegging in het journaal matig is. Verweerder heeft niet opgeschreven of hij de Wells score heeft toegepast. Ook heeft verweerder niet opgeschreven om welke redenen hij een longembolie uitsloot, terwijl wel uitdrukkelijk om deze beoordeling was gevraagd door de eigen huisarts van de patiënt.

Datum uitspraak: 06-10-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 2021003
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Diagnose

20210037 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft geluisterd naar de klachten van klager, een onjuiste diagnose heeft gesteld, aan tunnelvisie heeft geleden, onvoldoende urgentie heeft betracht, onvoldoende onderling heeft afgestemd met betrekking tot de diagnose en dat zij de klachten van klager onvoldoende heeft vastgelegd waardoor een opvolgende arts onvoldoende geïnformeerd werd. Klager is ervan overtuigd dat als de klachten serieus waren opgepakt, zijn herniaoperatie eerder had plaatsgevonden en de restschade en het gelopen risico aanzienlijk minder zouden zijn geweest.

Uit het journaal volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster, of tijdens het eerdere consult bij een collega, is gesproken over meermalen vallen of bijna niet meer kunnen lopen. Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie primair uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat -om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten dienen komen vast te staan.

Klager wordt door verweerster gezien negen dagen na het eerste consult. Zij denkt aan een mogelijke neuropathie ten gevolge van diabetes. Om die reden geeft zij aan hier verder onderzoek naar te laten doen. Tevens adviseert zij klager een verbetering van de leefstijl. Nu niet vast te stellen is dat klager ten tijde van dit consult al slecht liep, is het beleid te verdedigen dat eerst onderzoek werd ingezet naar diabetes en het afwachten van het effect van het niet meer dragen van krappe schoenen, nu er ook geen sprake was van verdere alarmsymptomen. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210037
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20210038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder onvoldoende te luisteren, het stellen van een onjuiste diagnose, het hebben van tunnelvisie, onvoldoende urgentie te betrachten en onvoldoende vastlegging in het medisch dossier. Klager vindt dat als de klachten in eerste of op zijn laatst in tweede aanleg serieus waren opgepakt, de operatie aan zijn nekhernia eerder had plaatsgevonden en de restschade en het gelopen risico aanzienlijk minder zouden zijn geweest.

Klager is op 19 februari 2019 voor het eerst gezien door verweerder. In het journaal werd toen niet vastgelegd dat er sprake was van alarmsymptomen. Uit het medisch dossier volgt ook niet dat tijdens het consult bij verweerder gesproken is over vallen of over bijna niet meer kunnen lopen. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie primair uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat -om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten dienen komen vast te staan. Niet vast is komen te staan dat gesproken is over niet kunnen lopen en vallen. Dat verweerder bij het eerste consult is gestart met het aanvragen van bloedonderzoek, onder meer naar diabetes en vitamine B12, hetgeen gevoelloosheid in de ledematen kan veroorzaken, acht de commissie dan ook verdedigbaar beleid. Verweerder start onderzoek naar de klachten en dat is naar het oordeel van de commissie ook het juiste onderzoek op dat moment. De commissie acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 08-11-2021
Datum publicatie: 01-12-2021
Referentie: 20210038
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Bejegening/communicatie

20200097 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij de diagnose gordelroos heeft gemist en dat verweerder hem geen injectie heeft gegeven.

Uit het journaal blijkt dat verweerder de diagnose gordelroos op 16 september 2019 heeft gesteld. Verweerder heeft toen ook pijnstilling voorgeschreven, hetgeen conform de NHG Behandelrichtlijn Gordelroos is. Op 23 oktober 2019 vermeldt het journaal dat klager heeft aangeven veel last te hebben van de gordelroos en dat hij van een vriend heeft gehoord dat amitriptyline zou kunnen helpen. Verweerder schrijft dit vervolgens ook voor. Verweerder verhoogt later de dosering en als dit ook niet voldoende helpt, schrijft verweerder pregabaline voor.
De commissie heeft geen reden om ervan uit te gaan dat hetgeen vermeld is in het journaal niet juist zou zijn. De commissie gaat er dan ook vanuit dat hetgeen in het journaal is vermeld de juiste gang van zaken weergeeft. Op basis hiervan is dan ook duidelijk dat klager niet pas in 2020 op de pijnpoli te horen kreeg dat hij gordelroos had.

De NHG-Behandelrichtlijn Gordelroos is duidelijk, er is geen bewijs dat een injectie in de acute fase van gordelroos zal helpen bij het voorkomen van langdurige pijn. Antivirale middelen worden alleen voorgeschreven bij gordelroos in het gezicht. De richtlijn, die is opgesteld door de wetenschappelijke beroepsvereniging van huisartsen, geeft waarborgen voor een zorgvuldige behandelingsaanpak en daarin wordt gewaakt voor over- en onderbehandeling. Vast staat dat verweerder conform de richtlijn heeft gehandeld en de daarin genoemde onderzoeksmethode en behandelwijze heeft uitgevoerd. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie als een goed hulpverlener gehandeld. De pijn die klager bleef houden is vervolgens door verweerder behandeld volgens de NHG Standaard Pijn. Ook daarmee heeft verweerder gehandeld volgens de professionele standaard. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 13-07-2021
Datum publicatie: 14-11-2021
Referentie: 20200097
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20210003 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder een onjuiste inschatting heeft gemaakt van de acute problemen bij klager waardoor de diagnose hartinfarct is gemist. Na het eerste telefonisch contact met klager op 10 oktober 2020 is een afspraak gemaakt voor een consult. Na onderzoek is de dienstdoende huisarts van mening dat er sprake is van maagklachten en dat er geen cardiale oorzaak is voor de klachten van klager. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts van verweerder op dat moment tot deze diagnose kon komen, alles meewegende en omdat de klachten atypisch voor hartklachten waren.

Klager belde de nacht erna rond half vijf opnieuw met verweerder. Aan klager werd verteld dat hij niet op dat moment gezien hoefde te worden, maar extra maagzuurremmers moest nemen. Eventueel kon hij wel om 8.00 uur ’s ochtends terecht. Uit de transcriptie van het gevoerde gesprek met de triagist van verweerder bleek dat opnieuw gedacht werd aan maagklachten. Klager vroeg echter meermaals om gezien te worden en vertelde dat de klachten erger waren dan de dag ervoor. Hij gaf aan dat de pijn erger was, dat hij kortademig was, hij was zweterig en klam en dat hij niet dacht dat het zijn maag was. De commissie is van oordeel dat de triagist tijdens het tweede gesprek sturend is geweest bij het samenvatten en aangeven wat de klachten waren, sturend in de richting van de maagklachten. Klager geeft echter tijdens het gesprek aan dat de klachten erger zijn dan de dag ervoor, dat hij niet denkt dat het zijn maag is en ook dat hij kortademig en zweterig is. Deze klachten waren er de dag ervoor niet. Hij geeft als pijnscore aan 10,8,9. Klager wil daarbij dat er een visite plaatsvindt.

Bij een patiënt met in zijn voorgeschiedenis hartklachten, die in korte tijd voor de tweede keer belt, is de commissie van oordeel dat klager gezien had moeten worden. Zelfs al was er op dat moment geen sprake geweest van een hartinfarct, de klachten van klager waren dusdanig heftig, met veel pijn, dat hem niet gevraagd had moeten worden meer dan drie uur te wachten op een consult. Er is naar het oordeel van de commissie teveel doorgegaan op de klachten van de dag ervoor, toen klager ook contact opnam met verweerder. Bij een patiënt die niet bekend is, zoals dat op een huisartsenpost gebeurt, is het nog meer van belang dan bij de patiënten die de eigen huisarts kent, alert te zijn en te waken voor tunnelvisie. Bij het tweede contact was er onvoldoende oog voor nieuwe signalen. De klachten wezen niet allemaal eenduidig op een hartinfarct. De pijn werd bijvoorbeeld omschreven als branderig. Aan de andere kant was duidelijk dat er sprake was van een taalbarrière en dat klager wel ernstige klachten had en veel pijn. Er had ook sprake kunnen zijn van bijvoorbeeld een complicatie bij de eerder vastgestelde maagklachten. Dit maakt dat de commissie van oordeel is dat klager op korte termijn gezien had moeten worden.

Klager vordert € 950,00 smartengeld, kwijtschelding van het griffierecht en de eigen bijdrage voor toevoeging van € 152,00. De commissie stelt voorop dat klager geen griffierecht heeft betaald. De gevraagde kwijtschelding is reeds om die reden niet aan de orde.
De immateriële schadevergoeding wordt door klager onderbouwd met de zin “al was het maar omdat cliënt zich achteraf moet realiseren dat hij er wellicht niet meer zou zijn geweest als hij 112 niet had gebeld”. In artikel 6:106 BW is een drietal gronden opgenomen om te komen tot toekenning van smartengeld. Voor zover hier relevant gaat het dan om de categorie van iemand die ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Onder deze categorie wordt begrepen ‘geestelijk letsel’. Uit de rechtspraak volgt echter dat enkel ervaren spanning onvoldoende is, er moet sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat daarvan sprake is, is door klager geenszins gesteld of onderbouwd. Ook overigens is door klager geen andere aantasting van zijn persoon onderbouwd gesteld. Daarmee wordt niet toegekomen aan smartengeld en moet de commissie dit deel van de gevorderde schade afwijzen. Voorts vordert klager een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand, bestaande uit de eigen bijdrage van zijn toevoeging. Uit artikel 6:96 lid 2 BW volgt dat ook als schade voor vergoeding in aanmerking kan komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Dit deel van de vordering van klager komt voor toewijzing in aanmerking. Verweerder zal daarmee worden veroordeeld tot betaling van € 152,00 aan klager.

