Apotheker had meer onderzoek moeten doen naar alternatieven

Klaagster verwijt de apotheker dat zijn gedrag naar haar toe niet correct was, dat zijn assistenten verkeerde informatie hebben verstrekt, dat er niet in haar dossier stond vermeld dat zij een allergie voor benzylalcohol en een auto-immuunziekte had en dat hij geen alternatieve medicatie in het buitenland wilde bestellen. Klaagster en verweerder hebben een verschillende lezing van het moment waarop de allergie bij verweerder bekend had moeten zijn.

Naar het oordeel van de commissie had verweerder, nadat klaagster had aangegeven vanwege haar allergie niet akkoord te kunnen gaan met de aangeboden medicatie, de plicht om te kijken of er wel een geschikt alternatief voor handen was. Toen bleek dat er in Nederland geen geregistreerd alternatief beschikbaar was, had de apotheker zijn onderzoek moeten uitbreiden naar het buitenland. De commissie verwijst naar de toestemming die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gegeven voor het importeren van alternatieven van Hydrocobamine uit het buitenland. Klaagster had dan wellicht niet naar een andere apotheek hoeven uit te wijken.
Verweerder en klaagster hebben vervolgens een telefonisch onderhoud gehad, waarbij de gemoederen hoog opliepen en verweerder het gesprek beëindigde door op te hangen. De commissie meent dat van een professional ander gedrag verwacht mag worden om tot een oplossing te komen. Alles overziend oordeelt de commissie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener. De commissie acht de vier klachtonderdelen van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 10-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220084
Categorieën: Bejegening/communicatie | Medisch dossier | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20210092 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar het specialité (merkmiddel) Aerius vanaf september 2021 niet meer zonder betaling van klaagster wil verstrekken, ondanks de vermelding op de recepten van haar huisarts dat er sprake is van een medische noodzaak. Klaagster stelt bijwerkingen te ondervinden van het vervangende generieke middel dat zij al in 2014 en 2015 heeft gebruikt. Klaagster heeft astmatische klachten.
Verweerster heeft toegelicht dat klaagster op grond van afspraken met de zorgverzekeraar eerst het generieke geneesmiddel diende te proberen alvorens haar het merkgeneesmiddel Aerius ten laste van haar zorgverzekeraar kon worden verstrekt. Klaagster heeft verweerster op de hoogte gebracht van het feit dat zij het generiek eerder had geprobeerd en dat dit tot een verergering van haar klachten, rode plekken en jeuk had geleid. Uit het medisch dossier van klaagster blijkt dat aan haar in 2014 tweemaal voor 30 dagen en in 2015 éénmaal voor 90 dagen het generiek Desloratadine is voorgeschreven. Verweerster heeft in reactie daarop te kennen gegeven: “Uit deze informatie kan ik slechts afleiden dat 3 x het generiek is voorgeschreven. Heeft mevrouw toen ook generiek gebruikt?”
De commissie is van oordeel dat verweerster te lichtvaardig heeft aangenomen dat geen sprake kon zijn van een medische noodzaak. Uit het pharmaceutisch dossier van klaagster blijkt dat verweerster slechts telefonisch contact heeft gehad met de assistente van de huisarts van klaagster maar niet met de huisarts zelf. Gelet op de aard van de aandoening van klaagster en het feit dat het generiek al eerder aan haar was voorgeschreven had het op de weg van verweerster gelegen om gedegen nader onderzoek te doen, onder meer naar patiëntgebonden factoren, zoals allergie of intolerantie tegen bepaalde hulpstoffen, om de medische noodzaak te toetsen. Nu verweerster dit niet heeft gedaan is de commissie van oordeel dat verweerster de weg naar het verstrekken van het generiek in plaats van het specialité niet zorgvuldig heeft bewandeld en daarmee niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend apotheker onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht gegrond en bepaalt dat verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.

