Apotheker had meer onderzoek moeten doen naar alternatieven

Klaagster verwijt de apotheker dat zijn gedrag naar haar toe niet correct was, dat zijn assistenten verkeerde informatie hebben verstrekt, dat er niet in haar dossier stond vermeld dat zij een allergie voor benzylalcohol en een auto-immuunziekte had en dat hij geen alternatieve medicatie in het buitenland wilde bestellen. Klaagster en verweerder hebben een verschillende lezing van het moment waarop de allergie bij verweerder bekend had moeten zijn.

Naar het oordeel van de commissie had verweerder, nadat klaagster had aangegeven vanwege haar allergie niet akkoord te kunnen gaan met de aangeboden medicatie, de plicht om te kijken of er wel een geschikt alternatief voor handen was. Toen bleek dat er in Nederland geen geregistreerd alternatief beschikbaar was, had de apotheker zijn onderzoek moeten uitbreiden naar het buitenland. De commissie verwijst naar de toestemming die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gegeven voor het importeren van alternatieven van Hydrocobamine uit het buitenland. Klaagster had dan wellicht niet naar een andere apotheek hoeven uit te wijken.
Verweerder en klaagster hebben vervolgens een telefonisch onderhoud gehad, waarbij de gemoederen hoog opliepen en verweerder het gesprek beëindigde door op te hangen. De commissie meent dat van een professional ander gedrag verwacht mag worden om tot een oplossing te komen. Alles overziend oordeelt de commissie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener. De commissie acht de vier klachtonderdelen van klaagster gegrond.

Datum uitspraak: 10-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Referentie: 20220084
Categorieën: Bejegening/communicatie | Medisch dossier | Medicijnen | Onderzoek/Behandeling

20210078 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klager verwijt verweerster dat zij, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen overleg heeft gevoerd met de voorschrijvend arts over de vermelding “medische noodzaak” op het recept tot verstrekking van het specialité (merkmiddel) Crestor. Voorts verwijt klager verweerster dat zij ondanks herhaald verzoek niet schriftelijk heeft gereageerd op de door hem geuite klachten.
De commissie oordeelt als volgt.
Klachtonderdeel 1
Onweersproken is dat klager verweerster op 17 april 2020 voor het eerst en vervolgens bij herhaling heeft verzocht contact op te nemen met de voorschrijvend artsen van de patiënte om hen te raadplegen over de medische noodzaak tot verstrekking van het specialité Crestor. Uit het medisch dossier van de patiënte bleek voorts dat haar in 2018 een generieke variant van Crestor was geleverd. Verweerster heeft gesteld dat “zij dat naar alle waarschijnlijkheid niet heeft gebruikt omdat een dag later weer Crestor aan haar is terhandgesteld”. Een toelichting voor deze aanname heeft verweerster niet verstrekt. De commissie overweegt dat het herhaalde verzoek van klager en het eerder verstrekken van het generiek aan de patiënte voor verweerster aanleiding hadden moeten geven om vooraf contact op te nemen met de voorschrijvend artsen van de patiënte. Verweerster heeft erkend en bevestigd dat zij dit pas heeft gedaan nádat klager onderhavige klacht had ingediend. De commissie is dan ook van oordeel dat verweerster de weg naar het verstrekken van het generiek in plaats van het specialité niet zorgvuldig heeft bewandeld en daarmee niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend apotheker onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel 2
De commissie overweegt dat onweersproken is dat partijen op 20 november 2020 een gesprek hebben gevoerd in de apotheek van verweerster. De klachten van klager en de patiënte zijn toen besproken. De commissie is van oordeel dat verweerster niet gehouden kan worden hetgeen zij mondeling aan klager had toegelicht nogmaals schriftelijk te bevestigen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
Omdat klager ten aanzien van klachtonderdeel 1 in het gelijk is gesteld bepaalt de commissie dat verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.

Datum uitspraak: 16-05-2022
Datum publicatie: 08-06-2022
Referentie: 20210078
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Informatie over onderzoek/behandeling | Medisch dossier

20200041 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagster verwijt verweerster dat zij 1) de op 10 oktober 2019 bestelde medicatie niet heeft verstrekt; 2) het originele recept van 4 oktober 2019 niet heeft teruggegeven en 3) haar gegevens niet uit het registratiesysteem van de apotheek heeft verwijderd.
Ad 1. Verweerster heeft erkend dat de medicatie niet is geleverd. Zij is verantwoordelijk voor omissies van haar personeel. De commissie is van oordeel dat er onvoldoende adequaat en zorgvuldig is gehandeld; het klachtonderdeel is gegrond.
Ad 2. Relevant is art. 5.1 van de Handreiking digitalisering van patiëntendossier van de KNMP, art. 7:454 lid 3 BW en de regeling geneesmiddelenwet. Verweerster heeft moeite gedaan om het originele recept voor klaagster terug te vinden. Als het recept digitaal wordt opgeslagen en de authenticiteit voldoende wordt gewaarborgd, heeft zij echter niet de verplichting om het papieren recept te bewaren. Zij kon volstaan met de afgifte van een print van het gescande recept. het klachtonderdeel is ongegrond.
Ad 3. Klaagster werd als ‘passant’ geregistreerd. De commissie gaat er vanuit dat de ANW-gegevens en het recept van klaagster zijn bewaard. Verweerster heeft niet aangevoerd welk redelijk belang zij had bij het bewaren van de gegevens van klaagster. Ook heeft zij klaagster niet gewezen via welke weg zij haar gegevens kon laten verwijderen. Zij heeft daarin onvoldoende zorgvuldig gehandeld; het klachtonderdeel is gegrond.
Het merendeel van de klachtonderdelen is gegrond; verweerster dient de griffiekosten aan klaagster te voldoen.