Datum uitspraak: 12-08-2021
Datum publicatie: 28-09-2021
Referentie: 20210003
Categorieën: Diagnose | Intake/triage | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20200114 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – bestuurder [naam] - in de kern weergegeven: 1.dat de huisarts haar het geneesmiddel Amfexa heeft voorgeschreven terwijl bekend was dat zij hiervan een psychose kon krijgen; 2. dat de huisarts het middel heeft voorgeschreven zonder toezicht van een psychiater; 3. dat de huisarts in plaats van dexamfetamine, Amfexa heeft voorgeschreven.
Ad 1. De vraag waar de commissie zich voor gesteld ziet is of de huisarts op de hoogte was dan wel had moeten zijn van het risico dat klaagster van Amfexa/dexamfetamine psychotisch kon worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden vastgesteld of de ontslagbrief van 20 september 2011 van de GGZ instelling [naam], waarin – samengevat - de volgende conclusie staat: “Psychotische stoornis NOA Hoofd Misbruik van amfetamine. Differentiaal diagnostisch kan er sprake zijn geweest van een psychose door een middel”, in het bezit was van gezondheidscentrum [naam].
De commissie oordeelt dat op grond van de stukken niet is komen vast te staan dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier van klaagster zat, waardoor de huisarts had kunnen weten dat het gebruik van Amfexa/dexamfetamine bij klaagster een psychose zou kunnen veroorzaken. Dit wil volgens de commissie niet zeggen dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar dat de commissie niet bewezen acht dat de brief van 20 september 2011 van [naam], in het dossier zat. Daarmee kan naar het oordeel van de commissie niet worden vastgesteld dat de huisarts op de hoogte was van de mogelijke risico’s van het gebruik van Amfexa/dexamfetamine voor klaagster. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. Vast staat is dat de huisarts bevoegd is om Amfexa/dexamfetamine voor te schrijven mits aan bepaalde zorgvuldigheideisen, waaronder regelmatige controles, is voldaan. Op basis van het dossier en de onderliggende stukken oordeelt de commissie dat de huisarts klaagster regelmatig ter controle op het spreekuur heeft gezien waar onder meer de medicatie werd besproken. De commissie volgt klaagster daarom niet in haar standpunt dat er geen controle/toezicht door de huisarts is geweest op het gebruik van Amfexa/dexametafine. In dit specifieke geval met de expertise van de huisarts en de kennis die zij had over deze zaak, oordeelt de commissie dat zij zich terecht bekwaam heeft geacht om deze handeling uit te voeren. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. Dexamfetamine is een generiek geneesmiddel en wordt gebruikt voor onder andere ADHD. Het middel wordt in Nederland ook verkocht onder de merknaam Amfexa. In de merkmedicatie Amfexa zit dezelfde werkzame stof als in het generieke middel, dexamfetamine. Onweersproken is dat klaagster dexamfetamine langere tijd zonder problemen heeft geslikt. De commissie is van oordeel dat de huisarts daarmee niet onzorgvuldig heeft gehandeld door klaagster Amfexa voor te schrijven en acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-07-2021
Datum publicatie: 04-08-2021
Referentie: 20200114
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medicijnen | Medisch dossier | Diagnose

20210006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster in de kern weergegeven: 1. dat zij bij haar zoon niet de juiste diagnose heeft gesteld toen hij eind oktober 2020 op het spreekuur kwam met heftige buikklachten; 2. dat zij onvoldoende empathie heeft getoond en onvoldoende betrokken is geweest tijdens de bezoeken aan verweerster en nadat werd vastgesteld dat haar zoon een appendicitis had waardoor hij met spoed geopereerd moest worden.
Ad 1. De commissie stelt vast dat er 2 contactmomenten zijn geweest tussen verweerster en klaagster en haar zoon; op 30 oktober 2020 is klaagster op het spreekuur van verweerster geweest en op 5 november 2020 heeft er een telefonisch consult met verweerster plaatsgevonden. Over het verloop van het consult op 30 oktober 2020 hebben klaagster en verweerster een verschillende lezing. Volgens klaagster kon verweerster de buik van haar zoon niet onderzoeken omdat deze teveel pijn deed. Het journaal van verweerster vermeldt het volgende: “oogt matig ziek, pijnlijk” en ”soepele buik, niet drukpijnlijk”. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerster op 30 november 2020 terecht geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een acute buik . Later die dag bezochten klaagster en haar zoon de SEH, van een (spoed)opname en een ingreep aldaar op dat moment is niet gebleken. Pas toen klaagster op 5 november 2020 tijdens een telefonisch consult aan verweerster meldde dat haar zoon nog steeds buikpijn had, was er wel reden voor een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor het maken van een echo. De commissie is van oordeel dat verweerster niets te verwijten valt en heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts met de wetenschap van dat moment. Het antwoord op de vraag wie als eerste, de moeder of verweerster, het initiatief heeft genomen om de zoon direct door te sturen naar het ziekenhuis is hierbij voor de commissie niet van belang. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De wijze waarop de communicatie tussen klaagster, haar zoon en verweerster heeft plaatsgevonden laat zich moeilijk op juistheid beoordelen door de commissie. Zij is immers niet aanwezig geweest bij de gesprekken tussen klaagster en verweerster. Dat neemt niet weg dat de commissie begrijpt dat het voor klaagster en haar zoon een nare en heftige ervaring moet zijn geweest. Het gaat hier echter niet om het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar om het gegeven dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klager vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-07-2021
Datum publicatie: 02-08-2021
Referentie: 20210006
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200078 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Verweerder heeft volgens klaagster haar klachten niet serieus genomen en haar ten onrechte niet verwezen voor een scan. Bij klaagster is uitgezaaide borstkanker vastgesteld.

Uit het journaal maakt de commissie op dat tussen 9 augustus 2019 en 4 februari 2020 een aantal consulten heeft plaatsgevonden met klaagster. De consulten die plaatsvonden hadden geen betrekking op borstklachten.
Op 10 en 17 december 2019 vonden consulten plaats in verband met hoestklachten, verweerder schrijft codeïne en later een pufje voor. Pas in juli 2020 gaat klaagster in verband met klachten van haar borst naar een collega van verweerder en wordt later uitgezaaide borstkanker vastgesteld.
Zelfs als gekeken wordt met de kennis van nu naar de consulten die verweerder had met klaagster, zijn de klachten waarmee klaagster zich presenteerde niet te relateren aan borstkanker. Ook de hoestklachten wezen op dat moment nog niet op de later geconstateerde uitzaaiingen in de longen. Die consulten vonden plaats in december 2019, pas een ruim half jaar later ging klaagster met borstklachten naar verweerders collega.
Alle overige consulten gaven evenmin aanleiding klaagster te verwijzen voor een scan. De commissie heeft ook geen relatie kunnen leggen tussen de klachten waarmee klaagster op consult kwam, zelfs niet met de huidige kennis, en de later geconstateerde borstkanker. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 15-07-2021
Referentie: 20200078
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200109 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder – directeur van de Huisartsenpost (HAP) - dat de dienstdoende huisarts haar klachten niet goed heeft beoordeeld en haar onterecht niet heeft doorgestuurd naar de Spoedeisende Hulp (SEH) toen zij daarom vroeg.
Op 6 oktober 2020 meldde klaagster zich op de HAP met klachten van de bovenbuik waarvoor zij maagbeschermers kreeg voorgeschreven. De volgende dag nam klaagster contact op met de [naam] kliniek vanwege een eerdere ‘gastric bypass’ operatie; zij kreeg daar het advies extra maagbeschermers te gebruiken. Op 10 oktober 2020 om 12:42 uur nam klaagster opnieuw telefonisch contact op met de HAP en vroeg om een doorverwijzing naar de SEH. Uitgelegd werd dat dit niet automatisch mogelijk was, maar pas na een consult waarvoor klaagster wel direct langs kon komen. Zij werd op de HAP om 14.00 uur gezien door de dienstdoende huisarts die na onderzoek vaststelde dat klaagster maagklachten had. Naast de maagbeschermers kreeg zij pijnmedicatie voorgeschreven en het advies om met haar eigen huisarts contact op te nemen. Doorverwijzing naar de SEH vond op dat moment niet plaats.
De commissie oordeelt als volgt. De HAP heeft een poortwachtersfunctie, die erop gericht is om in de ANW-uren (Avond-Nacht-Weekend) patiënten met spoedeisende klachten te behandelen. De dienstdoende huisarts stelde op 10 oktober 2020 bij de beoordeling van klaagster – samengevat - vast dat zij geen koorts had, geen druk- en loslaatpijn, niet misselijk was en haar buik soepel aan voelde. Klaagster maakte verder geen zieke indruk. De dienstdoende huisarts was op de hoogte van de ‘gastric bypass’ ingreep van een jaar geleden. De dienstdoende huisarts heeft een buikonderzoek verricht, waarbij geen signalen waren, die bij een op dat moment acuut gallijden gevonden zouden kunnen worden. Vast staat is dat de dienstdoende huisarts klaagster heeft geadviseerd om met haar eigen huisarts contact op te nemen voor nader onderzoek. Klaagster kreeg voor de pijn tramadol van de dienstdoende huisarts voorgeschreven, verder werd haar geadviseerd maagbeschermers te blijven gebruiken en vloeibaar voedsel te eten. De commissie stelt vast dat klaagster terecht is terugverwezen naar haar eigen huisarts nu de dienstdoende huisarts op 10 oktober 2020 niet tot de diagnose kon komen dat er sprake was van een spoedeisende aandoening met de noodzaak tot direct ingrijpen. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klacht van klaagster ongegrond.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 08-06-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 2020109
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20210007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost-HAP) dat de dienstdoende huisarts van de HAP op 18 oktober 2020 nader onderzoek had moeten verrichten bij zijn schoonvader dan wel hem had moeten doorverwijzen naar het ziekenhuis.
Vast staat dat er op 18 oktober 2020 twee consulten hebben plaatsgevonden; een huisbezoek om 21.05 uur en een telefonisch consult om 22.05 uur. Over het huisbezoek om 21.05 uur staat het volgende vermeld in het waarneembericht: “zeer gespanen iets afwezig, geeft redelijk antwoord zij het met vertraging neurologisch zo ver hij mee werkt: gb” “Evaluatie Crisis/voorbijgaande stressreactie”. De dienstdoende huisarts schreef oxazepam voor. - De dag daarvoor was er een huisarts van de HAP op huisbezoek geweest en had oxazepam voorgeschreven waarop de patiënt goed had geslapen. – De huisarts adviseerde om na het weekend contact op te nemen met de eigen huisarts. Om 22.05 uur heeft er vervolgens een telefonisch consult met de dienstdoende huisarts plaatsgevonden waarbij deze uitlegt dat er op dat moment geen aanwijzingen zijn voor een acute opname. Ook nu werd het advies gegeven zo nodig extra oxazepam te geven aan de patiënt en de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts.
Klager en de dienstdoende huisarts hebben uiteenlopende lezingen over hoe de consulten op 18 oktober 2020 zijn verlopen. De commissie laat hierbij in het midden wat precies is gezegd en besproken tussen enerzijds klager en diens schoonmoeder en de dienstdoende huisarts anderzijds omdat ook in het geval de lezing van de kant van klager zou worden gevolgd het handelen van de huisarts niet leidt tot een gegrondheid van de klacht. De commissie oordeelt namelijk dat op basis van het – summiere - waarneembericht en de onderliggende stukken, dat er op 18 oktober 2020 geen medische redenen waren om op dat moment acuut in te grijpen. Onweersproken is dat de klachten al wat langer aan de gang waren. De dienstdoende huisarts heeft volgens de commissie terecht beoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een indicatie voor spoedopname in het ziekenhuis of aanvullend onderzoek. De voorgeschreven medicatie leek – tijdelijk – te helpen waardoor de patiënt rustig de nacht door kon komen. Duidelijk was dat er wel aanvullende diagnostiek nodig was maar dit kon wachten tot de volgende dag. De dienstdoende huisarts heeft bij het eerste en het tweede consult geadviseerd om de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts voor nader onderzoek. De commissie begrijpt dat de patiënt en zijn familie geschrokken zijn van de hele situatie en van de diagnose die later in het ziekenhuis werd gesteld. De commissie is echter van oordeel dat de dienstdoende huisarts op 18 oktober 2020 heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts binnen de gegeven context. Zij acht de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Referentie: 20210007
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Verwijzing