Datum uitspraak: 09-05-2022
Datum publicatie: 23-06-2022
Referentie: 20210092
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling

20210078 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klager verwijt verweerster dat zij, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen overleg heeft gevoerd met de voorschrijvend arts over de vermelding “medische noodzaak” op het recept tot verstrekking van het specialité (merkmiddel) Crestor. Voorts verwijt klager verweerster dat zij ondanks herhaald verzoek niet schriftelijk heeft gereageerd op de door hem geuite klachten.
De commissie oordeelt als volgt.
Klachtonderdeel 1
Onweersproken is dat klager verweerster op 17 april 2020 voor het eerst en vervolgens bij herhaling heeft verzocht contact op te nemen met de voorschrijvend artsen van de patiënte om hen te raadplegen over de medische noodzaak tot verstrekking van het specialité Crestor. Uit het medisch dossier van de patiënte bleek voorts dat haar in 2018 een generieke variant van Crestor was geleverd. Verweerster heeft gesteld dat “zij dat naar alle waarschijnlijkheid niet heeft gebruikt omdat een dag later weer Crestor aan haar is terhandgesteld”. Een toelichting voor deze aanname heeft verweerster niet verstrekt. De commissie overweegt dat het herhaalde verzoek van klager en het eerder verstrekken van het generiek aan de patiënte voor verweerster aanleiding hadden moeten geven om vooraf contact op te nemen met de voorschrijvend artsen van de patiënte. Verweerster heeft erkend en bevestigd dat zij dit pas heeft gedaan nádat klager onderhavige klacht had ingediend. De commissie is dan ook van oordeel dat verweerster de weg naar het verstrekken van het generiek in plaats van het specialité niet zorgvuldig heeft bewandeld en daarmee niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend apotheker onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie overweegt dat onweersproken is dat partijen op 20 november 2020 een gesprek hebben gevoerd in de apotheek van verweerster. De klachten van klager en de patiënte zijn toen besproken. De commissie is van oordeel dat verweerster niet gehouden kan worden hetgeen zij mondeling aan klager had toegelicht nogmaals schriftelijk te bevestigen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
Omdat klager ten aanzien van klachtonderdeel 1 in het gelijk is gesteld bepaalt de commissie dat verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.

Datum uitspraak: 16-05-2022
Datum publicatie: 08-06-2022
Referentie: 20210078
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20210099 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klagers verwijten verweerder dat hij hun zoon het specialité (merkmiddel) Concerta (medicatie voor ADHD) vanaf mei 2021 niet meer ten laste van de zorgverzekeraar wil verstrekken, ondanks de vermelding op de recepten van de voorschrijvend arts dat er sprake is van medische noodzaak. Klagers stellen dat hun zoon (ernstige) bijwerkingen ondervindt van het generieke middel Methylfenidaat.

In mei 2021 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de voorschrijvend huisarts (van de zoon) van klagers om de vermelding van de ‘medische noodzaak’ tot verstrekking van het specialité Concerta te bespreken. Door de huisarts werden geen argumenten aangedragen die een medische noodzaak ondersteunden. Pas in de geschilprocedure en daarin pas bij repliek hebben klagers documenten ingebracht van de kinderpsychiater die de ‘medische noodzaak’ tot het verstrekken van het specialité Concerta aan de zoon zouden kunnen ondersteunen. De klacht dient echter beoordeeld te worden op het moment dat die zich heeft voorgedaan; namelijk in mei 2021. De vraag die de commissie dient te beantwoorden is of verweerder op dát moment juist heeft gehandeld. De commissie is van oordeel dat verweerder op basis van de hem in mei 2021 beschikbare informatie en gelet op het preferentiebeleid van de zorgverzekeraar zorgvuldig heeft gehandeld en heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend apotheker onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. De commissie verklaart de klacht van klagers ongegrond.