Datum uitspraak: 14-09-2020
Datum publicatie: 29-10-2020
Referentie: 20200041
Categorieën: Medicijnen | Medisch dossier

20190135 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klager verwijt verweerster dat zij hem zonder betaling alleen het generieke middel salbutamol wil verstrekken in plaats van het merkgeneesmiddel Ventolin, terwijl de huisarts ‘medische noodzaak’ op het recept heeft vermeld. De zorgverzekeraar is bereid de kosten van Ventolin terug te betalen.
Het gaat in deze zaak om het substitutiebeleid. Kort samengevat is het oogmerk van het beleid en de regelgeving om de kosten van geneesmiddelenverstrekking te beperken. Als zich een medische noodzaak voordoet kan het merkmiddel (specialité) of het door de arts voorgeschreven specifieke middel worden vergoed, bijvoorbeeld als de patiënt een bekende allergie tegen de gebruikte hulpstoffen heeft. De uitzondering moet worden onderbouwd door de voorschrijvend arts, te weten dat het preferente middel medisch onverantwoord is. In de relatie tussen de zorgverzekeraar en de patiënt heeft de verzekeraar de bevoegdheid om het specialité niet te vergoeden, tenzij er sprake is van een medische noodzaak. De eindbeoordeling van de medische noodzaak legt de verzekeraar niet bij de arts, maar bij de apotheker als geneesmiddelspecialist.
De commissie is van oordeel dat verweerster in deze zaak mocht weigeren om Ventolin zonder betaling door klager te verstrekken. Verweerster heeft het laatste woord in de beoordeling of er sprake is van medische noodzaak. Zij heeft hierin zorgvuldig gehandeld door een gesprek met klager en de voorschrijver te voeren en uitleg te geven. Ook heeft zij kennisgenomen van het medicatiedossier van klager. Onbetwist is dat klager het generieke middel salbutamol zonder problemen van 2014 tot 2017 heeft gebruikt. Dat de exacerbaties van de astma van klager zijn ontstaan ten gevolge van het gebruik van salbutamol staat onvoldoende vast. Hetzelfde geldt voor andere door klager gestelde negatieve effecten van salbutamol. Klager heeft niet onderbouwd allergisch voor salbutamol te zijn. De commissie acht de klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 11-03-2020
Datum publicatie: 18-03-2020
Referentie: 20190135
Categorieën: Medicijnen | Onderzoek/Behandeling | Medisch dossier | Informatie over onderzoek/behandeling

20190025 Uitspraak geschillencommissie Openbare Apotheken

Klaagsters klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Het eerste klachtonderdeel wordt gegrond verklaard., de overige twee klachtonderdelen niet.

1. De klacht over het verstrekken van een herhaalrecept voor een anticonceptiemiddel zonder einddatum is niet naar tevredenheid is opgelost vindt klaagster. Onvoldoende weersproken is dat klaagster vervolgmedicatie kan krijgen door het oude doosje te tonen, ook bij andere apotheken. Dat doet er echter niet aan af dat klaagster in beginsel aanspraak kan maken op een onbegrensd recept (verstrekt door verweerster) waarop geen einddatum staat. Klachtonderdeel 1 is gegrond.
2. Klaagster vindt dat het afschrift van het oorspronkelijke recept eerder verstrekt had kunnen worden. De apotheker moet een afschrift (kopie) ter aflevering of afschrift (kopie) van het recept ter informatie afleveren als patiënt daarom vraagt. Volgens artikel 6.3 van het Besluit Geneesmiddelenwet wordt bij een herhaalde terhandstelling op recept van de herhaling op het recept of op een aan het recept vastgehecht afschrift aantekening gemaakt, onder vermelding van de datum van de herhaling. Klaagster kan daarmee geen aanspraak maken op een afschrift van het originele recept zonder aantekening daarop. In het midden kan blijven of verweerster het afschrift te laat heeft afgegeven. Klaagster heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat zij door een late afgifte in een gerechtvaardigd belang is geschaad. Het klachtonderdeel is ongegrond.
3. Er is geen afschrift verstrekt van de door klaagster ingediende klacht. Verweerster stelt terecht dat gegevens met betrekking tot een klacht geen deel uitmaken van het farmaceutisch (medisch) dossier. Het zijn echter wel persoonsgegevens en op grond van de AVG (overweging 63) heeft een betrokkene het recht om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld, in te zien. Daarnaast geldt dat volgens artikel 3.3. van de Nederlandse Apotheek Norm de apotheker een vastgelegd klachtenafhandelingssysteem dient te hanteren, naast het farmaceutisch dossier. Verweerster geeft aan dat er geen registratie is van de klacht van klaagster. De mailwisseling omtrent de klacht van klaagster is opgeslagen in de assistentenmail. Daarmee voldoet verweerster niet aan het voorschrift dat klachten worden vastgelegd in een klachtenafhandelingssysteem. Verweerster beschikt echter nog wel over de mailwisseling rondom de klacht. Deze mailwisseling is (in de onderhavige procedure) ook overgelegd. De klacht van klaagster dat geen afschrift van haar klacht is verstrekt, is daarmee ongegrond

Datum uitspraak: 15-08-2019
Datum publicatie: 27-08-2019
Referentie: 20190025
Categorieën: Medicijnen | Medisch dossier | Beroepsgeheim/privacy