20200067 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager klaagt over het handelen van verweerder ten aanzien van de mogelijkheden om 24-uurszorg en begeleiding te organiseren.

Op 28 januari 2020 zou een gesprek plaatsvinden over de zorg voor klager, waarbij de aanwezigheid van verweerder was gevraagd. Verweerder wilde eerst met klager zelf spreken.
Verweerder dient primair te handelen in het belang van zijn patiënt, zijnde klager, los van de wensen van familie of andere deskundigen. Het toepassen van dwang kan alleen als ingrijpen noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de cliënt of zijn omgeving te voorkomen of af te wenden. Om vast te kunnen stellen wat het beste is voor klager, was het nodig voor verweerder om klager eerst zelf te zien. Verweerder heeft direct de volgende dag een visite afgelegd. Na dit bezoek was verweerder niet overtuigd van de noodzaak van een opname of het afgeven van een RM. Het is een huisarts ook niet toegestaan om betrokken te zijn bij het aanvragen van een RM, of druk te zetten zodat het komt tot een opname. Ook had klager zelf aangegeven een opname in het verpleeghuis niet te willen. Verweerder heeft zijn standpunt uitgelegd aan klager, maar ook aan diens dochter. Verweerder heeft vervolgens andere opties aangegeven bij klagers familie, zoals een ander verzorgingshuis in de buurt.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder niet verwijtbaar of onzorgvuldig gehandeld. Verweerder kon de wens van klagers familie tot opname niet volgen, maar heeft aangeboden te praten over geschikte alternatieven. Het behoort tot verweerders professionaliteit om in te kunnen schatten wat het beste zou zijn voor klager, klager was over verweerders zorgverlening ook tevreden. Verweerder heeft dan ook niet geweigerd mee te werken aan het organiseren van 24-uurszorg, verweerder heeft een eigen inschatting gemaakt, waartoe hij ook bevoegd is. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 26-05-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200067
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Diagnose | Verwijzing

20200087 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet de juiste behandeling heeft voorgeschreven toen zij ernstige fysieke klachten had ten gevolge van een vitamine B12 tekort. Volgens klaagster hebben verweerder en zijn collega’s niet goed naar haar geluisterd en haar klachten niet serieus genomen.
De commissie richt zich bij het beoordelen van de klacht van klaagster op het handelen van verweerder en niet op dat van zijn collega-huisartsen, waarbij het uiteraard wel van belang is dat er kennis wordt genomen van hetgeen door collega’s in het journaal is vastgelegd. Klaagster bezocht het spreekuur van verweerder op 27 maart 2017, 28 maart 2018, 17 augustus 2018 en 24 augustus 2018.
Voor de beoordeling van deze klacht heeft de geschillencommissie in het bijzonder acht geslagen op het NHG standpunt Diagnostiek van vitamine B12 deficiëntie” en de LESA (Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak). “ Laboratoriumonderzoek Vitamine B12-deficiëntie.
Op 20 september 2017 werd vitamine B12 geprikt: 150 pmol/l. Volgens de NHG standaarden is er dan sprake van een laagnormaalwaarde. Aanvullend is er een MMA (methylmalonzuur) bepaling gedaan met de navolgende uitkomst: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. De commissie komt op basis hiervan tot de conclusie dat er terecht niet werd voorgesteld om op dat moment over te gaan op een medicamenteuze behandeling.
Op 28 maart 2018 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder met klachten van de spieren, waarbij zij zich afvroeg of zij net als haar moeder, fybromyalgie had. Naast lichamelijk onderzoek, liet verweerder laboratoriumonderzoek verrichten op verdenking van spierreuma. Er werden geen afwijkingen gevonden. Ook nu waren er naar het oordeel van de commissie geen aanwijzingen die duiden op een vitamine B12 tekort.
Op 17 augustus 2018 meldde klaagster op het spreekuur dat zij burn-out klachten had. Na bloedonderzoek werd er een vitamine B12 gehalte van 115 pmol/l gemeten. Volgens de richtlijnen is er sprake van een verlaagd vitamine B12 gehalte als de waarde lager is dan 150 pmol/l. Tevens is er een MMA bepaling gedaan werd waarover het journaal vermeldt: “Vitamine B12 deficiëntie nagenoeg uitgesloten”. Besloten werd om in overleg met klaagster vitamine B12 injecties te geven, hoewel verweerder naar het oordeel van de commissie, op grond van de richtlijnen ook had kunnen volstaan met het (zo nodig) voorschrijven van orale medicatie.
Op grond van het vorengaande, ook in samenhang beschouwd, oordeelt de commissie dat verweerder telkens heeft gehandeld binnen de kaders van de NHG richtlijnen en daardoor de grenzen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener niet te buiten is gegaan, waardoor de commissie tot de conclusie komt dat de klacht van klaagster ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie ook niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 30-06-2021
Referentie: 20200087
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200095 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder (directeur van de Huisartsenpost -HAP) in de kern samengevat:
1. dat de dienstdoende huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld mede doordat zij geen röntgenfoto heeft laten maken; 2. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende heeft door- en uitgevraagd naar wat er was gebeurd en klager onvoldoende serieus heeft genomen; 3. dat de dienstdoende huisarts onvoldoende nazorg heeft verricht door de wond niet te verbinden, geen advies te geven over de verzorging, geen medicatie voor te schrijven en geen vangnet te bieden; 4. dat de HAP geen brief met het verslag van het consult op de HAP (waarneembericht) heeft meegegeven voor zijn eigen huisarts.
Ad 1. Klager kwam naar de HAP met een vermoeden dat er een kogeltje in zijn hand was achtergebleven na een ongeluk met een luchtdrukpistool. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of de huisarts door slechts de wond te onderzoeken op een wijze waarop zij dit heeft gedaan, heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. De commissie komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Een huisarts dient, wanneer sprake is van een schietincident waarbij het vermoeden bestaat dat er een (deel van) een kogeltje is achtergebleven in een hand, in principe altijd over te gaan tot het laten maken van een röntgenfoto. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad 2. Op basis van de onderliggende stukken en het waarneembericht van de HAP oordeelt de commissie dat de huisarts voldoende heeft uit- en doorgevraagd om haar beleid op af te kunnen stemmen en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 3. In het waarneembericht staat het volgende vermeld: “met betadine schoon gemaakt en verbonden, advies droog en schoon houden bij toename pijn of roodheid zwelling co, uitleg lood kogel zit er niet in de wond”. Klager en verweerder spreken elkaar op dit punt tegen. De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 4. De commissie oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het is gebruikelijk om na het consult met de huisarts van de HAP aan patiënten die niet in dat zorggebied vallen, het medisch dossier mee te geven. Verweerder had dit niet gedaan. Klager kreeg pas een afschrift nadat hij naar zijn eigen huisarts was geweest. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klager heeft een materiële en immateriële schadevergoeding gevorderd van € 25.000,00. De commissie oordeelt dat noch uit het journaal van de eigen huisarts van klager van 8 september 2020, noch uit de verslaglegging van de plastisch chirurg van 21 september 2020, noch uit de onderbouwing van klager zelf blijkt dat hij (rest)schade heeft gehad of nog steeds heeft ten gevolge van het niet maken van een röntgenfoto op 15 augustus 2020 en het daaruit voortvloeiende gevolg van het in de handpalm blijven zitten van een loodkogeltje. Ook heeft klager zijn materiële schadevergoeding niet verder niet onderbouwd. Voor de immateriële schadevergoeding oordeelt de commissie dat vanwege het niet maken van een röntgenfoto door de huisarts, klager langer met pijnklachten heeft rondgelopen. Op basis van ‘redelijkheid en billijkheid’ veroordeelt de commissie verweerder tot het betalen van een bedrag van € 100,00 en € 100,00 van het door klager betaalde griffierecht.

Datum uitspraak: 21-04-2021
Datum publicatie: 17-05-2021
Referentie: 20200095
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld tijdens het consult van 20 augustus 2018. Zij heeft daardoor schade geleden. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult van 20 augustus 2018 zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen van verweerder. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 14-12-2020
Datum publicatie: 11-04-2021
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing | Medisch dossier

20200038 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerster geen visite heeft afgelegd zoals was afgesproken, waardoor geen goede zorg is verleend en klager blijvende hersenschade heeft opgelopen.

Verweerster heeft, nadat klagers vriendin belde, geadviseerd een ambulance te bellen. Niet duidelijk was wat klager precies mankeerde. De vriendin kon het niet goed uitleggen en klager kwam zelf niet aan de telefoon. Een ambulance bellen is noodzakelijk als er sprake is van grote spoed en er niet gewacht kan worden op een visite, omdat het verstrijken van meer tijd kan zorgen voor schade. Het is de commissie niet gebleken op grond waarvan verweerster meende dat er sprake was van grote spoed waarvoor de komst van een ambulance noodzakelijk was. Ook is de commissie niet duidelijk waarom verweerster op een later moment niet zelf is gaan kijken bij klager, zij zat immers al in de auto. In het journaal is geen differentiaal diagnose opgenomen en is daarmee niet te beoordelen aan welke diagnosen verweerster dacht.

