Apotheker had meer onderzoek moeten doen naar alternatieven
Klaagster verwijt de apotheker dat zijn gedrag naar haar toe niet correct was, dat zijn assistenten verkeerde informatie hebben verstrekt, dat er niet in haar dossier stond vermeld dat zij een allergie voor benzylalcohol en een auto-immuunziekte had en dat hij geen alternatieve medicatie in het buitenland wilde bestellen. Klaagster en verweerder hebben een verschillende lezing van het moment waarop de allergie bij verweerder bekend had moeten zijn.
Naar het oordeel van de commissie had verweerder, nadat klaagster had aangegeven vanwege haar allergie niet akkoord te kunnen gaan met de aangeboden medicatie, de plicht om te kijken of er wel een geschikt alternatief voor handen was. Toen bleek dat er in Nederland geen geregistreerd alternatief beschikbaar was, had de apotheker zijn onderzoek moeten uitbreiden naar het buitenland. De commissie verwijst naar de toestemming die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gegeven voor het importeren van alternatieven van Hydrocobamine uit het buitenland. Klaagster had dan wellicht niet naar een andere apotheek hoeven uit te wijken.
Verweerder en klaagster hebben vervolgens een telefonisch onderhoud gehad, waarbij de gemoederen hoog opliepen en verweerder het gesprek beëindigde door op te hangen. De commissie meent dat van een professional ander gedrag verwacht mag worden om tot een oplossing te komen. Alles overziend oordeelt de commissie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener. De commissie acht de vier klachtonderdelen van klaagster gegrond.