Datum uitspraak: 11-04-2022
Datum publicatie: 18-05-2022
Referentie: 20210099
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Bejegening/communicatie

20210001 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar het merkmiddel Maxalt (middel tegen migraine) niet langer zonder betaling wil verstrekken, ondanks de vermelding “medische noodzaak” op het recept van de huisarts. Van 2013 tot december 2020 werd haar door de voormalig beherend apotheker het merkmiddel Maxalt wel ten laste van haar zorgverzekeraar verstrekt. Het preferentiebeleid van de zorgverzekeraar betreffende Maxalt is per 1 januari 2019 gewijzigd.
In december 2020 heeft de opvolgend beherend apotheker klaagster te kennen gegeven dat het beleid van haar voorganger niet strookte met het preferentiebeleid van de zorgverzekeraar van klaagster en de medische noodzaak om op dat beleid een uitzondering te maken ontbrak.
De commissie is van oordeel dat de opvolgend beherend apotheker een eigen verantwoordelijkheid heeft om het preferentiebeleid uit te voeren en een eigen onderzoeksplicht heeft om de vermelde medische noodzaak te toetsen. Verweerster heeft die toets op een zorgvuldige wijze uitgevoerd door de voorschrijvend arts te raadplegen en hierna op juiste gronden aangenomen dat een medische noodzaak ontbrak om klaagster het merkmiddel Maxalt vergoed te verstrekken. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 17-11-2021
Datum publicatie: 08-12-2021
Referentie: 20210001
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20200044 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar het merkmiddel Crestor (cholesterolverlagende medicatie) niet zonder betaling wil verstrekken, ondanks de vermelding op recepten van haar huisarts en cardioloog dat er sprake is van medische noodzaak. Klaagster stelt bijwerkingen te ondervinden van de vervangende generieke middelen.
Uitgangspunt is dat de apotheker het laatste woord heeft over de vraag of er sprake is van een medische noodzaak om het merkmiddel te verschaffen. De eerste vraag daarbij is of klaagster en haar artsen een toereikende onderbouwing van die noodzaak hebben gegeven. Niet is gebleken dat de artsen een eigen onderzoek naar de klachten van klaagster en een causaal verband met de verstrekte generieke middelen hebben gedaan. Evenmin is gebleken dat de huisarts de NHG-richtlijn voor cholesterolmedicatie heeft gevolgd en/of die met verweerster heeft besproken. De vermelding van “medische noodzaak” is soms op verzoek van klaagster vermeld. Al is dat begrijpelijk, dat ontsloeg de huisarts en de cardioloog niet van hun verantwoordelijkheid om de gestelde medische noodzaak zelf medisch-inhoudelijk te onderbouwen. Verweerster mocht ervan uitgaan dat er geen medische noodzaak voor de verstrekking van het merkmiddel bestond.
De tweede vraag is of verweerster jegens klaagster voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, met oog voor haar positie en belangen. Merkwisselingen op grond van het substitutie- en preferentiebeleid kunnen tot spanningen in de relatie tussen apotheker en cliënt leiden en tot extra werkzaamheden en tijddruk voor de apotheker. De apotheker heeft echter de verantwoordelijkheid om goede farmaceutische zorg te leveren, onder meer in de vorm van begeleiding van de cliënt. Er zijn hier meerdere merkwisselingen geweest, waarin niet altijd consequent werd geleverd. Verweerster heeft wel met de huisarts overlegd, maar niet met de cardioloog. Ook heeft zij kennelijk pas persoonlijk contact met klaagster gehad nadat deze had geklaagd. Desalniettemin heeft verweerster niet onzorgvuldig gehandeld; het klachtonderdeel is ongegrond.
De commissie formuleert tot slot nog enkele overwegingen over de druk op de medische en farmaceutische zorg als gevolg van het substitutie- en preferentiebeleid.