Als verweerster al op juiste gronden heeft ingeschat dat het bellen van een ambulance noodzakelijk was, omdat er geen tijd meer te verliezen was, dan is het in elk geval noodzakelijk dat verweerster daarna zelf een visite aflegde nadat bleek dat de ambulance medewerkers klager niet naar het ziekenhuis hadden gebracht. Klager was op leeftijd en was een zeer kwetsbare patiënt. Er was echter sprake van onduidelijke klachten. De commissie is dan ook van oordeel dat verweerster vanuit het oogpunt van goede zorg, zelf poolshoogte had moeten nemen. De klacht van klager is gegrond en verweerster wordt veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde griffierecht. De commissie merkt nog op dat indien verweerster wel een visite had afgelegd, daarmee niet is gezegd dat klager op dat moment naar het ziekenhuis zou zijn verwezen, dan wel dat een CVA te voorkomen zou zijn geweest. De commissie kan niet vaststellen dat het ziektebeloop dan anders zou zijn geweest.

Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 08-04-2021
Referentie: 20200038
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Informatie over onderzoek/behandeling | Bejegening/communicatie

20200088 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder 1. dat hij op 26 augustus 2019 en 9 maart 2020 niet de juiste diagnose heeft gesteld waardoor klager onnodig lang met fysieke en psychische klachten heeft rondgelopen; 2. dat hij geen excuses voor zijn handelen wil aanbieden vanwege het feit dat klager homoseksueel is en ter onderbouwing hiervan kwetsende woorden heeft gebruikt. Klager vordert zijn eigen bijdrage ad. € 596,97 die hij heeft moeten betalen vanwege de doorverwijzing naar een kliniek op grond van de onjuiste diagnose, op verweerder terug.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal (lees: dossier) van de huisarts, tenzij er redenen zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Klachtonderdeel 1
De commissie oordeelt dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld tijdens het eerste consult op 26 augustus 2019. Na lichamelijk onderzoek was het vermoeden dat klager last had van aambeien. Verweerder schreef Movicolon voor om de ontlasting soepeler te maken. Onweersproken is dat verweerder klager advies gaf om bij aanhoudende klachten terug te komen. Het journaal vermeldt niet dat er gesproken is over het feit dat klager homoseksueel is. Verweerder vermeldt evenmin dat hierover is gesproken met klager. De commissie gaat op basis hiervan ervan uit dat de seksuele geaardheid van klager tijdens het eerste consult van 26 augustus 2019 niet is besproken. Op 9 maart 2020 kwam klager opnieuw naar het spreekuur van verweerder met klachten van roodheid van de eikel en aanhoudend rectaal bloedverlies. Verweerder vroeg klager expliciet of hij onveilige anale seks had gehad, klager ontkende dit. Verweerder heeft vervolgens een orale en urine soa test laten doen. Hoewel verweerder volgens de commissie ook kunnen overwegen in dit geval een anale swab af te nemen, heeft hij naar het oordeel van de commissie gehandeld binnen het kader van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. Voor het rectale bloedverlies is klager terecht doorverwezen voor een coloscopie om andere ernstige diagnoses uit te sluiten. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie baseert zich bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op het gegeven dat moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Deze feiten heeft commissie hier niet vast kunnen stellen. Dit alles in ogenschouw genomen, is de commissie van oordeel dat dit klachtonderdeel van ongegrond is.
Nu het geschil ongegrond is verklaard, komt de commissie niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 10-02-2021
Datum publicatie: 03-03-2021
Referentie: 20200088
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie | Verwijzing

20200039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zorgvuldig heeft behandeld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Nadat klaagster tijdens haar vakantie twee keer was gezien door een huisarts aldaar, kwam klaagster bij verweerder. Zij had pijn in haar rechterbeen. Het journaal vermeldt dat klaagster “1 week daarvoor last gehad in dit been van een daas maar dat was al een week over.” De pijn in het onderbeen trekt door tot de bil. Verweerder onderzoekt klaagster, er is sprake van een soepele kuit en hij adviseert rust en paracetamol en terugkomen als de klachten niet verbeteren. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult juist niet heeft aangegeven dat zij was hersteld van de insectenbeet noch dat de klachten inmiddels waren verdwenen. Het journaal van verweerder vermeldt anders. Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

De symptomen waarmee klaagster op het spreekuur kwam zijn geen symptomen die wijzen op Lyme. Eerder kan gedacht worden aan een radiculair beeld, zoals een zenuw die bekneld is. Er was daarom geen reden voor bloedonderzoek, nu er geen sprake was van klinische verschijnselen die mogelijk zouden kunnen wijzen op Lyme. Het door verweerder ingezette afwachtende beleid was daarom begrijpelijk, waarbij een follow-up werd afgesproken voor als de klachten niet zouden verbeteren. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20200039
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20190141 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster heeft aangegeven dat de patiënt wil wisselen van huisarts, verweerder weigert dit. Daarnaast is zij van mening dat de kwaliteit van zorg voor de patiënt tekort schiet.

Klaagster heeft als ex-partner van de patiënt en diens mantelzorger, op grond van de WKKGZ geen zelfstandig klachtrecht. Klaagster stelt dat zij optreedt namens de patiënt en heeft daartoe ook een door de patiënt ondertekende machtiging overgelegd. Verweerder stelt dat de wil van de patiënt een klacht in te dienen jegens verweerster in twijfel moet worden getrokken. Verweerder geeft aan dat de patiënt niet meer weet wat hij ondertekent. Ook heeft verweerder niet van de patiënt zelf gehoord dat hij een klacht wenst in te dienen jegens hem.

Tijdens de procedure is vast komen te staan dat voor de patiënt bewindvoering is ingesteld. Dat de patiënt onder bewind is gesteld betekent niet dat hij geen klachtrecht meer heeft. Bewindvoering ziet op het beheer van de financiën en bezittingen van een persoon. Daarmee staat echter wel vast dat de patiënt niet meer in staat is zijn vermogensrechtelijke positie zelf waar te nemen. Daarnaast is de diagnose dementie gesteld door verweerder. Deze diagnose is weliswaar niet bevestigd door een andere specialist, er is echter wel een casemanager dementie aangesteld. Het aanstellen van een dergelijke casemanager maakt aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is van dementie. Naast bewindvoering is er ook een traject opgestart om een mentor aan te stellen voor de patiënt. Ook dit wijst er op dat de patiënt niet goed meer in staat is zijn wil te bepalen. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van de commissie voldoende dat er sprake is van dementie bij de patiënt. In onderhavige procedure is niet gebleken dat het de patiënt duidelijk was dat de machtiging diende om een klacht jegens verweerder in te dienen en dat hij het daarmee eens was. De commissie acht het aannemelijk dat de patiënt niet meer beschikte over de voor het indienen van de klacht vereiste wilsbekwaamheid. De commissie verklaart de klacht van klaagster niet ontvankelijk en komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.

Datum uitspraak: 18-08-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Referentie: 20190141
Categorieën: Beëindiging arts - patiëntrelatie | Diagnose | Niet ontvankelijk

20200045 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen juiste diagnose heeft gesteld. Klaagster vindt dat met een bloedonderzoek eenvoudig een eventuele tekenbeet of een andere bacteriële vergiftiging had kunnen worden uitgesloten. Klaagster had veel ellende bespaard kunnen blijven, indien de ziekte van Lyme in een vroeg stadium zou zijn ontdekt.

Tijdens het consult bij verweerder zijn de klachten van klaagster anders geworden dan bij eerdere consulten bij collega huisartsen. Zij had minder pijn, maar zakte nu door haar been en had minder kracht in haar heup en knie. Ook had zij een dikke rechterknie. Klaagster stelt dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakte over een insectenbeet en dat verweerder gezegd heeft dat haar klachten pasten bij een doorgemaakte TIA. Verweerder ontkent dit. Ook het journaal maakt geen melding van een diagnose TIA of dat er gesproken is over de eerdere insectenbeet.

Bij het beoordelen van het handelen van verweerder gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke bron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. De commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen verweerder heeft genoteerd in het journaal niet juist is.

Verweerder zag tijdens het consult geen aanwijzingen voor centrale neurologische uitval, schrijft hij in het journaal. Verweerder verwijst klaagster voor een diagnostisch consult naar de fysiotherapeut. Een diagnostisch consult heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de klachten, verweerder besteedt daarmee zijn eigen onderzoek uit aan de fysiotherapeut. Doel was te laten onderzoeken of de klachten veroorzaakt werden door de dikke knie, of een andere oorzaak hadden, zoals bijvoorbeeld een hernia. Pas als dergelijke oorzaken zijn uitgesloten, kan gedacht worden aan een neurologische oorzaak en aan Lyme. Door eerst andere oorzaken uit te sluiten, heeft verweerder gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Pas als er sprake zou zijn van een radiculair beeld, zonder dat er sprake was van een hernia, zou bloedonderzoek zijn aangewezen. Verweerder was echter nog doende met het onderzoek naar de oorzaak van de klachten van klaagster en heeft daarmee gehandeld zoals van een goed hulpverlener mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 16-12-2020
Datum publicatie: 22-12-2020
Referentie: 20200045
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20200007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld en hem te laat heeft doorverwezen naar een specialist. Hierdoor is er geen adequate behandeling meer mogelijk en heeft hij chronische pijnklachten. Klager vindt een behandeling in Polen noodzakelijk en stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerder is het journaal voor de commissie een belangrijk oriëntatiepunt, tenzij blijkt dat dat onjuistheden bevat. Op 5 juni 2014 stelde verweerder op geleide van de klachten van klager de diagnose piriformis syndroom links. Klager werd doorverwezen naar de fysiotherapeut. Verweerder heeft onweersproken onderbouwd dat bij het piriformis syndroom vaak spontaan herstel optreedt. Na een toename van de klachten werd klager op 4 augustus 2014 doorverwezen naar de neuroloog, die klager voor zijn heupklachten doorverwees naar de orthopeed. De orthopeed bevestigde de diagnose van verweerder. De commissie is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft behandeld en acht de klacht ongegrond. De beoordeling van de gevorderde schade kan achterwege blijven.