Datum uitspraak: 19-10-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200044
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20190083 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte het geneesmiddel rizatriptan als smelttablet heeft gesubstitueerd voor een ander generiek middel in de vorm van een oraal met water in te nemen tablet. Daarbij heeft verweerder de behandelovereenkomst ten onrechte beëindigd. Klaagster vordert een schadevergoeding.
Klaagster heeft contact opgenomen met haar zorgverzekeraar en werd geadviseerd om aan de huisarts te vragen ‘medische noodzaak’ op het recept te schrijven. Zij heeft dit recept afgegeven aan verweerder, maar kreeg het smelttablet niet zonder betaling mee. De exacte gang van zaken rondom de uitgifte van de medicatie is niet volledig duidelijk. Klaagster stelt dat zij de medicatie in tabletvorm heeft geprobeerd, maar daarvan heftig heeft moeten overgeven. Verweerder voert aan dat klaagster de medicatie nooit heeft meegenomen, maar die direct in de apotheek heeft weggegooid dan wel naar het hoofd van de apothekersassistenten heeft geworpen.
Naar het oordeel van de commissie is voldoende aannemelijk dat klaagster jarenlange ervaring heeft met migraine en medicatiegebruik en haar bezwaar tegen het gebruik van ‘gewone’ medicatie, heeft gedeeld met verweerder. Klaagster heeft volgens de commissie zelf aan de escalatie bijgedragen. Van verweerder mag als professionele zorgverlener echter worden verwacht dat hij - nadat de gemoederen waren bedaard - alsnog contact met klaagster had gezocht om te overleggen over een passende oplossing. De commissie acht de klacht op dit punt gegrond. Verder heeft verweerder de behandelovereenkomst ten onrechte beëindigd.
Het verzoek tot schadevergoeding wordt bij gebreke aan voldoende onderbouwing afgewezen. Wel wordt verweerder opgedragen - gelet op de beoordeling van de klacht - € 50,00 griffiekosten aan klaagster terug te betalen.

Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 26-03-2020
Referentie: 20190083
Categorieën: Medicijnen | Beëindiging arts - patiëntrelatie | Onderzoek/Behandeling

20190135 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klager verwijt verweerster dat zij hem zonder betaling alleen het generieke middel salbutamol wil verstrekken in plaats van het merkgeneesmiddel Ventolin, terwijl de huisarts ‘medische noodzaak’ op het recept heeft vermeld. De zorgverzekeraar is bereid de kosten van Ventolin terug te betalen.
Het gaat in deze zaak om het substitutiebeleid. Kort samengevat is het oogmerk van het beleid en de regelgeving om de kosten van geneesmiddelenverstrekking te beperken. Als zich een medische noodzaak voordoet kan het merkmiddel (specialité) of het door de arts voorgeschreven specifieke middel worden vergoed, bijvoorbeeld als de patiënt een bekende allergie tegen de gebruikte hulpstoffen heeft. De uitzondering moet worden onderbouwd door de voorschrijvend arts, te weten dat het preferente middel medisch onverantwoord is. In de relatie tussen de zorgverzekeraar en de patiënt heeft de verzekeraar de bevoegdheid om het specialité niet te vergoeden, tenzij er sprake is van een medische noodzaak. De eindbeoordeling van de medische noodzaak legt de verzekeraar niet bij de arts, maar bij de apotheker als geneesmiddelspecialist.
De commissie is van oordeel dat verweerster in deze zaak mocht weigeren om Ventolin zonder betaling door klager te verstrekken. Verweerster heeft het laatste woord in de beoordeling of er sprake is van medische noodzaak. Zij heeft hierin zorgvuldig gehandeld door een gesprek met klager en de voorschrijver te voeren en uitleg te geven. Ook heeft zij kennisgenomen van het medicatiedossier van klager. Onbetwist is dat klager het generieke middel salbutamol zonder problemen van 2014 tot 2017 heeft gebruikt. Dat de exacerbaties van de astma van klager zijn ontstaan ten gevolge van het gebruik van salbutamol staat onvoldoende vast. Hetzelfde geldt voor andere door klager gestelde negatieve effecten van salbutamol. Klager heeft niet onderbouwd allergisch voor salbutamol te zijn. De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 11-03-2020
Datum publicatie: 18-03-2020
Referentie: 20190135
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20190070 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte het merkgeneesmiddel Abilify heeft gesubstitueerd door het generieke middel aripiprazol Accord.
Bij de beoordeling van de klacht staat het subsitutie- en preferentiebeleid (verder te noemen het preferentiebeleid) centraal. De commissie schetst dit beleid en welke richtlijnen verder een rol spelen. Een principiële oplossing ligt niet in het domein van de commissie. Wel kan zij oordelen over de wijze waarop een zorgvuldig handelend apotheker in dit spanningsveld dient te opereren. Het stelsel van het preferentiebeleid moet voor de commissie het uitgangspunt vormen, maar de uitvoering ervan is op grond van de WKKGZ in relatie met de WGBO aan haar oordeel onderworpen.

In deze zaak heeft de behandelende arts het recept voorgeschreven voor het middel aripiprazol. De commissie leest de afkorting op het recept aldus dat de arts het merkmiddel Abilify zowel zelf noodzakelijk achtte als op verzoek van klaagster. De werkzame stof van het generieke middel en van het spécialité Abilify is dezelfde. Zij zijn bio-equivalent. Er is geen sprake van een smalle therapeutische basis. De commissie neemt aan dat verweerder heeft gecheckt of klaagster een allergie voor hulpstoffen in het generieke middel had. Vervolgens heeft hij geoordeeld dat substitutie mogelijk was omdat van een allergie geen sprake was en omdat naar zijn mening de verklaring omtrent de medische noodzaak slechts was afgegeven op verzoek van de patiënt.

Op verzoek van de partner van klaagster heeft verweerder met hem op 9 april 2018 telefonisch en op 16 juni 2018 in persoon over de substitutie gesproken. Uit het verweer blijkt dat het overleg vooral betrekking had op de geneesmiddel- en productgebonden factoren en daarmee op de “technische” kant van de substitutie van de medicatie. De commissie realiseert zich dat dit bij substitutie een belangrijke factor is: apothekers zullen vaak moeten uitleggen dat het afleveren van een ander merk/doosje/kleur van de tablet voor de werking geen verschil maakt. Die uitleg kan noodzakelijk zijn bij substitutie, maar ook als het geneesmiddel niet leverbaar is en een alternatief gezocht moet worden.
Antipsychotica staan ook op de preferentielijsten van de zorgverzekeraars, waaronder Abilify. Bij patiënten die dergelijke medicatie gebruiken geldt dat niet alleen de geneesmiddel- en productgebonden factoren een rol spelen. Klaagster heeft aan verweerder aandacht voor haar individuele situatie gevraagd en vraagt dat ook in deze procedure. Onweersproken is dat klaagster een kwetsbare patiënte is, waarbij het lang geduurd heeft voordat zij was overtuigd van de noodzaak tot het dagelijks slikken van Abilify.
De commissie is van oordeel dat bij substitutie met (sterk) patiëntgebonden factoren zorgvuldig gekeken dient te worden naar de zorgvraag achter het verzoek tot medische noodzaak. Ook dient er oog te zijn voor de kwetsbaarheid van de patiënt. Noodzakelijk is om te streven naar overleg met de patiënt zelf, met de voorschrijver en met eventuele andere behandelaars, zoals een behandelaar in de GGZ. Het gaat er dan, kort gezegd, om de persoon van de patiënt in ogenschouw te nemen bij de vraag hoe zorgvuldig een apotheker de keuze maakt tussen een generiek middel of een spécialité, ook al is substitutie technisch mogelijk.
Op basis van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat in deze zaak de substitutie op basis van de objectieve geneesmiddel- en productgebonden factoren was toegestaan. De apotheker had echter meer rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van klaagster. Onweersproken is dat het jaren heeft geduurd om klaagster dagelijks Abilify in te laten nemen, dat na de substitutie voorheen bestaande symptomen bij klaagster zijn teruggekeerd en dat zij nu weer baat heeft bij Abilify. Verweerder heeft niet met klaagster zelf gesproken en heeft geen overleg gehad met de GGZ als (mede-)behandelaar van klaagster om de best mogelijke oplossing te vinden. De klacht is daarmee gegrond.