Datum uitspraak: 04-08-2020
Datum publicatie: 03-11-2020
Referentie: 20200007
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20200024 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder dat hij de gezondheidsklachten van haar moeder onvoldoende serieus heeft genomen. Als gevolg hiervan werd de diagnose alvleesklierkanker te laat gesteld, waardoor behandeling niet meer mogelijk was.
Uit het onweersproken journaal van verweerder blijkt dat de moeder van klaagster tussen 8 oktober 2018 en 14 oktober 2019 regelmatig consulten bij verweerder heeft gehad. Zij was bekend met COPD en hartproblemen, naast andere aandoeningen. Waar nodig heeft verweerder (aanvullend) onderzoek verricht. Er waren geen signalen die op alvleesklierkanker wezen. Op 14 oktober 2019 bezocht de moeder van klaagster het spreekuur van de collega van verweerder met klachten van andere aard. Dat gaf aanleiding voor bloedonderzoek, waaruit bleek dat de leverfunctie ernstig was verstoord. Na aanvullend onderzoek werd alvleesklierkanker vastgesteld. Klaagster erkent dat alvleesklierkanker een lastig te stellen diagnose is.
De commissie heeft er begrip voor dat de diagnose voor de moeder van klaagster en haar familie een schok heeft betekend en dat zij weinig tijd hadden om afscheid te nemen. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder echter met de toenmalige kennis zorgvuldig gehandeld. De klacht is ongegrond.

Datum uitspraak: 13-08-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200024
Categorieën: Diagnose

20200026 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klachten van klager die zich tegen zijn ex-echtgenote en tegen andere instellingen en zorgaanbieders dan verweerder richten, vallen buiten de bevoegdheid van de commissie. De kernvraag is of verweerder als een goed en zorgvuldig hulpverlener jegens klager heeft gehandeld, beoordeeld naar het moment van zijn handelingen. De commissie onderscheidt daarin de volgende klachtonderdelen.
1) Verweerder heeft geen juiste kwalificatie van de problemen van klager gegeven met als gevolg dat hij naar de verkeerde instanties werd doorverwezen; 2) Verweerder heeft zijn patiëntendossier niet op orde; 3) Verweerder heeft klager zijn keuzevrijheid voor een zorgaanbieder ontnomen door hem te verzoeken een andere zorgaanbieder te zoeken.
Ad 1. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zorgvuldig manoeuvreerde tussen de behandelrelatie met klager en die met zijn ex-partner, waarbij hij ook oog had voor de belangen van de kinderen. Klager kon niet verwachten dat verweerder alleen hem zou steunen in zijn verwijten aan zijn ex-partner. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder in deze gepolariseerde, ingewikkelde situatie als een zorgvuldig hulpverlener jegens klager gehandeld. Zij acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad 2. De commissie oordeelt dat verweerder uitgebreid en gedetailleerd notities heeft gemaakt van de contacten met klager, deze zijn deels gebaseerd op inlichtingen van GGZ-specialisten. Klager heeft onvoldoende onderbouwd en betwist dat er ongegronde informatie dan wel valse verklaringen in zijn dossier zijn opgenomen. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 3. Klager heeft meerdere malen kenbaar gemaakt dat hij geen vertrouwen meer had in het handelen van verweerder. Verweerder heeft de behandelrelatie niet beëindigd, maar klager slechts gewezen op de mogelijkheid om een andere huisarts te zoeken. Naar het oordeel van de commissie mocht verweerder dit in redelijkheid doen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200026
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Medisch dossier | Beëindiging arts - patiëntrelatie

20200016 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat hij op 22 augustus en 3 september 2018 de diagnose hernia heeft gemist. Klager is vervolgens op eigen initiatief naar een ziekenhuis in [Land] gegaan en werd daar met spoed geopereerd. Als gevolg van het missen van de diagnose heeft hij restklachten. Klager stelt verweerder aansprakelijk voor de kosten van de behandeling minus het door zijn zorgverzekeraar betaalde bedrag.
Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder over de consulten in het journaal onvoldoende notities gemaakt. Een adequate dossiervoering is nodig voor de kwaliteit en continuïteit van zorg Anders dan opgenomen in de NHG-Richtlijn LRS heeft verweerder niet vastgelegd waarop hij klager heeft bevraagd en wat hij bij lichamelijk onderzoek heeft aangetroffen. Ook staat niet vermeld dat hij klager heeft geïnformeerd over het ingezette beleid.
Verweerder heeft klager op 28 augustus 2018 met een telefonisch consult doorverwezen voor een MRI. Op 3 september 2018 heeft verweerder klager tijdens een telefonisch consult morfine voorgeschreven. Naar het oordeel van de commissie had verweerder daarin zorgvuldiger moeten handelen door klager toen voor een consult uit te nodigen, of op huisbezoek te gaan als klager niet mobiel was.
Volgens het journaal heeft klager verweerder op 12 september 2018 laten weten dat er een hernia was gevonden en dat klager zelf op zoek ging naar een kliniek. Op 17 september 2018 liet klager weten dat hij in [plaats buitenland] geopereerd zou worden. Naar het oordeel van de commissie was verweerder de behandelend arts en kon hij daarin niet passief blijven, ook al voerde de patiënt zelf veel regie van de behandeling . In de eerste plaats noemt de Richtlijn expliciet dat de arts begeleiding behoort te bieden. In de tweede plaats kan er reden zijn om in gevallen van ernstige pijn en immobiliteit van de Richtlijn af te wijken. De klacht is gegrond.
De commissie wijst de schadevordering van klager af. Verweerder kan niet worden verweten dat op grond van de verzekeringspolis van klager de kosten van de operatie niet volledig worden vergoed. Bovendien heeft klager nagelaten om de hulp van verweerder of een waarnemend huisarts in te roepen voor een spoedindicatie in Nederland.

Datum uitspraak: 20-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200016
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier | Verwijzing

20200009 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder er verantwoordelijk voor is dat de prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

In 2003 en 2013 zijn de PSA waarden van klager bepaald. In 2003 was de uitslag 3,09 en in 2013 was de uitslag 4,1. In elk geval in 2013 bepaalt de NHG standaard Mictieklachten bij mannen dat bij een waarde hoger dan 4, verwezen moet worden naar de uroloog. Daarmee was het dan ook niet juist dat (de assistente van) verweerder op 28 augustus 2013 alleen heeft doorgegeven dat de lab uitslag goed was. Dat verweerder in onderhavige procedure aangeeft dat er sprake was van normaalwaardes en dat er volgens de richtlijnen van de NHG geen aanbevelingen ten aanzien van grenswaardes en eventueel herhaaladvies is, is evenmin juist. Volgens de op dat moment geldende standaard had klager met een PSA waarde van 4,1 verwezen moeten worden naar een uroloog. Het is dan aan de uroloog om de grootte van het risico verder te bepalen. Op grond van het hiervoor overwogene staat vast dat verweerder door niet te verwijzen niet conform de NHG standaard heeft gehandeld. Aldus heeft hij naar het oordeel van de commissie niet als een goed hulpverlener gehandeld. De commissie verklaart de klacht van klager gegrond.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 20200009
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Onderzoek/Behandeling

20200010 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster ernstige nalatigheid, waardoor klagers prostaatkanker niet eerder is ontdekt.

Klager verzocht in 2017 om het bepalen van zijn PSA waarden. Op dat moment gold de herziene NHG standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, waarin verwijzing al geïndiceerd is bij een waarde van 3,09, hetgeen bij klager al het geval was vanaf 2003. In 2013 was er sprake van een waarde van 4.1. Er was daarmee in het verleden al sprake van verhoogde waardes wat verweerster had kunnen weten vanuit het medisch dossier.
Klager heeft gevraagd getest te worden in 2017 en in 2018. Aangegeven werd toen te wachten tot 2019, tot de volgende jaarlijkse CVRM controle. Klager heeft in 2019 dan ook de PSA waarden laten bepalen. Toen is gebleken dat er sprake was van een prostaatcarcinoom.
Vanaf 2003 waren de PSA waarden van klager, zeker in het licht van de herziene standaard Mictieklachten bij mannen van oktober 2014, verhoogd. Daarbij heeft klager meermalen gevraagd om getest te worden. Naar het oordeel van de commissie kon verweerster niet volstaan met een algemene verwijzing naar de website www.thuisarts.nl. Dit klemt temeer omdat klager zelf ook graag getest wilde worden, hetgeen bekend was en bleek uit het journaal. Indien klager eerder getest was, was klagers prostaatcarcinoom wellicht eerder ontdekt. Of het beloop dat ook anders zou zijn geweest, kan de commissie niet beoordelen.

Datum uitspraak: 16-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Referentie: 202000010
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20200006 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij bij de behandeling van de patiënt niet de juiste diagnose zou hebben gesteld. De patiënt is op drie momenten gezien door verweerster. Kort na dit derde consult overlijdt de patiënt, meest waarschijnlijk aan een longembolie.

De commissie stelt allereerst vast dat verweerster de diagnose longembolie heeft gemist. Ook in een Differentiaal Diagnose (een mogelijke andere diagnose) denkt verweerster niet aan een longembolie.
Het missen van de juiste diagnose betekent op zichzelf nog niet dat de klacht gegrond is. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Daar komt bij dat de toetsing van het handelen van verweerster moet plaatsvinden in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn. Ook gaat het om de vraag of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het verweten handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Een longembolie is een aandoening die lastig te diagnosticeren is. Klinische verschijnselen voor de aanwezigheid hiervan bij de patiënt waren bij anamnese en lichamelijk onderzoek door verweerster tijdens alle drie de consulten niet aanwezig. Gelet op de criteria voor een longembolie (de zogenoemde Wells-criteria waarbij aan de hand van zeven variabelen een arts de kans op longembolie scoort) lag de diagnose longembolie bij een Wells-score van nul ook niet voor de hand. Dat verweerster op dat moment niet bedacht is geweest op de mogelijkheid van een longembolie, is dan ook niet onzorgvuldig te achten. Dat achteraf is gebleken dat de patiënt is overleden als gevolg van longembolieën, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor is overwogen, vindt de toetsing van het handelen van verweerster plaats in het licht van wat haar op het moment van haar handelen bekend was en bekend kon zijn. De commissie verklaart de klacht om die reden ongegrond.

De commissie is wel van oordeel dat het beter was geweest als verweerster een Differentiaal Diagnose had opgesteld. Dit had haar handelen meer structuur gegeven, in plaats van afgaan op hetgeen werd geconstateerd tijdens ieder afzonderlijk consult. Nu op de X-Thorax niks te zien was, ook geen restverschijnselen van een pneumonie, had het opstellen van een Differentiaal Diagnose verweerster wellicht eerder op een ander spoor kunnen zetten. Ook toen bij het derde consult nog steeds sprake was van dezelfde klachten, waar (inmiddels) geen goede verklaring voor was, had een Differentiaal Diagnose verweerster bewuster kunnen maken van wat er nog meer aan de hand had kunnen zijn, in plaats van een nieuw spoor (Astma) te gaan volgen. Echter, ook wanneer verweerster na het derde consult verwezen zou hebben naar een longarts, zou dit niet met spoed zijn geweest, omdat de patiënt op dat moment geen ernstige klachten had. Dat er bij een verwijzing sprake zou zijn geweest van een andere beloop kan de commissie dan ook niet vaststellen.

Datum uitspraak: 11-05-2020
Datum publicatie: 22-06-2020
Referentie: 20200006
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190047 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster een verkeerde diagnose bij zijn zoon te hebben gesteld. Sprake was van een breuk in het bovenbeen, die pas later die dag na langdurig wachten en veel pijn lijden in het ziekenhuis is vastgesteld. Hierdoor heeft de zoon van klager een trauma opgelopen, stelt klager, dat zich nu vertaalt in een ontwikkelingsachterstand op spraak- en taalgebied, symptomen van ADHD en ASS.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.
Verweerster heeft de patiënt zorgvuldig onderzocht. Zij heeft daarbij gekeken naar het gehele beeld en niet alleen naar het been van de patiënt. Het been van de patiënt was niet rood of dik. Daarbij was de patiënt op het moment van onderzoek nog troostbaar door de moeder. Het was onduidelijk of er ook sprake was van honger bij de patiënt, waardoor hij mogelijk ook huilde. Verweerster heeft, nadat zij bij onderzoek niets kon vinden, aangegeven dat de patiënt eerst gevoed moest worden. Zij heeft daarbij een duidelijke instructie gegeven dat als hij zou blijven huilen, of als hij niet zou willen drinken, er direct weer contact opgenomen moest worden. Om welke reden er pas in de avond contact opgenomen is met de huisartsenpost is niet duidelijk geworden. Dit delay is echter niet verwijtbaar aan verweerster. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-12-2019
Datum publicatie: 15-02-2020
Referentie: 20190047
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190039 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerder dat de dienstdoende huisarts de patiënt niet goed heeft behandeld, waardoor de patiënt is overleden.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop (de dienstdoende huisarts van) verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.
De huisarts heeft de patiënt onderzocht. Uit dit onderzoek kwamen geen alarmsymptomen naar voren die wezen op een aneurysma. De klachten waarmee de patiënt zich tijdens het consult presenteerde waren zodanig atypisch voor een aneurysma dat de huisarts daar ook niet aan hoefde te denken. Voorts lieten de klachten geen acuut beeld zien zodat de huisarts op dat moment ook geen reden had om de patiënt in te sturen met een ambulance.
De huisarts had een niet-pluis gevoel, reden waarom zij de patiënt heeft geadviseerd de volgende dag een afspraak te maken met de eigen huisarts, hetgeen zij ook vastlegde in het waarneembericht. Het valt te betreuren dat bij de patiënt sprake bleek te zijn van een aneurysma. Met de kennis van dat moment heeft de dienstdoende huisarts van verweerder echter adequaat gehandeld en de juiste medische zorg geleverd. Dat de patiënt desondanks is overleden, is buitengewoon tragisch. Het overlijden is echter niet verwijtbaar aan de huisarts. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond.

Datum uitspraak: 10-12-2019
Datum publicatie: 31-01-2020
Referentie: 20190039
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20190054 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerster dat zij te weinig aandacht aan haar aandoening heeft geschonken en daardoor de ernst van de situatie niet goed heeft ingeschat. Ook verwijt zij verweerster een verkeerde diagnose te hebben gesteld en als gevolg daarvan een onjuiste behandeling te zijn gestart.
Klaagster toonde bij een consult bij verweerster een klein plekje op haar neus. Verweerster stelde als voorlopige diagnose actinische keratose en gaf klaagster het advies om het plekje door een assistente te laten aanstippen. Die behandeling is conform de Richtlijn Verdachte huidafwijkingen en is naar het oordeel van de commissie zorgvuldig, waaraan niet afdoet dat later na een biopt een basaalcelcarcinoom werd gevonden. De commissie gaat er verder van uit dat verweerster aan klaagster heeft geadviseerd om na de eerste keer aanstippen een nieuw consult te vragen, hoewel dat advies niet in het journaal is vermeld. Het advies is echter niet in overeenstemming met het destijds geldende interne protocol in de praktijk, inhoudende dat pas na driemaal aanstippen een consult bij de arts volgde. Klaagster had weliswaar na de eerste keer aanstippen om een consult kunnen vragen, maar zij mocht er anderzijds ook op vertrouwen dat de assistenten in medisch opzicht zorgvuldig handelden door het aanstippen voort te zetten, onder verantwoordelijkheid van de arts. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.
Klaagster heeft na 7 maanden opnieuw aandacht van verweerster voor de aandoening gevraagd. Verweerster heeft haar toen direct naar een dermatoloog en verwezen, die aan de hand van een biopt een basaalcelcarcinoom vaststelde. Het verwijt van klaagster dat de werkwijze van verweerster tot een vertraging in de behandeling en daarmee tot schade heeft geleid, acht de commissie niet gegrond. Vertraging is ook ontstaan doordat klaagster zich pas na 7 maanden meldde. Bovendien is zij pas vier maanden na haar bezoek aan de dermatoloog geopereerd. Bovendien kan niet worden bepaald dat het operatielitteken minder groot zou zijn geweest als de diagnose eerder was gesteld. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Datum uitspraak: 04-12-2019
Datum publicatie: 11-12-2019
Referentie: 20190054
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20190046 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Bij klaagster is in 2018 een hernia gediagnosticeerd. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet eerder heeft doorverwezen naar een neuroloog en te laat is begonnen met pijnbestrijding.
De commissie is van oordeel dat verweerster voldoende aandacht heeft gehad voor de klachten van klaagster. In november 2016 is een foto van de knie gemaakt en in mei 2017 een MRI van de lage rug, waarop een Bulging disc (begin van een hernia) werd gezien. Verweerster heeft klaagster doorverwezen naar de fysiotherapeut en naar een revalidatiecentrum. Pas in december 2018 werd er een hernia geconstateerd, nadat klaagster zich had gemeld met acute klachten. Het beleid van verweerster is niet anders dan het beleid dat zij zou hebben ingezet als er eerder een hernia zou zijn vastgesteld, namelijk rust, bewegen op geleide van de klachten en pijnstilling. Het enkele feit dat verweerster niet actief pijnstilling heeft gegeven, maakt de klacht niet gegrond. Klaagster heeft bovendien op verschillende momenten aangegeven dat de klachten verminderden. Verweerster heeft aldus voldoende adequaat gehandeld, conform de NHG standaard Lumbosacraal radiculair syndroom.

Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Referentie: 20190046
Categorieën: Verwijzing | Onderzoek/Behandeling | Diagnose

20190040 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat de huisarts in dienstverband (hierna HIDHA) van verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld bij de patiënt. Daarbij heeft hij ten onrechte een labformulier om bloed te laten prikken verstrekt en was sprake van slechte communicatie.
De commissie kan niet vaststellen dat er al tijdens het consult van 8 mei gesproken is over gewichtsverlies en dat de HIDHA daar actie op had moeten ondernemen. De HIDHA heeft de patiënt in verband met de pijnklachten die hij had verwezen voor het maken van een röntgenfoto. Omdat door luisteren naar de longen en de eigen anamnese niet duidelijk werd wat de oorzaak was van de klachten, was dat naar het oordeel van de commissie de juiste handelwijze. Op de foto was op dat moment nog niets zichtbaar. De radioloog heeft om die reden geen verdere actie geadviseerd. Op dat moment was er nog geen aanwijzing voor pathologie in de longen. Drie maanden later is alsnog een longcarcinoom geconstateerd, waarvan de afloop buitengewoon tragisch is. De toetsing van het handelen van de HIDHA van verweerder moet echter plaatsvinden in het licht van wat hem op dat moment bekend was en bekend kon zijn. Naar het oordeel van de commissie heeft de HIDHA, met wat hem op dat moment bekend was, adequaat gehandeld.
De gang van zaken rondom het labformulier om bloed te laten prikken is naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig. Dit is van onvoldoende gewicht om de klacht van klaagster gegrond te verklaren.

Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 21-11-2019
Referentie: 20190040
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20190007 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen.
1. Klager verwijt verweerster dat zij ontkent dat klager op het spreekuur met een ontstoken talgklier is langsgekomen.
Bij het beoordelen van het handelen van verweerster gaat de commissie uit van hetgeen is vastgelegd in het journaal. Het journaal is kort na de feitelijke consulten opgesteld en vormt daarmee een belangrijke kenbron voor hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. Als de inhoud ervan wordt weersproken bestaan er twee verschillende lezingen over de feiten. Als de commissie dan geen andere bronnen heeft die maken dat de lezing van klager aannemelijker is dan de lezing in het journaal, leidt dit tot een ongegrond verklaring van de klacht. Dit is niet gebaseerd op de redenering dat de ene lezing meer wordt geloofd dan de andere, maar dat
-om een klacht gegrond te laten zijn- de aan die klacht ten grondslag gelegde feiten niet komen vast te staan. Uit het medisch dossier volgt niet dat tijdens het consult bij verweerster, of tijdens het eerdere consult bij een collega, een ontstoken talgklier-cyste is gezien. De commissie verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond.
2. Klager verwijt verweerster dat er in het medisch dossier van klager onjuistheden en persoonlijk grievende zaken staan en dat er zaken achteraf zijn veranderd.
De commissie kan bij lezing van het dossier niet vaststellen dat er zaken zijn veranderd in het medisch dossier, noch dat hetgeen is vastgelegd onwaar zou zijn. Klager heeft zijn stellingen hiervoor ook niet nader onderbouwd. De commissie verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.
3 + 4 Klager verwijt verweerster dat zij klager niet serieus neemt en gelooft, waardoor hij niet de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Tevens verwijt hij verweerster dat er geen concrete antwoorden op vragen/klachten gegeven worden en dat de onderlinge communicatie tussen artsen en specialisten niet goed is. Gezien de samenhang van beide klachtonderdelen worden deze gezamenlijk besproken.
Uit het medisch dossier maakt de commissie niet op dat klager niet serieus is genomen. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar zijn klachten en er hebben verwijzingen plaatsgevonden naar een specialist. Klager is gezien door een uroloog, er heeft een second opinion plaatsgevonden bij een uroloog en klager is later verwezen naar een dermatoloog. Naar het oordeel van de commissie is conform de richtlijnen gehandeld en heeft verweerster de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen. Klachtonderdeel 3 en 4 zijn ongegrond.

Datum uitspraak: 11-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Referentie: 20190007
Categorieën: Medisch dossier | Bejegening/communicatie | Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

20180164 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt verweerder samengevat dat hij zonder haar toestemming informatie heeft verstrekt aan derden, een psychiater heeft geraadpleegd zonder met haar te overleggen en klaagster pijnlijke vragen heeft gesteld om een diagnose PPD uit te kunnen sluiten. Verweerder betwist het standpunt van klaagster. De commissie is van oordeel dat klaagster er zelf voor heeft gekozen om tijdens een consult in aanwezigheid van haar ex-partner te praten over PPD, waarbij het stellen van pijnlijke vragen volgens de commissie onderdeel uit maakt. Ook is de commissie van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door de casus van klaagster geanonimiseerd met een psychiater te bespreken. De commissie acht de klachten van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 11-09-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Referentie: 20180164
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose | Bejegening/communicatie

20190041 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager verwijt verweerster dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt aan Veilig Thuis. Verweerster beroept zich volgens de commissie terecht op haar beroepsgeheim; de klacht is ongegrond. Verder verwijt klager verweerster een diagnose ten aanzien van zijn kinderen te hebben gesteld. Volgens de commissie is niet gebleken dat verweerster een diagnose heeft gesteld of een (behandel-) advies heeft. Vanuit haar zorg als huisarts heeft zij in de context van een geëscaleerde echtscheiding aan de ouders ter overweging meegegeven om hulp te zoeken. Zij heeft daarmee zorgvuldig gehandeld; de klacht wordt ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 02-09-2019
Referentie: 20190041
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose | Bejegening/communicatie

20180159 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verwijt de HIDHA van de praktijk van verweerder, dat hij onvoldoende empathisch heeft gereageerd op haar klachten en haar heeft geadviseerd naar een psycholoog te gaan. Zij vordert een schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.
De HIDHA van verweerder heeft volgens de geschillencommissie zowel aandacht gehad voor de fysieke als voor de psychische klachten van klaagster, door klaagster ter overdenking mee te geven dat haar fysieke klachten een mogelijke psychische oorzaak zouden kunnen hebben. De commissie is van oordeel dat de HIDHA hiermee zorgvuldig heeft gehandeld en acht de klacht ongegrond. Nu de klacht ongegrond is verklaard, komt de commissie niet toe aan een beoordeling van de gevorderde schade.

Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 05-08-2019
Referentie: 20180159
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie

20180107 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is van mening dat de dienstdoende huisarts en triagiste van verweerder de diagnose appendicitis hebben gemist. Klaagster denkt dat bij eerder handelen de gevolgen minder ernstig zouden zijn geweest.
Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose –als dit al vast komt te staan- niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De door klaagster ingediende klacht over de gemiste diagnose moet uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen bekend was en bekend kon zijn. Dit betekent dat bij de beoordeling van het handelen van de dienstdoende huisarts geen rekening kan worden gehouden met hetgeen later bekend werd. Ook achteraf valt niet vast te stellen dat tijdens het consult al sprake was van een blindedarmontsteking. De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Referentie: 20180107
Categorieën: Diagnose | Intake/triage

20180075 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over onzorgvuldige behandeling van maagklachten door arts in opleiding. Zorgvuldig onderzoek uitgevoerd, redelijkerwijs toereikende diagnose gesteld, dezelfde dag bevestigd door een HAP. Latere gegevens van opname in het buitenland onvoldoende relevant. Derdejaars aios bevoegd om consult uit te voeren. Klacht ongegrond; schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 17-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Referentie: 20180075
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose

20180098 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

De klacht is dat bij klager bij twee bezoeken aan de huisartsenpost de diagnose hart-infarct is gemist. Klager vindt dat er alleen gekeken is naar maagklachten, waardoor onnodig veel tijd is verstreken. Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose –als dit al vast komt te staan- niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van de huisarts verwacht mocht worden. De commissie is van oordeel dat de dienstdoende huisarts bij het eerste bezoek, gezien de symptomen van klager, kon uitgaan van een diagnose maagpijn en niet van een acuut cardiaal probleem hoefde uit te gaan. Ook bij het tweede bezoek zijn de klachten waarmee klager zich meldt aspecifiek voor een cardiaal probleem. De klacht is daarmee ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarmee eveneens afgewezen.

Datum uitspraak: 18-03-2019
Datum publicatie: 07-04-2019
Referentie: 20180098
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20180032 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

1. Missen diagnose osteoporose. Dit klachtonderdeel is ongegrond. In het journaal van verweerder is geen omschrijving van pijnklachten of andere signalen vastgelegd die zouden kunnen wijzen op osteoporose. Klaagster geeft aan dat zij botklachten wel heeft genoemd, dit blijkt echter niet uit haar medisch dossier. Voor een oordeel of een bepaalde verweten gedraging verwijtbaar is moet kunnen worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Dit kan de commissie hier niet. 2. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met de door haar afgegeven medische machtiging heeft gehandeld. Klaagster heeft bij haar machtiging aangegeven dat er eerst (specifieke) toestemming van klaagster moest zijn en dat het verder enkel ging om stukken van de periode 2010-2017. Verweerder heeft ook stukken over de periode 2018 overgelegd. Daarmee heeft verweerder in strijd met de afgegeven machtiging gehandeld en zonder toestemming van klaagster de medische gegevens in deze procedure overgelegd. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klaagster vordert ook schadevergoeding. Die is echter verbonden aan het eerste –ongegronde- klachtonderdeel en wordt dus afgewezen.

Datum uitspraak: 09-01-2019
Datum publicatie: 05-04-2019
Referentie: 20180032
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy

20180125 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts nalatig is geweest door te concluderen dat klaagster een keelontsteking had. Klacht ongegrond. Klaagster was enkele dagen tevoren ontslagen uit ziekenhuis waar zij was opgenomen in verband met een cavernoom. Huisarts was daarmee bekend. Bij visite concludeert huisarts dat klaagster keelontsteking heeft. Twee dagen later is klaagster opgenomen in een academisch ziekenhuis waarna ze ruim een week later is geopereerd wegens een lekkend cavernoom. Er is sprake geweest van voldoende onderzoek door huisarts waarna deze gelet op de symptomen uit kon gaan van diagnose keelontsteking.

Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 22-03-2019
Referentie: 20180125
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20180025 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. Klacht: Nalatig en onprofessioneel te handelen in de laatste fase van het leven van patiënte. Klaagster vindt verder dat verweerder tekort is geschoten in de coördinatie van de zorg rondom de patiënt en de bejegening rondom de euthanasiewens van de patiënt en na diens overlijden. Verweerder heeft de patiënte alleen gezien op 7 en 8 november 2017. De commissie is van oordeel dat verweerder toen adequaat heeft gehandeld. Hij heeft de patiënt onderzocht, een breuk uitgesloten en toen een verpleegbed niet lukte, voor verder beleid overlegd met de orthopeed. Wat zich nadien heeft afgespeeld is niet verwijtbaar aan verweerder. Evenmin is gebleken van onprofessioneel handelen door verweerder rondom de euthanasiewens van de patiënt. Bij dit alles is van belang dat vele zorgverleners en zorginstellingen in de laatste levensfase van patiënte een rol speelden en dat verweerder –niet zijnde de vaste huisarts- maar een beperkte rol had.

Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 29-10-2018
Referentie: 20180025
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie | Diagnose | Organisatorisch

20180048 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënt. Klacht 1: verkeerde diagnose stellen tijdens de visite op 26 januari 2018 en ten onrechte geen buikonderzoek verrichten. Klacht 2: Het klachtgesprek is niet naar tevredenheid verlopen.
1. Vast staat dat tijdens de visite van 26 januari 2018 geen buikonderzoek is verricht. Bij een patiënt met het klachtenbeeld is het niet zo dat een buikonderzoek altijd zou moeten plaatsvinden. Van belang is de algemene toestand van de patiënt. Bij deze patiënt was er sprake van een alleenstaande, oudere man, die niet vaak om hulp vroeg, die diabeet was en wiens dochter erg ongerust was. Indien onder deze omstandigheden besloten wordt tot een afwachtend beleid, moeten er goede afspraken gemaakt hadden worden omtrent de follow-up. De huisarts stelt die wel gemaakt te hebben, maar ze zijn niet opgenomen in het journaal en er kan niet vanuit worden uitgegaan dat ze zijn gemaakt. Gegrond.
2. De lezingen van het gesprek lopen uiteen en de commissie kan niet vaststellen wie gelijk heeft.
Ongegrond.
Klaagster vordert ook schadevergoeding van € 700,--. De schade die klaagster vordert is schade ten gevolge van het overlijden van de patiënt. De commissie kan niet vaststellen dat het overlijden van de patiënt heeft plaatsgevonden ten gevolge van het handelen dan wel nalaten door verweerster. Niet vaststaat dat als er anders zou zijn gehandeld en als er wel sprake was geweest van onderzoek van de buik of afspraken rondom de follow-up, de patiënt dan niet zou zijn overleden. Ook geldt, dat indien de patiënt op een later tijdstip zou zijn overleden, dezelfde kosten zouden zijn gemaakt. De schadevergoeding wordt afgewezen. (hangt samen met 20180049):

Datum uitspraak: 23-08-2018
Datum publicatie: 28-08-2018
Referentie: 20180048
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20180001 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Patiënt enkele uren na bezoek huisartsenpost overleden. Klacht dat de dienstdoende huisarts een foute diagnose heeft gesteld en patiënt ten onrechte niet heeft verwezen naar cardioloog gegrond verklaard. Ten onrechte heeft de dienstdoende huisarts de pijn op de borst geduid als myogeen van aard. Hij heeft een acuut coronair syndroom wel overwogen maar ten onrechte verworpen. Hoewel sprake was van factoren die niet wezen op een cardiale oorzaak waren er ook alarmsignalen zoals een plotseling opgetreden pijn op de borst waar geen verklaring voor was. Patiënt was roker en er was een taalbarrière. Klacht dat triagiste onjuiste inschatting heeft gemaakt van de spoedeisendheid van de klacht niet ontvankelijk nu deze geen deel heeft uitgemaakt van de eerdere klachtbehandeling maar pas is aangevoerd bij de geschillencommissie. Klacht dat inhoudelijk en procedurele behandeling van de klacht door de huisartsenpost niet juist is geweest is gegrond nu de huisartsenpost enkel een incidentenonderzoek door de incidentencommissie is gestart en de rapportage van deze commissie is gebruikt als eindoordeel in de klachtprocedure.

Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 20180001
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Niet ontvankelijk | Organisatorisch

2017 G68 Uitspraak schadevergoeding geschillencommissie Huisartsenzorg

Vervolg op eerdere uitspraak. Gemiste diagnose waardoor delay is ontstaan. Klaagster is fotograaf en heeft opdracht gemist. Beoordeling hoogte causale schade. Uitgangspunt bij de beoordeling van vermogensschade is artikel 6:96 BW dat bepaalt dat deze zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. Zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij in civiele rechtspraak gevormde normenkader en jurisprudentie. Naar redelijkheid een bedrag toegewezen van € 800,- van de gevorderde € 1.281,- gemiste omzet, nu gederfde omzet niet gelijk is aan gederfde winst.

Datum uitspraak: 11-07-2018
Datum publicatie: 24-07-2018
Referentie: 2017 G68 Schadevergoeding
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

20180003 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht over onterechte psychiatrische diagnose door huisarts afgewezen. De arts heeft zijn competenties niet overschreden; hij heeft slechts documentatie van andere zorgverleners in zijn dossier gehouden. Geen tekortschietende behandeling van psychische klachten van klaagster. Schadevergoeding afgewezen.

Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 11-06-2018
Referentie: 20180003
Categorieën: Diagnose | Medisch dossier | Onderzoek/Behandeling

2017 G77 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat hij langer dan noodzakelijk heeft moeten doorlopen met een slijmbeursontsteking. Klager vordert een schadevergoeding van € 4.899,00. De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. Klager heeft zich tijdens de consulten bij de huisarts naar het oordeel van de commissie niet gepresenteerd met alleen schouderklachten, passend bij een slijmbeursontsteking. Er was sprake van een algeheel beeld van spier- en gewrichtsklachten en moeheid. De commissie is dan ook van oordeel dat de huisarts de juiste stappen heeft gezet door klager eerst te verwijzen voor bloedonderzoek en vervolgens klager, ook op zijn verzoek te verwijzen naar een specialist om achter de oorzaak van de diverse klachten te komen. Nu de klacht ongegrond is, is er geen plaats voor een schadevergoeding.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G77
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Verwijzing

2017 G84 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat er sprake is van een gemiste diagnose: de vinger van klager was niet gekneusd, maar gebroken. De aantekeningen in het huisartsenjournaal van het consult van 3 augustus 2017 zijn summier. Desondanks vermeldt het journaal wel dat er geen sprake is van “asdrukpijn” hetgeen erop wijst dat de huisarts klager adequaat heeft onderzocht en heeft geprobeerd uit te sluiten dat er sprake was van een fractuur. Het door de huisarts verrichte onderzoek voldoet aan hetgeen van de huisarts verwacht had mogen worden. De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond en wijst de gevorderde schadevergoeding (€ 25.000,--) af.

Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 22-05-2018
Referentie: 2017 G84
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

20180013 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klacht dat huisarts de diagnose hartinfarct heeft gemist ongegrond. Het missen van de juiste diagnose behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn voor het gegrond verklaren van de klacht. Klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop de huisarts tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Niet is gebleken dat de huisarts zijn onderzoek onzorgvuldig heeft verricht. Er was geen sprake van risicofactoren, geen andere klachten en geen afwijkend ECG.

Datum uitspraak: 08-05-2018
Datum publicatie: 15-05-2018
Referentie: 20180013
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

2017 G68 Tussenuitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Terechte klacht over missen juiste diagnose. Ten onrechte geen foto gemaakt. Bij latere foto bleek zodanige breuk dat operatie nodig was. Klaagster was gevallen en had pijnlijke rechter pink. Nu klaagster bij onderzoek erg overstuur was, daardoor niet goed was te onderzoeken en zelf graag röntgenfoto wilde, was maken foto beter geweest. Uit waarneembericht blijkt niet van advies bij blijvende klachten, waardoor delay is ontstaan van een week. Klaagster heeft schade geleden door gemiste opdracht als fotograaf. Krijgt gelegenheid deze nader te onderbouwen.

Datum uitspraak: 01-05-2018
Datum publicatie: 14-05-2018
Referentie: 2017 G68
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G59 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de dochter van de overleden patiënt. De klachtonderdelen zien op een specifiek consult. Klaagster verwijt de huisarts bij dat consult de diagnose vaatlijden te hebben gemist. Daarbij beschrijft klaagster dat er bij patiënt bij dat consult sprake was van blauwverkleuringen bij een teen en enkele vingertoppen. Dit wordt weersproken door de huisarts en het medisch journaal noemt het niet. De commissie kan niet vaststellen welke van de twee lezingen juist is en in een zodanig geval kan niet worden vastgesteld dat de huisarts op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld. In zoverre is de klacht ongegrond. Klaagster verwijt de huisarts tevens dat hij de diabetes van de patiënt verkeerd heeft behandeld. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Vanwege de belaste voorgeschiedenis van de patiënt had het op de weg van de huisarts gelegen om de patiënt actief te volgen en duidelijke afspraken met hem te maken dat als de klachten niet zouden verbeteren met een week, hij terug diende te komen. Een dergelijke afspraak is niet in het journaal. Er is alleen “uitleg” is genoteerd, maar niet wat hij dan heeft uitgelegd of welke afspraken zijn gemaakt. Nu de huisarts niet heeft opgeschreven waaruit zijn onderzoek heeft bestaan, noch een duidelijke follow up heeft afgesproken, heeft de huisarts zijn standpunt dat hij een en ander wel heeft gedaan onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G59
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier

2017 G40 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klager vindt dat verweerder hem had moeten verwijzen voor het maken van een foto van zijn voet. Vast staat dat verweerder een fractuur heeft gemist. Dat is echter onvoldoende om de klacht gegrond te maken. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een huisarts mag worden verwacht. Verweerder heeft de voet/enkel van klager adequaat onderzocht en heeft geprobeerd uit te sluiten dat er sprake was van een fractuur. Het door verweerder verrichte onderzoek voldoet aan hetgeen van verweerder verwacht had mogen worden.
De klacht is daarmee ongegrond. De gevorderde schadevergoeding wordt daarmee ook afgewezen.

Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Referentie: 2017 G40
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Diagnose | Verwijzing

20180072 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Ongegronde klacht inhoudende dat de huisarts klager heeft gediagnosticeerd als een narcist, terwijl hij daartoe niet bekwaam is, en dat deze een rol heeft gespeeld in het vertrek van klagers ex-echtgenote waardoor het gezin van klager is ontwricht. Dat de huisarts in een brief naar de GGZ heeft geschreven dat klager narcistische trekken vertoont betekent nog niet dat er een diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis is gesteld door de huisarts. Voor het overige zijn de verwijten van klager onvoldoende onderbouwd.

Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 29-04-2018
Referentie: 20180072
Categorieën: Diagnose | Beroepsgeheim/privacy | Verwijzing

2017 G25 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Na overlijden patiënt door hartinfarct klacht dat verkeerde diagnose is gesteld door HAIO ongegrond verklaard. Commissie stelt op grond van hetgeen in journaal is vermeld vast dat HAIO patiënt zorgvuldig heeft onderzocht. Uit journaal blijkt niet van klachten die zouden kunnen wijzen op (doorgemaakt) hartinfarct. Lezingen over wat tijdens consult is gezegd verschillen. Empathie huisarts had beter gekund.

Datum uitspraak: 21-12-2017
Datum publicatie: 04-01-2018
Referentie: 2017 G25
Categorieën: Diagnose | Bejegening/communicatie

2017 G29 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Gegronde klacht dat huisarts zonder toestemming informatie over klaagster aan derden heeft verstrekt. Huisarts heeft erkend dat zij informatie over klaagster heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming, zonder dat zij daarvoor toestemming had van klaagster. Daarnaast heeft de huisarts ingezien dat de verstrekte informatie inhoudelijk onjuist was. KNMG richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’.

Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 19-12-2017
Referentie: 2017 G29
Categorieën: Beroepsgeheim/privacy | Diagnose

2017 G23 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster is de zus van de overleden patiënte. Patiënte werd gezien door de huisarts met twee klachten. Allereerst had ze koorts en voelde ze zich ziek. Daarnaast had ze ook erge pijn aan haar arm. De huisarts heeft haar onderzocht en geconcludeerd dat er sprake was van een virale bovenste luchtweg infectie en een slijmbeursontsteking. De huisarts heeft paracetamol voorgeschreven en het advies gegeven terug te komen indien er na 1-2 weken geen verbetering optrad. Een dag later is patiënte overleden aan een bloedvergiftiging. De klacht is ongegrond. Hoewel het een uiterst treurig beloop kent kan de huisarts in het doen van onderzoek en zijn op basis daarvan gestelde diagnoses geen verwijt worden gemaakt

Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Referentie: 2017 G23
Categorieën: Diagnose | Onderzoek/Behandeling

2017 G8 Uitspraak geschillencommissie Huisartsenzorg

Klaagster verzocht om doorverwijzing naar handkliniek. Klacht 1 dat huisarts onvoldoende eigen onderzoek had uitgevoerd afgewezen: toereikende diagnose. Klacht 2 stelt dat de verwijsbrief van de huisarts kwetsend is, irrelevante informatie bevat en een inbreuk op haar privacy maakt. Klacht afgewezen: de informatie in de brief is feitelijk en functioneel. Klaagster kon zelf beslissen de brief te gebruiken.

Datum uitspraak: 13-09-2017
Datum publicatie: 04-10-2017
Referentie: 2017 G8
Categorieën: Diagnose | Verwijzing | Beroepsgeheim/privacy