Datum uitspraak: 07-01-2020
Datum publicatie: 30-01-2020
Referentie: 20190070
Categorieën: Medicijnen | Bejegening/communicatie | Onderzoek/Behandeling

20190012 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zoon medicatie heeft verstrekt die niet geschikt is voor kinderen: klagers zoon heeft veel klachten ten gevolge van het gebruik van die medicatie. Voor de beoordeling van deze klacht heeft de commissie in het bijzonder acht geslagen op de KNMP-handleiding geneesmiddelensubstitutie uit september 2018. Klaagsters zoon gebruikte het spécialité Flixotide. Op 13 augustus 2018 kreeg klaagsters zoon het generieke middel Fluticason geleverd (Vincion). In november 2018 is aan klaagsters zoon opnieuw Flixotide geleverd, omdat verweerster toen was gebleken dat Fluticason niet was geregistreerd voor kinderen. Nu Fluticason niet was geregistreerd voor kinderen, staat vast dat de verkeerde medicatie is afgeleverd aan (de zoon van) klaagster. Het is te begrijpen dat verweerster zich niet heeft gerealiseerd dat Fluticason niet was geregistreerd voor kinderen, omdat het middel op de preferentielijst van een aantal verzekeraars staat. Die lijsten maken geen onderscheid tussen kinderen of volwassenen. De commissie is echter van oordeel dat het desondanks tot het professionele domein van verweerster behoort om ervoor zorg te dragen dat medicatie die nog niet is geregistreerd voor kinderen ook niet af te leveren. In zoverre is de klacht van klaagster gegrond.De commissie is verder van oordeel dat het besluit tot substitutie over te gaan niet op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. Bij inhalatiemedicatie dient op individuele basis afgewogen te worden of substitutie mogelijk is. Een factor die meeweegt in die afweging is bijvoorbeeld of er sprake is van een kind. Daarbij adviseert de LAN inhalatiemedicatie niet te substitueren bij personen onder 18 jaar. Ook dient overleg met de patiënt en de behandelaar plaats te vinden. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen bij gebrek aan voldoende onderbouwing.

Datum uitspraak: 04-06-2019
Datum publicatie: 23-07-2019
Referentie: 20190012
Categorieën: Onderzoek/Behandeling | Medicijnen | Informatie over onderzoek/behandeling

2017 G48 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klager lijdt sinds geruime tijd aan M. Parkinson, waarvoor hij van de arts medicatie voorgeschreven krijgt. De apotheker verstrekt bij een herhalingsrecept medicatie met een tienmaal lagere dosering dan voorgeschreven. Klager ontdekt fout na 2 maanden. Nadelige gevolgen voor klager onder meer spier verzwakking, toegenomen zorgafhankelijkheid en angst door onbegrepen symptomen. Verbetering komt op gang na inname van de juiste medicatie. Gedeeltelijk causaal verband aangenomen tussen fout en gevolgen, gelet op de progressieve aard van de ziekte en andere aandoeningen van klager. Gevorderde materiële schade voor ca. de helft toegewezen. Causaal verband tussen fout en verslechtering van de gezondheid van klager aangenomen, maar in beperkte mate. Vergoeding van immateriële schade tot € 1.250,00, ook griffierecht .

Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 22-01-2018
Referentie: 2017 G48
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling